Artikel 234, KB/WIB 92
Art. 234 is van toepassing vanaf het aanslagjaar 1992 (art. 247bis, KB/WIB; KB 27.08.1993 - B.S. 13.09.1993; Numac: 1993082751)
Wanneer de last van de mobiliënbelasting of van de roerende voorheffing, krachtens vóór 1 december 1962 of vanaf 1 december 1962 tot en met 31 december 1966 gesloten overeenkomsten, op de schuldenaar van de inkomsten is gelegd, heeft deze het recht, op vanaf 1 januari 1967 verleende of toegekende belastbare inkomsten, het verschil in te houden tussen de roerende voorheffing die ter uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en van dit besluit is verschuldigd en die waarvan hij vóór die laatste datum de last op zich nam.
Wanneer van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, worden de door de schuldenaar van het inkomen gedragen roerende voorheffing en de aan de bron in te houden roerende voorheffing bepaald als volgt:
1° met betrekking tot interest van vóór 1 december 1962 uitgegeven Belgische overheidsfondsen die niet van mobiliënbelasting of van zakelijke belastingen waren vrijgesteld en die worden verleend of toegekend ter uitvoering van overeenkomsten die de last van de mobiliënbelasting op de schuldenaar leggen:
a) is de door de schuldenaar te dragen roerende voorheffing gelijk aan 2/98 van het bedrag van het bedongen netto-inkomen;
b) is de aan de bron in te houden roerende voorheffing gelijk aan 10,5 %. van hetzelfde bedrag.
2° met betrekking tot andere inkomsten die worden verleend of toegekend ter uitvoering van:
a) vóór 1 december 1962 gesloten overeenkomsten die de last van de mobiliënbelasting op de schuldenaar leggen:
- is de door de schuldenaar te dragen roerende voorheffing gelijk aan 2/98, 3/97, 4/96, 6/94 of 8/92 van het bedrag van het bedongen netto-inkomen, naargelang dit inkomen vóór de inwerkingtreding van de wet van 15 juli 1966 tot wijziging van het Wetboek van de inkomstenbelastingen, aan de roerende voorheffing was onderworpen tegen een tarief van respectievelijk 2,4 %, 3 %, 4 %, 6 % of 8 %;
- is de aan bron in te houden roerende voorheffing respectievelijk gelijk aan 10,5/98, 9,5/97, 8,5/96, 6,5/94 of 4,5/92 van hetzelfde bedrag, volgens het onderscheid dat hierboven wordt gemaakt met betrekking tot het tarief van de roerende voorheffing;
b) overeenkomsten die vanaf 1 december 1962 tot en met 31 december 1966 zijn gesloten en de last van de roerende voorheffing op de schuldenaar leggen:
- is de door de schuldenaar te dragen roerende voorheffing gelijk aan 15/85 van het bedrag van het bedongen netto-inkomen;
- is de aan de bron in te houden roerende voorheffing gelijk aan 10/85 van hetzelfde bedrag.