Artikel 178, KB/WIB 92
Art. 178, § 2, 19° (invoeging) en 20° (invoeging), § 3, 3°, § 3, 9°, is van toepassing vanaf aanslagjaar 2024 (art. 1, 1°, 2° en 3°, en art. 2, KB 13.03.2024 - B.S. 19.03.2024; Numac: 2024002423)
§ 1. De belastingplichtigen zijn, krachtens artikel 306, § 1, eerste lid, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, vrijgesteld van aangifteplicht in de personenbelasting en ze ontvangen, krachtens artikel 306, § 2, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, een voorstel van vereenvoudigde aangifte voor het aanslagjaar waarvan het belastbaar tijdperk volgt op een kalenderjaar waarin ze geen andere belastbare inkomsten en elementen hebben aangegeven dan die als bedoeld in § 2, en voor zover ze niet worden uitgesloten van de vrijstelling krachtens § 3.
§ 2. Belastingplichtigen worden van aangifteplicht in de personenbelasting vrijgesteld en ontvangen een door de administratie opgesteld voorstel van vereenvoudigde aangifte, wanneer ze geen andere belastbare inkomsten en elementen moeten aangeven dan:
1° wettelijke pensioenen verkregen vanaf de wettelijke pensioenleeftijd en de achterstallen daarvan;
2° overlevingspensioenen en de achterstallen daarvan;
3° andere pensioenen, renten, omzettingsrenten, als renten of pensioenen geldende kapitalen, afkoopwaarden en als zodanig geldende toelagen en de achterstallen daarvan;
3°/1 uitkeringen, toelagen, renten en omzettingsrenten van kapitalen voortvloeiend uit de wetgeving op de arbeidsongevallen of beroepsziekten wegens blijvende ongeschiktheid en de achterstallen daarvan;
3°/2 sommen die afkomstig zijn van een in het kader van het pensioensparen geopende spaarrekening of spaarverzekering;
4° werkloosheidsuitkeringen en de achterstallen daarvan;
5° wettelijke ziekte- en invaliditeitsuitkeringen en de achterstallen daarvan;
6° uitgaven betaald voor prestaties in het kader van plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen;
7° uitgaven betaald voor prestaties betaald met dienstencheques;
8° bedrijfsvoorheffing en voorafbetalingen;
9° persoonlijke gegevens en gezinslasten;
10° niet ingehouden persoonlijke sociale bijdragen;
11° inkomsten die begrepen zijn in lijfrenten of tijdelijke renten, die na 1 januari 1962 onder bezwarende titel zijn aangelegd ten laste van een in België of in het buitenland gevestigde onderneming of rechtspersoon.
12° giften.
13° bezoldigingen;
14° in artikel 90, eerste lid, 3°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 beoogde onderhoudsuitkeringen die niet hoger zijn dan de belastingvrije som wanneer de belastingplichtige een minderjarige jonger dan 16 jaar is.
15° uitgaven gedaan in uitvoering van een hypothecaire leningsovereenkomst, die betrekking hebben op een belastingvermindering voor de eigen woning, tenzij de gegevens die erop betrekking hebben, niet op elektronische wijze in het bezit zijn van de administratie of indien deze gegevens niet geschikt zijn om adequaat te worden verwerkt met het oog op de correcte opstelling van het voorstel van vereenvoudigde aangifte.
16° premies gestort in uitvoering van een contract van een individuele levensverzekering, die betrekking hebben op een belastingvermindering voor het langetermijnsparen, tenzij de gegevens, die erop betrekking hebben, niet op elektronische wijze in het bezit zijn van de administratie of indien deze gegevens niet geschikt zijn om adequaat te worden verwerkt met het oog op de correcte opstelling van het voorstel van vereenvoudigde aangifte.
17° de inkomsten van onroerende goederen gelegen in België zoals bepaald in artikel 7, § 1, 1°, tweede streepje; 2°, a), tweede streepje en 2°, bbis), van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, behoudens indien deze gegevens niet geschikt zijn om adequaat te worden verwerkt met het oog op de correcte opstelling van het voorstel van vereenvoudigde aangifte of als de belastingplichtige eveneens de kosten aangeeft die zijn gemaakt bij de uitvoering van een hypothecaire leningsovereenkomst bedoeld in 15°;
18° de premies betaald ter uitvoering van een contract van rechtsbijstandverzekering.
