Parlementaire vraag nr. 1012 van de heer Benoît Piedboeuf van 29.04.2022
Kamer, Vragen en Antwoorden, 2021-2022, QRVA 55/087 d.d. 09.06.2022, blz. 105
Vennootschapsbelasting - Dividenden - VVPRbis-regeling - Discriminatie
VRAAG (van de heer Piedboeuf)
De bij artikel 269, § 2 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92) ingevoerde zogenaamde VVPRbis-regeling werd onlangs gewijzigd bij de wet van 21 januari 2022 houdende diverse fiscale bepalingen (Belgisch Staatsblad van 28 januari 2022). De wijzigingen betreffen hoofdzakelijk de voorwaarden inzake volstorting van de kapitaalinbreng en de gevallen van uitsluiting van de toepassing van de regeling. Volgens de nieuwe filosofie achter de regeling kan een vennootschap aan de nieuwe voorwaarde voldoen als ze uiterlijk op 31 december van dit jaar 18.550 euro aan eigen middelen gestort heeft, vóór er een dividend wordt toegekend of betaalbaar gesteld. Hoe zit het wanneer een vennootschap waarvan de aandeelhouders nog maar het minimumbedrag van 6.200 euro hebben gestort, al een dividend toegekend of betaalbaar gesteld heeft in 2021 of in 2022, waarop een roerende voorheffing tegen het gewone tarief van 30% wordt toegepast, voor ze het nodige doet om aan de voorwaarden te voldoen voor de VVPRbis-regeling? Krijgt die vennootschap niet langer de mogelijkheid om zich te voegen naar de nieuwe regels? Zo ja, hoe valt die discriminatie te verantwoorden met name in het licht van artikel 170 van de Grondwet?
ANTWOORD (van de Minister van Financiën)
Vooreerst wil ik erop wijzen dat de wet van 21 januari 2022 niet als doel had om het zogenaamde VVPRbis stelsel te wijzigen inzake de voorwaarde van volstorting van het geplaatste kapitaal, maar om het te verduidelijken door een einde te maken aan de onduidelijkheid of de aandelen waarvan het initieel onderschreven bedrag nooit werd volstort het stelsel konden genieten (Parl. Doc., Kamer, 2021-2022, DOC 55 2351/003, blz. 33 en DOC 55 2351/004, blz. 13 en 35). Het betreft bijgevolg geen nieuwe voorwaarde. Gelet op die onduidelijkheid heeft de wetgever voor bepaalde vennootschappen een overgangsmaatregel voorzien die verband houdt met de volledige volstorting van de onderschreven sommen. Die overgangsmaatregel laat toe dat aandeelhouders of vennoten die te goeder trouw hebben besloten hun inbreng in de vennootschap te verminderen, niet worden benadeeld indien zij de bedoelde sommen opnieuw ter beschikking stellen van de vennootschap door uiterlijk op 31 december 2022 het initieel beloofde bedrag (in geld) te volstorten (artikel 269, § 2, twaalfde lid, WIB 92 en Parl. Doc., Kamer, 2021-2022, DOC 55 2531/003, blz. 33 en 34 en DOC 55 2531/004, blz. 13 en 35). De hiervoor bedoelde overgangsmaatregel stelt de betrokken vennootschappen in staat om in de toekomst van het VVPRbis stelsel te kunnen genieten als ze een kapitaalverhoging doorvoeren voor het vereiste bedrag en binnen de gestelde termijn. In dat verband kan ik u verwijzen naar de circulaire 2022/C/42 van 29 april 2022 over de verlaagde aanslagvoet van de roerende voorheffing op dividenden van VVPRbis aandelen. Indien uw vraag betrekking heeft op een vennootschap die als bvba is opgericht en die is overgaan tot een vrijstelling van volstorting tussen 1 mei 2019 en 15 december 2021, dan heeft de vennootschap tot 31 december 2022 de mogelijkheid om te voldoen aan de voorwaarden van de overgangsmaatregel door haar kapitaal te verhogen. In die veronderstelling kan het VVPRbis stelsel worden toegepast voor de dividenden van de betreffende aandelen die worden betaald of toegekend na die kapitaalverhoging en na de volledige volstorting van die sommen. Indien de bedoelde vennootschap die als bvba is opgericht, niet is overgegaan tot zo'n vrijstelling van volstorting, kan de vennootschap het VVPRbis stelsel genieten voor de dividenden die worden betaald of toegekend na de volledige volstorting in geld van het oorspronkelijke onderschreven kapitaal ongeacht de datum van die volstorting. Voor het overige is alleen het Grondwettelijk Hof bevoegd om het eventuele discriminerende karakter van een wettekst te beoordelen.