Parlementaire vraag nr. 115 van mevrouw Claes van 29.04.2008
Vragen en Antwoorden, Kamer, 2007-2008, nr. 028, blz. 7175-7177
Herkwalificatie van individuele pensioentoezeggingen
VRAAG
Door zeer vele rechtspersonen werden in het verleden in het voordeel van hun bedrijfsleiders en topkaderleden «groepsverzekeringen» (thans «individuele pensioentoezeggingen» of IPT) van het stelsel vaste last afgesloten met de volgende algemene waarborgen en kenmerken.
Kapitaal bij overlijden: de waarde van de opgebouwde spaarreserves.
Kapitaal bij leven : de totale spaarreserve.
Door sommige taxatieambtenaren wordt dergelijke IPT-formule voortaan geherkwalificeerd tot een «beleggingsproduct» en worden de jaarlijks betaalde premies (taksen en kosten inbegrepen) in hun totaliteit niet meer aangemerkt als aftrekbare premies in de zin van de artikelen 49, 52-3°, 59 en 195 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, niettegenstaande de 80 %-regel meestal wel nauwgezet werd nageleefd.
Ingevolge die nieuwe taxatietendens worden de geboekte premies van nu af aan integraal beschouwd, ofwel als reservebestanddeel in de zin van artikel 24, eerste lid, 4° en artikel 361, WIB 1992, ofwel jaarlijks als een verworpen uitgave (zie gecodeerde rubrieken nrs. 031 en 042 van het aangifteformulier) omdat het verzekeringstechnisch niet om een kanscontract zou gaan en/of om louter «spaarreserves» zou gaan.
1. Wat is nu eigenlijk voortaan het juiste taxatie- of vrijstellingsregime inzake vennootschapsbelasting van die individuele pensioentoezeggingsverzekeringspremies met voornoemde algemene waarborg- en spaarkenmerken, in wezen bestemd voor de opbouw van een extra wettelijk pensioen ?
2. Hoe moet, ter vermijding van willekeurige en nietige belastingaanslagen, door de verantwoordelijke aanslagambtenaar desgevallend het belastbare bedrag aan reservebestanddeel en/of aan verworpen uitgaven precies geheel of gedeeltelijk jaarlijks op balansdatum actuarieel worden becijferd, rekening houdende met winstdeelnames en in de wetenschap dat de verzekeringstaksen en de dossierkosten noch fiscaal, noch op verzekeringsvlak als spaarreserves recupereerbaar zijn ?
3. Welk belastingregime inzake vennootschapsbelasting ondergaat in al dergelijke gevallen, alsook voor de berekening van de 80%-grens, zowel het bedrag aan levensverzekeringstaks als het bedrag aan gebeurlijke dossierkosten dat in de betaalde verzekeringspremies vervat zit ?
4. Kunt u mede in het kader van alle beginselen van behoorlijk bestuur, het Charter van 22 juni 2007 voor een klantvriendelijke overheid en van de algemene richtlijnen tot «beter taxeren» ter zake dringend nationaal geldende onderrichtingen uitvaardigen met het oog op een volledige gelijkberechtiging van alle belastingplichtigen die in eenzelfde IPT-verzekeringssituatie verkeren?
ANTWOORD (vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen, 05.08.2008)
Vooreerst wil ik het geachte lid meedelen dat een onderzoek uitgevoerd door de centrale diensten van mijn administratie heeft uitgewezen dat er een grote diversiteit bestaat wat betreft de individuele (of collectieve) aanvullende pensioentoezeggingen die door rechtspersonen worden afgesloten in het voordeel van hun bedrijfsleiders en kaderleden. Elk contract heeft zijn eigen uitvoeringsmodaliteiten en de feitelijke elementen die eigen zijn aan elke situatie zijn eveneens van belang. Bijgevolg is het mij niet mogelijk ter zake algemeen geldende richtlijnen te verstrekken met betrekking tot de door het geachte lid gestelde vragen.
Niettemin wil ik erop wijzen dat, voor de met ingang van 1 januari 2004 gestorte premies, het verzekeringscontract niet langer een aleatoir karakter moet hebben in de zin van artikel 1964 van het Burgerlijk Wetboek, maar dat het contract, met het oog op de aftrek van de gestorte premies als beroepskosten overeenkomstig de artikelen 52, 3°, b) en 195, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 1992), en mits naleving van de in artikel 59, WIB 1992 vastgestelde grenzen, enkel de karakteristieken moet vertonen van een individuele (of collectieve) aanvullende pensioentoezegging. De afwezigheid van een aleatoir karakter in de zin van het Burgerlijk Wetboek in een verzekeringscontract is op zich geen doorslaggevend element om te besluiten dat het desbetreffende contract geen pensioentoezegging is.
Het spreekt voor zich dat de bijdragen en premies met betrekking tot de toezeggingen die geen echte aanvullende pensioentoezeggingen zijn, maar die in feite de wil van de partijen weergeven om een mechanisme van fiscale optimalisatie in de plaats te stellen, niet door de bepalingen van het voormeld artikel 52, 3°, b) worden beoogd zodat deze in functie van de hiervoor aangehaalde uitvoeringsmodaliteiten van het contract aan de passende fiscale behandeling moeten worden onderworpen.
Ten slotte vestig ik er de aandacht op dat de hiervoor aangehaalde zienswijze reeds voorheen aan de gewestelijke directeurs werd overgemaakt onder de vorm van richtlijnen die door hun diensten moeten uitgevoerd worden, zowel voor de vestiging van aanslagen als voor het oplossen van hangende geschillen.
Volledigheidshalve wil ik het geachte lid eveneens verwijzen naar het antwoord dat is verstrekt op de mondelinge parlementaire vraag nr. 5001 van 19 januari 2005 van de heer Bogaert ( Integraal Verslag, Kamer, 2004-2005, COM 467, blz. 7-8).