Parlementaire vraag nr. 3-897 van mevrouw Van dermeersch van 02.04.2004

VRAAG 04/3-897

Vraag nr. 3-897 van mevrouw Van dermeersch dd. 02.04.2004


Vr. en Antw., Senaat, 2003-2004, nr. 3-19, blz. 1202

Indiening bezwaarschrift - Termijn

VRAAG

Naar aanleiding van de parlementaire werkzaamheden in de Kamer met betrekking tot het wetsontwerp betreffende de beslechting van fiscale geschillen stelde u : "Indien de bezwaarindiener zijn bezwaar bij ter post aangetekende brief verstuurt op de laatste dag voor de termijn afloopt, zal zijn brief pas één of twee dagen later bij de administratie aankomen. Het is de datum die op het ontvangstbewijs is vermeld, die telt. Het bezwaarschrift zal evenwel in aanmerking genomen worden alsof het binnen de gestelde termijn werd ingediend." (Kamer, 1997-1998, nr. 1341/17, blz. 57).

De administratie blijkt in voormelde gevallen echter deze interpretatie niet te aanvaarden en beschouwt al deze bezwaren toch als laattijdig.

1. Blijft u bij uw toenmalig standpunt en dient de administratie de bezwaarschriften die zoals voormeld per aangetekende brief worden verstuurd te aanvaarden als zijnde tijdig ?

2. Welke maatregelen zal u nemen om de administratie hierop te wijzen ?

ANTWOORD (minister van Financiën)

Mijn voorganger heeft inderdaad tijdens de bespreking van 15 april 1998 in de Kamer van volksvertegenwoordigers van onder meer het wetsontwerp betreffende de beslechting van fiscale geschillen, de door het geachte lid aangehaalde verklaring afgelegd en dit bij de bespreking van de artikelen 24 en 25 van dat ontwerp.

De tekst die ter bespreking voorlag was de tekst zoals aangenomen door de commissie voor de Financiën en de Begroting op 9 april 1998 (Kamer van volksvertegenwoordigers, stuk nr. 1341/18; blz. 97 en 98).

Laten we echter niet vergeten dat de tekstontwerpen die toen ter bespreking stonden onder meer bepaalden dat het bezwaarschrift op straffe van verval bij ter post aangetekende brief of tegen ontvangstbewijs moesten worden ingediend binnen een termijn van zes maanden vanaf de verzending van het aanslagbiljet.

In de huidige tekst van artikel 371, WIB 1992, is die verplichting om het bezwaarschrift per aangetekende brief in te dienen niet opgenomen en is de termijn om een rechtsgeldig bezwaarschrift in te dienen beperkt tot drie maanden.

Wat de termijn betreft waarbinnen een bezwaarschrift moet worden ingediend om tijdig te zijn in de zin van artikel 371, WIB 1992, sluit ik mij aan bij de interpretatie die het Hof van Cassatie aan het begrip "ingediend worden" heeft gegeven.

De uitdrukking "ingediend worden" moet worden uitgelegd in die zin, dat het niet volstaat dat het bezwaarschrift binnen de vereiste termijn zou worden opgestuurd, maar dat de wetgever daardoor heeft bedoeld dat het binnen de wettelijke termijn aan de bevoegde directeur der belastingen ter hand moet worden gesteld (Cass., 31 januari 1950, Pas. 1950, I, 374; Cass., 28 juni 1955, Pas. 1955, I, 1179).

De administratieve circulaire van 18 september 2000, Ci.RH.863/530.827 die te raadplegen is via Fisconet, herhaalt onder punt 22 dat standpunt.