Parlementaire vraag nr. 539 van mevrouw Barbara Pas van 17.09.2015

Parlementaire vraag nr. 539 van mevrouw Barbara Pas dd. 17.09.2015

Kamer, Vragen en Antwoorden, 2015-2016, QRVA 54/057 dd. 11.01.2016, blz. 38

Onroerende voorheffing. - Vermindering

VRAAG (van mevrouw Pas)

Wie een verzoek indient bij de federale diensten om een - onderbouwde - vermindering te krijgen van de onroerende voorheffing, moest in het verleden soms onredelijk lang wachten op een antwoord, positief of negatief. De federale diensten waren trouwens niet gebonden aan wettelijk voorziene termijnen. Nu vraagt een "goed bestuur" dat men als overheid toch tenminste met redelijke wachttermijnen werkt, maar uit geruchten blijkt dat de wachttermijnen sindsdien niet verminderd zijn, wel integendeel.

1. Kan u meedelen wat de gemiddelde wachttijd was voor een goedkeuring (of een afkeuring) van een aanvraag tot vermindering van de onroerende voorheffing in de laatste vijf jaar?

2. Om hoeveel dossiers ging het in de vermelde jaren?

3. Welke elementen veroorzaakten en veroorzaken de grote achterstand?

4. In afwachting van de goed- of afkeuring van een aanvraag moeten burgers ondertussen wel het bedrag op de oude berekening blijven betalen. Kan men de vermindering niet met terugwerkende kracht laten toepassen vanaf de datum van aanvraag?

ANTWOORD (van de Minister van Financiën)

Eerst en vooral moet ik u mededelen dat de Federale Overheid Financiën enkel nog de dienst van de onroerende voorheffing verzekert voor het Waalse en het Brusselse Hoofdstedelijk Gewest. Het Vlaamse Gewest int sedert 1 januari 1999 zelf deze belasting. De belasting op zich is een gewestelijke belasting geworden sedert 1 januari 1989 ingevolge de Bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten (Belgisch Staatsblad van 17 januari 1989, 2de Editie). Daardoor zijn uitsluitend de Gewesten bevoegd geworden voor het wijzigen van de aanslagvoet, de heffingsgrondslag en de vrijstellingen. De antwoorden op de gestelde vragen betreffen bijgevolg enkel de vermelde twee Gewesten.

1. De bevoegde diensten van de FOD Financiën beschikken niet over globale statistische gegevens betreffende de duur van onderzoek van vragen om vermindering van onroerende voorheffing gebaseerd op artikel 257 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (ongeacht of die aanvragen worden toegekend of afgewezen).

2. De voormelde diensten hebben geen globale statische gegevens over het aantal aanvragen die door de belastingplichtigen werden ingediend of die door de administratie werden afgewezen. De administratie beschikt enkel gegevens over het aantal aanslagen inzake de onroerende voorheffing die verbeterd werden ingevolge de indiening van een aanvraag of ingevolge een interne controle van de beschikbare gegevens. Deze cijfers zijn de volgende: Ik vestig hierbij uw aandacht op de volgende bemerkingen: - Voor het aanslag 2010 zijn geen gegevens meer beschikbaar; - Voor het aanslagjaar 2015 is het nog niet mogelijk om relevante cijfers te verstrekken omdat de verbeteringen van de ingekohierde aanslagen slechts op 30 september 2015 zijn begonnen; - Enkel voor het aanslagjaar 2011 kunnen praktisch definitieve cijfers over het aantal verbeterde aanslagen worden verstrekt daar slechts een termijn van 3 maanden overblijft van de termijn van 5 jaar waarin ambtshalve ontheffingen van de oorspronkelijke aanslagen kunnen worden verleend. - Globaal gezien kan men vaststellen dat het aantal verbeteringen van de oorspronkelijke aanslagen na het verstrijken van de termijn van 5 jaar iets meer bedraagt dan 100.000.

3. De verschillen tussen de gewestelijke wetgevingen en de complexiteit ervan maken het onmogelijk om mechanismen voor automatische toekenning van de verschillende bestaande soorten verminderingen op punt te stellen. Dit niet automatisch kunnen toekennen is zonder twijfel de voornaamste oorzaak van bepaalde vertragingen in de behandeling van de aanvragen die door de belastingplichtigen worden ingediend. In 2014 en 2015 hebben zich eveneens bepaalde vertragingen voorgedaan wegens specifieke redenen. Zo werd laat begonnen met de inkohiering van de onroerende voorheffing 2014 daar de informaticaprogramma's moesten worden aangepast door de wijziging van de wetgeving van het Waalse Gewest (artikels 23 tot 26 van het Waalse decreet van 19 september 2013, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 11 oktober 2013). Door deze wijziging in de wetgeving moesten alle maquettes van de aanslagbiljetten worden herzien en de toelichtingen betreffende de verminderingen die bij de aanslagbiljetten werden gevoegd werden eveneens volledig herwerkt. De inkohiering van de onroerende voorheffing voor het aanslagjaar 2015 - en bijgevolg ook de toekenningen van de verminderingen - ondergingen een identieke vertraging, deze keer te wijten aan een laattijdige levering (te wijten aan de implementatie van een nieuw informaticaprogramma) van de kadastrale gegevens door de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie aan de Algemene Administratie van de Fiscaliteit. We moeten echter benadrukken dat zowel voor het aanslagjaar 2014 als voor het aanslagjaar 2015, het volledig inkohieringsproces werd beëindigd binnen de door het Wetboek van de inkomstenbelastingen bepaalde wettelijke termijnen.

4. Wanneer de belastingplichtige niet de verminderingen heeft verkregen waarop hij aanspraak kan maken, kan hij dit aan de administratie kenbaar maken die dan artikel 376, § 3, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 kan toepassen. Deze bepaling maakt het mogelijk ambtshalve ontheffing te verlenen wanneer bij de taxatie geen rekening werd gehouden met de verminderingen wegens bescheiden woning, voor een woning betrokken door een groot-oorlogsinvalide of door een gehandicapte persoon, wegens kinderlast of met de kwijtschelding of proportionele vermindering van de onroerende voorheffing. De ontheffing van ambtswege van die verminderingen kan worden verleend onder de enige voorwaarde dat het tot die verminderingen aanleiding gevende feit door de administratie is vastgesteld of door de belastingplichtige aan de administratie is medegedeeld binnen een termijn van vijf jaar, die aanvangt op 1 januari van het aanslagjaar waartoe de belasting behoort waarvoor de vermindering is te verlenen. De terminologie "het tot die vermindering aanleiding gevende feit" verwijst naar het effectief voorhanden zijn van de bestanddelen van de wettelijk omschreven toestand die het recht op de belastingvermindering opent. Het is de bedoeling van de wetgever de mogelijkheid te scheppen tot ambtshalve toekenning van belastingverminderingen waarop de belastingplichtige recht heeft.