Artikel 312, WIB 92
Art. 312, tweede en derde lid, treedt in werking op 01.04.2022 en is van toepassing op de bezoldigingen die vanaf 01.01.2023 worden betaald of toegekend (art. 21 en 27, 1ste lid, W 28.03.2022 - B.S. 31.03.2022; Numac: 2022031434)
De Koning bepaalt de wijze waarop de schuldenaars van roerende voorheffing en van bedrijfsvoorheffing aangifte moeten doen.
De Koning bepaalt eveneens de wijze, de periodiciteit van de aangifte die moet gedaan worden door de genieters en de voorwaarden van de terugbetaling van de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing.
De Koning kan bepalen dat de in het tweede lid bedoelde aangifte, voor elk van de werknemers of sommige van deze werknemers van wie de bedrijfsvoorheffing die verschuldigd is in het belastbare tijdperk waarop de aangifte betrekking heeft niet of niet volledig aan de Schatkist wordt doorgestort, het volgende moet vermelden:
a) de identificatiegegevens van elk van deze werknemers, zoals door de Koning bepaald, met inbegrip van zijn nationaal nummer;
b) het bedrag of bedragen van de in het belastbare tijdperk, periodiek betaalde of toegekende bezoldigingen die als grondslag hebben gediend voor de vaststelling van de bedrijfsvoorheffing;
c) het bedrag of de bedragen van de op deze bezoldigingen ingehouden bedrijfsvoorheffing;
d) per vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing, afzonderlijk vastgesteld naar gelang de aard ervan:
- de door de Koning vastgestelde code die betrekking heeft op de aard van de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing;
- het door de Koning omschreven bedrag of bedragen die ofwel de grondslag van de vrijstelling van doorstorting van bedrijfsvoorheffing omvatten, ofwel de betaalde of toegekende belastbare bezoldigingen omvatten waarop de bedrijfsvoorheffing werd ingehouden die geheel of gedeeltelijk niet in de Schatkist moet worden gestort;
- het bedrag of bedragen van de bedrijfsvoorheffing die niet in de Schatkist moeten worden gestort.