Artikel 289ter, WIB 92
Art. 289ter, § 3, is van toepassing vanaf aanslagjaar 2018 (art. 128 en 131, progW 25.12.2017 - B.S. 29.12.2017; Numac: 2017032136)
§ 1. Wanneer het totale netto-inkomen van het belastbare tijdperk niet meer bedraagt dan 14.140 euro (basisbedrag), heeft de rijksinwoner recht op een belastingkrediet waarvan het bedrag wordt bepaald op basis van het bedrag van de activiteitsinkomsten.
Het bedrag van de activiteitsinkomsten is gelijk aan het nettobedrag van de beroepsinkomsten verminderd met:
1° de in artikel 23, § 1, 5°, vermelde inkomsten;
2° de bezoldigingen die zijn bedoeld in:
- artikel 30, 1°, verworven door belastingplichtigen andere dan personen die, anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst, arbeid verrichten in de overheidssector;
- artikel 30, 2°, wat de bedrijfsleiders betreft die zijn bedoeld in artikel 32, eerste lid, 1°, en die tewerkgesteld zijn in dienstverband;
3° de vergoedingen verkregen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van inkomsten;
4° de beroepsinkomsten die overeenkomstig artikel 171 afzonderlijk worden belast;
5° de winst, baten en in artikel 30, 2° bedoelde bezoldigingendie voor de toepassing van de wetgeving betreffende het sociaal statuut van de zelfstandigen als inkomsten van een bijberoep of van een student-zelfstandige worden beschouwd.
Geen belastingkrediet wordt verleend aan de belastingplichtige voor wie de belastbare winst of baten bij toepassing van artikel 342, § 3, worden bepaald.
Bij een gemeenschappelijke aanslag worden het belastingkrediet, de inkomsten en de grenzen berekend per belastingplichtige vóór toepassing van de artikelen 86 tot 89.
Geen belastingkrediet wordt verleend aan de in artikel 33, eerste lid, bedoelde meewerkende echtgenoten wanneer hun bezoldigingen voortkomen uit een activiteitsinkomen dat niet in aanmerking komt voor het belastingkrediet of dat wordt toegekend door een belastingplichtige als bedoeld in het derde lid.
§ 2. Om recht te geven op een belastingkrediet moet het bedrag van de activiteitsinkomsten hoger zijn dan 3.260 euro (basisbedrag).
Het bedrag van het belastingkrediet wordt als volgt bepaald:
1° wanneer het bedrag van de activiteitsinkomsten meer dan 3.260 euro (basisbedrag) bedraagt doch niet meer dan 4.350 euro (basisbedrag): 440 euro (basisbedrag) vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan het verschil tussen het bedrag van de activiteitsinkomsten en 3.260 euro (basisbedrag) en de noemer gelijk is aan het verschil tussen 4.350 euro (basisbedrag) en 3.260 euro (basisbedrag);
2° wanneer het bedrag van de activiteitsinkomsten meer dan 4.350 euro (basisbedrag) bedraagt doch niet meer dan 10.880 euro (basisbedrag): 440 euro (basisbedrag);
3° wanneer het bedrag van de activiteitsinkomsten meer dan 10.880 euro (basisbedrag) bedraagt doch niet meer dan 14.140 euro (basisbedrag): 440 euro (basisbedrag) vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller gelijk is aan het verschil tussen 14.140 euro (basisbedrag) en het bedrag van de activiteitsinkomsten en de noemer gelijk aan het verschil tussen 14.140 euro (basisbedrag) en 10.880 euro (basisbedrag).
Wanneer de beroepsinkomsten slechts gedeeltelijk uit activiteitsinkomsten bestaan, wordt het belastingkrediet bepaald overeenkomstig het tweede lid verminderd in verhouding tot het gedeelte dat de activiteitsinkomsten vertegenwoordigen ten opzichte van het nettobedrag van de beroepsinkomsten.
Wanneer het totale netto-inkomen meer bedraagt dan 10.880 euro (basisbedrag) doch niet meer dan 14.140 euro (basisbedrag), kan het belastingkrediet niet meer bedragen dan de uitkomst van de vermenigvuldiging van 440 euro (basisbedrag) met een breuk waarvan de teller gelijk is aan het verschil tussen 14.140 euro (basisbedrag) en het bedrag van het totale netto-inkomen en de noemer gelijk aan het verschil tussen 14.140 euro (basisbedrag) en 10.880 euro (basisbedrag).
In afwijking van de vorige leden wordt het bedrag van 440 euro (basisbedrag) telkens vervangen door:
1° het bedrag van 200 euro (basisbedrag) voor de in artikel 33, eerste lid, bedoelde meewerkende echtgenoten;
2° het bedrag van 485 euro (basisbedrag) voor de werknemers die anders dan krachtens een arbeidsovereenkomst arbeid verrichten in de overheidssector.
§ 2/1. De in artikel 227, 1°, vermelde belastingplichtige voor wie de belasting overeenkomstig artikel 243/1 of 244 wordt berekend, heeft eveneens recht op het in de vorige paragrafen vermelde belastingkrediet, met dien verstande dat voor de beoordeling van de voorwaarden waaronder het krediet wordt verleend en de berekening ervan het geheel van de binnen- en buitenlandse inkomsten in aanmerking wordt genomen.
§ 3. De bepalingen van de artikelen 174/1 en 178, § 3, eerste lid, 2°, zijn van toepassing op de in dit artikel vermelde bedragen.