Parlementaire vraag nr. 1974 van de heer Vincent Van Quickenborne van 26.03.2024

Kamer, Vragen en Antwoorden, 2023-2024, QRVA 55/134 d.d. 24.05.2024, blz. 241

Fiscale gevolgen verhuurder. - Geheel/gedeeltelijke beroepsmatige aanwending woning (MV 41801C).

VRAAG (van de heer Van Quickenborne)

Deze vraag betreft de toepassing van het einde 2023 ingevoerde artikel 53, 33°, b) van het WIB 92 wat betreft het verwerpen als beroepskost van de huurprijs en toegekende huurvoordelen die betrekking hebben op een onroerend goed waarvan de huurovereenkomst kosteloos is geregistreerd overeenkomstig artikel 161, 12°, a) of b) van het Wetboek van de registratie-, hypotheek- en griffierechten.

Luidens de memorie van toelichting van de wet van 28 december 2023 houdende diverse fiscale bepalingen, die deze bepaling heeft ingevoerd, is het de intentie om een verhuurder (natuurlijk persoon) te beschermen tegen de fiscale gevolgen indien zijn huurder, tegen de bepalingen van de huurovereenkomst is, het gehuurde geheel of gedeeltelijk aanwendt tot professioneel gebruik.

Het lijkt echter dat de doelstelling van de nieuwe wetgeving niet gehaald wordt. Immers, het verwerpen als beroepskost in artikel 53, 33° WIB impliceert dat het goed door de huurder wordt aangewend voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid. Anders zou er geen te verwerpen beroepskost kunnen ontstaan.

Zal een bijkomend initiatief genomen worden om de verhuurder (natuurlijk persoon) te beschermen tegen de fiscale gevolgen indien zijn huurder, tegen de bepalingen van de huurovereenkomst is, het gehuurde geheel of gedeeltelijk aanwendt tot professioneel gebruik? Er zou bijv. kunnen bepaald worden dat een gehuurd onroerend goed, waarvan de huurovereenkomst kosteloos is geregistreerd overeenkomstig artikel 161, 12°, a) of b) van het Wetboek van de registratie-, hypotheek- en griffierechten, voor de toepassing van artikel 7, § 1, 2°, a) WIB geacht wordt nooit geheel of gedeeltelijk aangewend te zijn tot professioneel gebruik.

ANTWOORD (van de vice-eersteminister en minister van Financiën, belast met de Coördinatie van de fraudebestrijding)

Wanneer het bedrag van de huur en huurvoordelen op basis van het aftrekverbod vervat in artikel 53, 33°, b), WIB 92 niet als werkelijke beroepskost kan worden aangemerkt, dan mag voor de vaststelling van de onroerende inkomsten worden aangenomen dat de huurder het onroerend goed niet voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid gebruikt.

Mijn administratie bereidt momenteel een circulaire voor waarin dit zal worden verduidelijkt.