19° inkomsten van een deeleconomie of van verenigingswerk, wanneer deze laatsten de voorwaarden vervullen om gekwalificeerd te kunnen worden als diverse inkomsten en niet gekwalificeerd zijn als beroepsinkomsten door de administratie, tijdens het vorige aanslagjaar of het lopende aanslagjaar;
20° uitgaven voor kinderoppas, tenzij deze gegevens niet geschikt zijn om adequaat te worden verwerkt met het oog op de correcte opstelling van het voorstel van vereenvoudigde aangifte;
§ 3. In afwijking van § 2 geldt de vrijstelling van aangifteplicht niet voor de belastingplichtigen die:
1° inkomsten van buitenlandse oorsprong moeten aangeven;
2° een of meer rekeningen of individuele levensverzekeringsovereenkomsten in het buitenland bezitten;
3° in de loop van het belastbare tijdperk overleden zijn. De vrijstelling geldt dan evenmin voor hun erfgenamen, algemene legatarissen of begiftigden die de aangifte van de overledene moeten indienen, met uitzondering van de erfgenamen, algemene legatarissen of begiftigden van een overledene die als alleenstaande beschouwd wordt, zowel voor het belastbare tijdperk voorafgaand aan het overlijden als voor dit in de loop waarvan het overlijden is voorgekomen;
4° van ambtswege uit de bevolkingsregisters geschrapt zijn;
5° hun woonplaats in het buitenland hebben;
6° geen gekend adres hebben;
7° beroepsinkomsten hebben die bij overeenkomst zijn vrijgesteld en die niet in aanmerking komen voor de berekening van de belasting op hun andere inkomsten;
8° echtgenoot van een in 3° of 7° bedoelde belastingplichtige zijn;
9° hun ondernemingsnummer moeten aangeven, winst voortkomend uit nijverheids-, handels- of landbouwactiviteiten, winst voortkomend uit vrije beroepen, posten of andere winstgevende activiteiten, baten, winsten, bezoldigingen van bedrijfsleiders, bezoldigingen van meewerkende echtgenoten en wettelijk samenwonende partners, voorheffingen met betrekking tot een zelfstandige beroepsactiviteit, winsten en baten van een vroegere beroepswerkzaamheid, een eerste inrichting als zelfstandige, diverse inkomsten of die moeten voldoen aan de daarop betrekking hebbende codes, met uitzondering van inkomsten uit de deeleconomie of verenigingswerk die de limieten bepaald in artikel 37bis, § 2, van het Wetboek van de inkomstenbelasting 1992 niet hebben overschreden en onderhoudsuitkeringen;
10° zelf of hun echtgenoot of wettelijk samenwonende evenals de kinderen waarover ze het ouderlijk gezag uitoefenen, hetzij een oprichter zijn van een juridische constructie zoals bedoeld in artikel 2, § 1, 14°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, hetzij een derde begunstigde zijn zoals bedoeld in artikel 2, § 1, 14°/1, van hetzelfde Wetboek;
11° in artikel 21, eerste lid, 13°, van hetzelfde Wetboek bedoelde leningen hebben toegekend, waarvan de looptijd nog niet is verstreken.
§ 4. Voor zover ze niet worden uitgesloten van de vrijstelling krachtens § 3 blijven de belastingplichtigen die bij toepassing van de §§ 1 en 2 of van deze paragraaf voor het voorgaand aanslagjaar van aangifteplicht in de personenbelasting waren vrijgesteld en een voorstel van vereenvoudigde aangifte hadden ontvangen, en die op grond van de aangebrachte wijzigingen aan dat voorstel van vereenvoudigde aangifte in beginsel niet meer aan de voorwaarden van § 2 voldoen om voor het daaropvolgende aanslagjaar van aangifteplicht te worden vrijgesteld, voor dat aanslagjaar toch vrijgesteld van aangifteplicht in de personenbelasting en blijven zij een voorstel van vereenvoudigde aangifte ontvangen op voorwaarde dat zij geen andere aan te geven belastbare inkomsten hebben dan de inkomsten als bedoeld in § 2, 1° tot 5° en 11°.