Parlementaire vraag nr. 17 van de heer Devlies van 09.01.2008

VRAAG 08/017

Vraag nr. 17 van de heer Devlies dd. 09.01.2008


Vr. en Antw., Kamer, 2007-2008, nr. 013, blz. 2169-2171

Medewerking aan vermogensonderzoeken

VRAAG

Het nr. 9 van de circulaire nr. Ci.RH.81/548 628 (AOIF 21/2002) van 29 juli 2002 ( Bulletin der belastingen, nr. 830, blz. 2650-2656) stelt dat in geval van raming van de belastbare grondslag volgens tekenen en indiciën, niet uit het oog mag worden verloren dat, alhoewel het mogelijk is van de belastingplichtige alle inlichtingen te vorderen met het oog op het onderzoek van zijn belastingtoestand, het aan de taxatieambtenaar behoort, «zonder de belastingplichtige daarbij te betrekken», deze tekenen en indiciën op te sommen die de onontbeerlijke grondslag vormen van een dergelijke aanslag, met dien verstande evenwel dat de medewerking van de belastingplichtige bij de vaststelling van zijn «indiciaire toestand» dikwijls toelaat tot een objectievere en juistere berekening te komen.

In de praktijk stellen we voortaan echter algemeen vast dat voornoemde hiërarchisch bindende onderrichtingen tot «beter taxeren» gesteund op constante rechtspraak en rechtsleer niet meer worden toegepast.

Uitdrukkelijk verwijzend naar een alleenstaand cassatiearrest van 4 januari 2007 gaat het merendeel van de belastingambtenaren sindsdien alle vermogensbestanddelen, waaronder voornamelijk alle bank- en spaarrekeningenuittreksels, zonder meer bij de belastingplichtigen zelf opvragen.

Dit gebeurt niet alleen door middel van het versturen van een officiële (model)vragenlijst 332, maar tevens door middel van een schriftelijke uitnodiging om alle bank- en spaarrekeninguittreksels en een lijst van alle gedane beleggingen, investeringen en privé-uitgaven van levensonderhoud ten kantore voor onderzoek binnen te brengen.

Indien de belastingplichtigen hun medewerking daarbij niet wensen te verlenen dan wordt er gewezen op de sancties van kwade trouw bepaald bij de artikelen 444, 445 en 449 WIB 1992.

1. a) Is die circulaire van 29 juli 2002 ondertussen geheel of gedeeltelijk achterhaald ?

b) Zo ja, in welke mate ?

2. Werden met betrekking tot indiciaire onderzoeken nieuwe administratieve instructies uitgevaardigd steunend op voornoemde alleenstaande beslissing van het hoogste rechtscollege ?

3. Is deze nieuwe onderzoekstactiek legitiem ?

4. Mogen belastingplichtigen zich beroepen op het «zwijgrecht» niet alleen gefundeerd in artikel 6, §1 van het EVRM betreffende een eerlijk proces, maar inzonderheid ook in artikel 14.3g van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten dat bepaalt dat niemand kan gedwongen worden om tegen zichzelf te getuigen of een bekentenis af te leggen (dit wil zeggen verbod op zelfincriminatie), zie tevens vonnis van de rechtbank van eerste aanleg te Luik van 23 maart 2006 www.fisconet.be ?

5. Is er sprake van «kwade trouw» wanneer belastingplichtigen zich wensen te beroepen op dit zwijgrecht en kunnen hiervoor de hoogste sancties worden opgelegd ?

6. Kunt u punt per punt uw nieuwe algemene zienswijze meedelen in het licht van voornoemde internationale bepalingen, de artikelen 315, 316, 341, 444, 445 en 449 WIB 1992, het Strafwetboek, de artikelen 1116, tweede lid en 1315, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek, artikel 870 van het Gerechtelijk Wetboek, de rechtbeginselen « nemo tenetur prodere se ipsum» en « nemo cogitur», alsook in het licht van het deontologisch kader voor de ambtenaren zoals uiteengezet in de omzendbrief nr. 573 gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 27 augustus 2007 ?

ANTWOORD (vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen, 14.03.2008)

1 tot 3. De administratie heeft aan de taxatiediensten onderrichtingen gegeven met betrekking tot de draagwijdte van het Cassatiearrest van 4 januari 2007, welke niet in tegenspraak zijn met de circulaire Ci.RH.81/548 628 van 27 juli 2002.

De bedoelde onderrichtingen beklemtonen dat:

- het in eerste instantie nog steeds aan de taxatieagent behoort de tekenen en indiciën op te sommen die wijzen op een hogere graad van gegoedheid dan die welke uit de aangegeven inkomsten blijkt;

- indien een mogelijk indiciair tekort uit het onderzoek blijkt, de taxatieagent de mogelijkheid heeft om op basis van de artikelen 315, 316 en 317 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92), alle inlichtingen, zelfs van privé-aard, te vorderen die nodig zijn om het bedrag van de belastbare inkomsten te bepalen;

- de administratie erop dient te letten dat zij haar bevoegdheden aanwendt in functie van het doel waarvoor zij die gekregen heeft, met name de juiste heffing van de belasting te verzekeren en dat willekeurige onderzoeken in de hoop op iets bruikbaars te stoten moeten worden vermeden;

- de taxatieagent de op voormelde wijze verkregen informatie rechtmatig kan gebruiken bij de bepaling van de tekenen en indiciën en de daaruit voortvloeiende belastbare grondslag.

4. Het zwijgrecht maakt deel uit van de fundamentele regels van het strafprocesrecht en van de rechten van verdediging. Het zwijgrecht doet geen afbreuk aan de wettelijke verplichting om documenten te overhandigen, zelfs als die documenten het bestaan van strafbare feiten (kunnen) opleveren (Cass., 6 juin 2000, Pas., 2000, I, 343; Hof van beroep te Luik, 2 mars 2006, De Fiscale Koerier, 2006/532).

5. Iedere overtreding van de bepalingen van het WIB 1992 kan aanleiding geven tot het opleggen van een administratieve boete en in het geval van overtreding met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden tot de toepassing van strafrechterlijke sancties.