Parlementaire vraag nr. 995 van de heer Benoît Piedboeuf van 05.04.2022
Kamer, Vragen en Antwoorden, 2021-2022, QRVA 55/086 d.d. 25.05.2022, blz. 166
Straffeloosheid van ambtenaren
VRAAG (van de heer Piedboeuf)
In antwoord op mijn parlementaire vraag nr. 550 van 19 juli 2021 (Vragen en Antwoorden, Kamer, 2020-2021, nr. 64) hebt u een opmerkelijke these geformuleerd, namelijk dat zodra er verschillende medewerkers van de administratie zich aan een willekeurige belastingheffing schuldig zouden maken, niemand van hen ook maar iets verweten kan worden.
De collectieve verantwoordelijkheid zou volgens u elke individuele verantwoordelijkheid opheffen. Is die boodschap ook bestemd voor de belastingplichtigen en vooral voor de experts die hen adviseren en voor hen alle taken die hun toevertrouwd worden uitvoeren, zoals de boekhouding, het vervullen van administratieve formaliteiten, enz.
Als dat niet het geval is, kan er dan overwogen worden om sancties op te leggen aan de voornoemde ambtenaren en welke?
U verklaart ook: "Het is inderdaad zo dat de hoven en de rechtbanken de positie van de administratie niet altijd kunnen volgen. In dit geval, past [de administratie haar standpunt] aan aan de rechtspraak zoals uitgewerkt." Ik deel uw optimisme echter niet.
Het volgende voorbeeld wordt in La Lettre fiscale belge nr. 2022/4016 aan de kaak gesteld. Meer dan 20 jaar geleden heeft uw administratie een opmerkelijk standpunt ingenomen, namelijk de weigering van de belastingaftrek van de erelonen van de boekhouder, aangezien de interventies van die actor uit een wettelijke verplichting voortvloeiden. Dat standpunt werd gevolgd in enkele van de arresten van hoven van beroep tijdens de periode 1992-1995. Die zienswijze werd echter stellig verworpen in drie arresten van het Hof van Cassatie in 1997 en 1998.
Nu blijkt echter dat het deel van de administratieve commentaar op het WIB 1992 waarin zulke beroepskosten behandeld worden en dat nochtans sinds 2010 geactualiseerd wordt - volgens wat er op de website Fisconetplus aangekondigd wordt -, nog altijd de instructie voor de controleurs bevat om de betwiste kosten te verwerpen en er geen woord gerept wordt over de drie arresten van het hooggerechtshof in kwestie.
1. Gaat het over niet meer dan een vergetelheid, wil de administratie 20 jaar nadat ze in het ongelijk gesteld werd, daarop terugkomen of gaat het over een persoonlijk initiatief van een overijverige ambtenaar?
2. In geval van een alleenstaand initiatief van een personeelslid dat zonder de instemming van zijn diensthoofd gehandeld heeft, zal deze dan een opmerking krijgen voor het compleet nutteloze tijdsverlies dat hij veroorzaakt heeft voor de belastingplichtige en zijn accountant? Worden er zwaardere sancties dan alleen een opmerking overwogen?
ANTWOORD (van de Minister van Financiën)
1. Volgens artikel 49 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92) zijn slechts als beroepskosten aftrekbaar, de kosten waarvan de echtheid en het bedrag zijn verantwoord en waarvan wordt aangetoond dat ze tegelijk aan de volgende voorwaarden voldoen:
- ze moeten noodzakelijk met het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid verband houden;
- ze moeten tijdens het belastbare tijdperk gedaan of gedragen zijn;
- ze moeten gedaan of gedragen zijn om de belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden.
Uit nummer 53/27 van de Commentaar op het WIB 92 blijkt dat de kosten gedaan om zich te laten bijstaan bij het vervullen van verplichtingen die voortspruiten uit de hoedanigheid van belastingplichtige in de personenbelasting en niet uit de hoedanigheid van beroepsbeoefenaar (zoals de aangifteplicht), op zich geen beroepskosten vormen in de zin van artikel 49, WIB 92.
Nummer 53/28 van diezelfde commentaar verduidelijkt daarentegen dat wel als beroepskosten aftrekbaar zijn, de honoraria die belastingplichtigen aan advocaten, boekhouders, accountants en belastingconsulenten betalen om hen bij te staan om hun belangen te verdedigen in het kader van specifieke verplichtingen die bij hun beroepswerkzaamheid horen en die onder andere door de handelswetgeving, de sociale en/of de fiscale wetgeving zijn opgelegd (verplichtingen inzake boekhouding, sociale zekerheid, BTW, bedrijfsvoorheffing, enz.).
Volgens de rechtspraak van het Hof van Cassatie (arresten van 21 november 1997, 13 februari 1998 en 4 mei 2000) behoren de kosten en honoraria van een fiscaal adviseur geconsulteerd door een belastingplichtige voor de aangifte van zijn beroepsinkomsten bij de belastingadministratie tot die categorie van uitgaven, als ze voldoen aan de wettelijke voorwaarden voor hun aftrekbaarheid als beroepskosten. De aftrek van die kosten is aanvaardbaar in de mate dat ze inherent zijn aan de uitoefening van het beroep. Het gaat dus om het vaststellen van een noodzakelijk oorzakelijk verband dat hen een beroepsmatig karakter verleent.
De kosten gemaakt om gegevens in de aangifte te vermelden die geen enkel verband houden met enige beroepswerkzaamheid van de betrokkene (zoals de gegevens over de persoonlijke toestand, over de inkomsten van onroerende goederen, over de inkomsten van roerende goederen, over de diverse inkomsten, over de belastingverminderingen, over de onderhoudsuitkeringen, enz.) kunnen daarentegen nooit aftrekbare beroepskosten vormen.
Het is dus aan de belastingplichtige om aan te tonen dat de honoraria waarvan hij de aftrek als beroepskosten vraagt, aan de wettelijke voorwaarden ter zake voldoen en onder andere de verplichtingen inzake fiscale fiches of facturen bepaald in artikel 57, WIB 92 na te leven.
Als gevolg van de bovenvermelde cassatierechtspraak moet het algemene principe opgenomen in nr. 53/27 van de Commentaar op het WIB 92 in die zin worden genuanceerd. Uit de vraag blijkt dat hierover toch wat verwarring bestaat. Om elk misverstand ter zake uit te sluiten zal de administratie hierover binnenkort een circulaire publiceren.
2. Gezien het in punt 1 geformuleerde antwoord, is er geen reden voor de opstart van een tuchtprocedure tegen medewerkers van de Algemene Administratie van de Fiscaliteit.