Artikel 308/1, WIB 92

Art. 308/1 (ingevoegd) is van toepassing voor de belastbare tijdperken verbonden aan de aanslagjaren 2024 en volgende (art. 71 en 75, W 28.12.2023 - B.S. 29.12.2023; Numac: 2023048795)


In afwijking van artikel 308, § 1, beschikken de belastingplichtigen onderworpen aan de personenbelasting en, in voorkomend geval de in artikel 305, tweede lid, bedoelde erfgenamen, algemene legatarissen of begiftigden, die opteren voor de in artikel 307bis bedoelde elektronische aangifte en die tijdens het inkomstenjaar waarop het aanslagjaar betrekking heeft:

- buitenlandse beroepsinkomsten hebben verkregen of

- de in artikel 23, § 1, 1° en 2°, beoogde inkomsten hebben verkregen en die geen gebruik maken van de forfaitaire grondslagen bedoeld in artikel 342, § 1, tweede lid, of

- in de gevallen bedoeld in artikel 126, § 2, de in artikel 30, 3°, beoogde inkomsten hebben verkregen van de andere echtgenoot die belast wordt op in artikel 23, § 1, 1° en 2° bedoelde inkomsten zonder gebruik te maken van de forfaitaire grondslagen bedoeld in artikel 342, § 1, tweede lid, of

- de in artikel 30, 2°, beoogde inkomsten verkregen hebben,

tot en met 16 oktober van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd om hun aangifte tijdig in te dienen.

In afwijking van het eerste lid wordt de aangiftetermijn verlengd zodat deze minimaal vijf maanden is vanaf de terbeschikkingstelling van de elektronische aangifte van het aanslagjaar op het elektronisch platform van de Federale Overheidsdienst Financiën.

In afwijking van artikel 308, § 1, eerste lid, beschikken de belastingplichtigen onderworpen aan de personenbelasting, die de in de artikel 23, § 1, 1°, bedoelde inkomsten verkrijgen en die gebruik maken van de forfaitaire grondslagen bedoeld in artikel 342, § 1, tweede lid, en, in voorkomend geval, hun erfgenamen, algemene legatarissen of begiftigden, tot en met 15 januari van het jaar volgend op het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd om hun aangifte in te dienen.

In afwijking van artikel 308, § 1, eerste lid, beschikken de belastingplichtigen onderworpen aan de personenbelasting, die, in de gevallen bedoeld in artikel 126, § 2, de in artikel 30, 3°, bedoelde inkomsten verkrijgen van hun echtgenoten die gebruik maken van de forfaitaire grondslagen bedoeld in artikel 342, § 1, tweede lid, en, in voorkomend geval, de in artikel 305, tweede lid, bedoelde erfgenamen, algemene legatarissen of begiftigden, tot en met 15 januari van het jaar volgend op het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd om hun aangifte in te dienen.