Artikel 313, WIB 92

Art. 313, eerste lid, 4° (vervanging), treedt in werking op 01.01.2023 en is van toepassing op de vanaf 01.01.2023 betaalde of toegekende inkomsten (art. 106 en 124, 1ste lid, progW 26.12.2022 - B.S. 30.12.2022; Numac: 2022043127)


De aan de personenbelasting onderworpen belastingplichtigen zijn er niet toe gehouden in hun jaarlijkse aangifte in de voormelde belasting de inkomsten van roerende goederen en kapitalen, noch de in artikel 90, eerste lid, 6° en 11°, bedoelde inkomsten te vermelden waarvoor daadwerkelijk roerende voorheffing werd ingehouden of waarvoor een fictieve roerende voorheffing verrekenbaar is krachtens wettelijke of reglementaire bepalingen, noch die welke krachtens wettelijke of reglementaire bepalingen van de roerende voorheffing zijn vrijgesteld, behalve indien het gaat om:

1° inkomsten uit hypothecaire schuldvorderingen op in België gelegen onroerende goederen of op in het Belgisch Scheepsregister ingeschreven schepen, met uitsluiting van inkomsten uit hypothecaire obligaties;

2° in artikel 17, § 1, 3°, vermelde inkomsten van verhuring, verpachting, gebruik en concessie van roerende goederen;

3° in artikel 17, § 1, 4°, vermelde inkomsten die begrepen zijn in lijfrenten of tijdelijke renten;

4° in artikel 17, § 1, 5°, vermelde inkomsten verkregen uit de overdracht of de verlening van een licentie van auteursrechten en naburige rechten, alsook van de wettelijke en verplichte licenties die bij wet zijn geregeld;

5° in artikel 19, § 1, eerste lid, 2°, vermelde termijnen voortkomend van overeenkomsten waarbij een recht van gebruik van gebouwde onroerende goederen wordt verleend;

6° in artikel 21, eerste lid, 5°, 10° en 13°, vermelde inkomsten in zoverre zij meer bedragen dan de aldaar bepaalde grenzen en voor zover de roerende voorheffing niet geheven is op dit meerdere.

De roerende voorheffing op de aldus niet aangegeven inkomsten wordt noch met de personenbelasting verrekend, noch terugbetaald.

Onder voorbehoud van de toepassing van artikel 307, § 1/1, derde lid, wordt de roerende voorheffing niet met de personenbelasting verrekend, noch terugbetaald, wanneer de belastingplichtige beroepsinkomsten verwerft die bij overeenkomst zijn vrijgesteld en die niet in aanmerking komen voor de berekening van de belasting op zijn andere inkomsten.