Commentaar van art. 37, WIB 92

I. Inkomsten van onroerende en roerende goederen met beroepskarakter

I. WETTEKST

37/0

II. ALGEMEEN

37/1

III. BEDOELDE INKOMSTEN

37/2-5

IV. GEVOLGEN VAN HET BEROEPSGEBRUIK

37/6-10

A. Onroerende goederen

37/6

B. Roerende goederen en kapitalen

37/7-10

I. WETTEKST

Nummer 37/0

Art. 37. - Onverminderd de toepassing van de voorheffingen, worden inkomsten van onroerende goederen en van roerende goederen en kapitalen als beroepsinkomsten aangemerkt wanneer die goederen en kapitalen worden gebruikt voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid van de verkrijger van de inkomsten.

De netto-inkomsten van die roerende goederen en kapitalen omvatten de werkelijke of fictieve roerende voorheffing, alsmede het forfaitair gedeelte van buitenlandse belasting.

II. ALGEMEEN

Nummer 37/1

Art. 37, eerste lid, WIB 92, bepaalt het belastingstelsel van de inkomsten uit onroerende goederen en van roerende goederen en kapitalen, wanneer die inkomsten worden voortgebracht door activa die voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid van de verkrijger van de inkomsten worden gebruikt.

Het stelt als beginsel dat die inkomsten in die omstandigheid als beroepsinkomsten worden belast, doch aan de voorheffingen onderworpen blijven, waaraan respectievelijk de onroerende en roerende inkomsten onderhevig zijn.

Dubbele aanslag tussen voorheffingen en PB wordt op de gewone wijze vermeden, door namelijk de op die inkomsten betrekking hebbende voorheffingen te verrekenen (cf. art. 276 tot 295, WIB 92, en art. 121 tot 125, KB/WIB 92).

Verder verduidelijkt art. 37, tweedelid, WIB 92, dat de netto-inkomsten van die roerende goederen en kapitalen de (F)RV en het FBB omvatten welke worden verrekend met de PB op de desbetreffende beroepsinkomsten.

III. BEDOELDE INKOMSTEN

Nummer 37/2

Art. 37, WIB 92, beoogt alle onroerende en roerende inkomsten, met uitzondering van de inkomsten die niet als inkomsten van roerende goederen en kapitalen worden beschouwd (zie 37/7 en commentaar op art. 21, WIB 92), die worden voortgebracht door goederen (immobiliën, portefeuille, vorderingen, enz.) die de belastingplichtige in België of in het buitenland gebruikt voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid.

Nummer 37/3

Aan de hand van de feitelijke omstandigheden moet voor ieder geval afzonderlijk worden geoordeeld of de activa die voornoemde inkomsten voortbrengen werkelijk voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt.

Als dusdanig worden beschouwd, alle onroerende en roerende goederen die de belastingplichtige heeft gebruikt :

- in een nijverheids-, handels- of landbouwonderneming;

- voor de uitoefening van een vrij beroep, ambt, post of winstgevende bezigheid.

Nummer 37/4

De toepassing van art. 37, WIB 92, is niet ondergeschikt aan het voeren van een regelmatige boekhouding.

Nummer 37/5

Er werd gevonnist dat:

- een som geld voor het uitoefenen van een beroepswerkzaamheid wordt gebruikt zodra zij bestemd is voor verrichtingen die, zonder essentieel te zijn voor die onderneming, ze toch aanbelangen (Brussel, 20.2.1959, Janssens; het betrof terzake leningen door bierhandelaars toegestaan aan exploitanten van "verplichte" herbergen);

- een goed (in casu een onroerend goed dat ingericht werd om de zetel van onderneming in onder te brengen en dat op de balans voorkomt) kan belegd zijn zonder dadelijk te worden aangewend (Cass., 7.4.1959, Jacoby, Bull. 360, blz. 95);

- wanneer een belastingplichtige verschillende herbergen verhuurt waarin slechts bieren worden verbruikt welke hij verkoopt, de rechter, gelet op het nauw verband tussen de verhuring van de herbergen en de handelsuitbating van de belastingplichtige, wettig kan beslissen dat die goederen voor de uitoefening van de beroepswerkzaamheid van die belastingplichtige worden gebruikt (Cass., 30.5.1961, De Bruyne, Bull. 382, blz. 79);

- het tijdelijk in huur geven van een goed dat voor de uitoefening van de beroepswerkzaamheid was gebruikt, geenszins de onttrekking ervan uit de zaak bewijst (Brussel, 25.2.1965, De Klippeleyr, Bull. 426, blz. 58).

IV. GEVOLGEN VAN HET BEROEPSGEBRUIK

A. ONROERENDE GOEDEREN

Nummer 37/6

Voor onroerende goederen gelden de volgende regels :

1° het KI van de onroerende goederen of van de delen van onroerende goederen, die door de eigenaar voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid worden gebruikt, wordt geacht te zijn begrepen in de winst of de baten, die uit die werkzaamheid voortkomen. Die regel geldt mede voor het deel van een woning die voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid wordt gebruikt, doch waarvoor geen afschrijvingen zijn opgenomen in de beroepskosten;

2° van de sub 1° bedoelde onroerende goederen of delen van onroerende goederen die verhuurd worden moet de huur worden opgenomen in de bestanddelen die bijdragen tot de vorming van de winst of de baten;

3° van de bedragen verkregen bij vestiging of overdracht van een recht van erfpacht of van opstal met betrekking tot in België of in het buitenland gelegen onroerende goederen, moet het werkelijk verkregen bedrag worden opgenomen in de bestanddelen die bijdragen tot de vorming van de winst of de baten.

Voor wat de in België gelegen onroerende goederen betreft, mag dus niet de waarde worden genomen die hen voor de heffing van de registratierechten wordt toegekend, zoals zulks inzake onroerende inkomsten is bepaald (zie 10/2).

B. ROERENDE GOEDEREN EN KAPITALEN

1. Uitgesloten goederen

Nummer 37/7

De in art. 37, WIB 92 opgenomen gelijkstelling met beroepsinkomsten is niet van toepassing op de inkomsten die worden opgesomd in art. 21, WIB 92 en uit hoofde van dit laatste wetsartikelniet als inkomsten van roerende goederen en kapitalen worden aangemerkt.

Wat die inkomsten betreft moet als volgt worden gehandeld :

- de (volledige of beperkte) vrijstelling van de sub 1° en 3°, 5° en 6° bedoelde inkomsten blijft behouden wanneer de opbrengende activa voor een zelfstandige beroepswerkzaamheid worden gebruikt;

- de loten van effecten van leningen blijven hoe dan ook hun karakter van diverse inkomsten behouden;

- de sub 2° opgesomde liquidatieboni zijn meerwaarden waarop de bepalingen van de art. 24, 2° en 41 tot 45, WIB 92 van toepassing zijn.

2. Vaststelling van het belastbare inkomen

a) Algemeen

Nummer 37/8

Voor de vaststelling van het in de PB belastbare beroepsinkomen van de rijksinwoner die roerende goederen en kapitalen voor het uitoefenen van zijn beroepswerkzaamheid gebruikt, moet het werkelijk geïnde of verkregen bedrag, dat als roerend inkomen in bedoeld beroepsinkomen begrepen is, worden verhoogd met de werkelijke of fictieve RV alsmede met het verrekenbare FBB.

b) Nettobedrag van de roerende inkomsten met beroepskarakter

Nummer 37/9

Het nettobedrag van de roerende inkomsten met beroepskarakter is gelijk aan het in enigerlei vorm geïnde of verkregen bedrag, vóór aftrek van de innings- en bewaringskosten en van andere soortgelijke kosten.

Dit bedrag moet evenwel nog :

1° verhoogd worden :

- met de werkelijke of fictieve RV als bepaald in de art. 269 en 284, WIB 92;

- voor inkomsten van roerende goederen en kapitalen die in het buitenland werden onderworpen aan een gelijkaardige belasting als de PB, de Ven.B of de BNI, voor zover de desbetreffende goederen en kapitalen voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid in België worden gebruikt: met het FBB dat wordt vastgesteld overeenkomstig de art. 286 tot 288, WIB 92;

2° vervolgens worden verminderd met de innings- en bewaringskosten en andere gelijkaardige kosten (het betreft in dit geval beroepskosten).

c) Bijzonderheden inzake het FBB

Nummer 37/10

Met betrekking tot dividenden wordt enkel een FBB verrekend (en moet het dus bij het belastbare inkomen worden gevoegd) wanneer het gaat om dividenden die zijn toegekend of toegewezen door beleggingsvennootschappen en in zover vaststaat dat die dividenden voortkomen van inkomsten die voldoen aan de voorwaarden voor de verrekening van een FBB (cf. art. 285, tweede lid, WIB 92).

Geen FBB mag bij het belastbare inkomen worden opgeteld niettegenstaande de inkomsten werkelijk in het buitenland werden belast met betrekking tot inkomsten van schuldvorderingen en leningen die de schuldeiser in België gebruikt voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid, wanneer de schuldeiser, niettegenstaande hij de verrichting in eigen naam heeft gedaan, in werkelijkheid is opgetreden voor rekening van derden die hem voor de financiering van de verrichting de nodige middelen hebben verschaft en geheel of gedeeltelijk de aan de verrichting verbonden risico's dragen (cf. art. 289, WIB 92).

Voor het bepalen van het bedrag van het FBB wordt verwezen naar de commentaar op art. 276, WIB 92.