Parlementaire vraag nr. 1866 van de heer Dieter Vanbesien van 18.01.2024

Kamer, Vragen en Antwoorden, 2023-2024, QRVA 55/130 d.d. 29.02.2024, blz. 163

De aanvullende onderzoekstermijn bij inkomstenbelasting

VRAAG (van de heer Vanbesien)

De FOD Financiën zet vandaag in op tax compliance. De idee hierachter is dat zeer grote ondernemingen en de FOD Financiën samenwerken in een relatie die gebaseerd is op gerechtvaardigd vertrouwen en transparantie. Dit idee steunt op het samenwerkingsmodel en sluit tevens aan bij de algemeen erkende medewerkingsplicht van de belastingplichtige. Het Wetboek Inkomstenbelastingen maakt echter nog steeds een onderscheid tussen een driejarige onderzoekstermijn en een aanvullende termijn. Deze aanvullende onderzoekstermijn kan slechts geopend worden indien de administratie de belastingplichtige voorafgaandelijk op basis van aanwijzingen van fraude kennis geeft van haar vermoeden van fraude en haar intentie om deze verlengde termijn toe te passen. Bij een fiscaal onderzoek leidt dergelijke uitbreiding van de onderzoekstermijn tot een conflictmodel. Alhoewel de administratie op het moment van haar onderzoek uitsluitend over aanwijzingen beschikt en niet over bewijzen, kan de belastingplichtige de confrontatie met deze aanwijzingen ervaren als een beschuldiging. Belastingplichtigen zouden bij controles in deze aanvullende termijn daarom minder geneigd zijn om aan het fiscaal onderzoek mee te werken. 1. Bent u het eens dat het bestaan van een aanvullende onderzoekstermijn inzake inkomstenbelastingen het de controleambtenaren onnodig moeilijk maakt, aangezien de uitbreiding van de onderzoekstermijn leidt tot een controle gebaseerd op een conflictmodel, in plaats van op een controlemodel gebaseerd op vertrouwen en transparantie? 2. Bent u het eens dat bij een multidisciplinaire controle btw/inkomstenbelastingen, de btw-controle, die niet aan enige onderzoekstermijn onderhevig is, bemoeilijkt wordt door de gelijktijdige controle inkomstenbelasting indien er een voorafgaandelijke uitbreiding van de onderzoekstermijn plaatsvindt? 3. Zou het niet beter zijn om de onderzoekstermijnen inzake inkomstenbelasting af te schaffen zodat de administratie in alle rust haar onderzoek kan doen, met volledige medewerking van de belastingplichtige? Uiteindelijk dient de administratie bij eventuele taxaties bedoeld in de aanslagtermijn uit artikel 354, § 2 WIB, steeds het bewijs van het bedrieglijk opzet of het oogmerk tot schaden aan te tonen. Indien er echter geen bedrieglijk opzet of oogmerk tot schaden aanwezig is, dan zal kan de administratie deze aanslagtermijn ook niet kunnen toepassen. 4. Indien u het niet eens bent met het feit dat de onderzoekstermijn afgeschaft dient te worden, kunt u dan de meerwaarde hiervan toelichten? Graag wijs ik hierbij op het toegenomen risico van procedurefouten die de onderzoekstermijn met zich meebrengt, zonder dat dit enige toegevoegde waarde heeft voor de rechten van de belastingplichtige. 5. Daarenboven worden dergelijke procedurefouten nog vergroot doordat de Franstalige en Nederlandstalige tekst van artikel 333 WIB momenteel verschillend zijn. De Franstalige tekst spreekt over la présomption de fraude (enkelvoud) terwijl de Nederlandstalige tekst over "vermoedens van fraude" (meervoud) spreekt. Kunt u bevestigen dat Franstalige tekst (enkelvoud) de correcte tekst betreft? 6. Bent u bereid om stappen te ondernemen om de onderzoekstermijn inzake inkomstenbelasting af te schaffen?

ANTWOORD (Vice-eersteminister en minister van Financiën, belast met de Coördinatie van de fraudebestrijding en de Nationale loterij)

1 tot 4. Uw vraag betreft het afschaffen van de onderzoekstermijnen inzake inkomstenbelasting in lijn met wat geldt inzake btw. Het Btw-Wetboek voorziet met name enkel in verjaringstermijnen, zijnde de termijnen waarover de fiscale administratie beschikt om de belasting te vorderen. Deze belasting is al verschuldigd door het zich voordoen van de oorzaak van opeisbaarheid van die belasting zelf. Binnen deze verjaringstermijnen kan de administratie op nuttige wijze de juiste toepassing van de btw-wetgeving controleren: onderzoeken zijn mogelijk binnen de verjaringstermijnen die gelden om de belasting te vorderen. Inzake inkomstenbelastingen is de belasting pas verschuldigd nadat ze is vastgesteld (op basis van de fiscale aangifte en/of na controle door de administratie) en ingekohierd door de fiscale administratie. Het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92) voorziet hiervoor in aanslagtermijnen met daaraan gekoppeld onderzoekstermijnen die de administratie eveneens toelaten op nuttige wijze de juiste toepassing van de wetgeving inzake inkomstenbelastingen te controleren: de onderzoekstermijnen zijn analoog aan de aanslagtermijnen. Meer in het bijzonder vestigt u de aandacht op de voorafgaande kennisgeving die inzake inkomstenbelastingen vereist wordt nog vóór de fiscale administratie gebruik maakt van haar onderzoeksbevoegdheden in de verlengde onderzoekstermijn die geldt wanneer er sprake is van (vermoeden van) fraude. Door de wet van 20 november 2022 (wet houdende diverse fiscale en financiële bepalingen) zijn de termijnen voor de gevallen waarin er sprake is van fraude significant verlengd tot tien jaar en dit zowel inzake btw als inzake inkomstenbelastingen. In dit kader kan vastgesteld worden dat de afstemming van de procedure inzake btw en inzake inkomstenbelastingen een meer performante aanpak van fraudedossiers enkel maar ten goede kan komen. De voormelde wet heeft dit ook verwezenlijkt door de motiveringsplicht die inzake inkomstenbelastingen gold voorafgaand aan enige onderzoekdaad in de verlengde fraudetermijn, te schrappen en te vervangen door een voorafgaande kennisgeving door de fiscale administratie van een vermoeden van fraude en van haar intentie om de verlengde termijn toe te passen voor één of meerdere aanslagjaren waarvoor een onderzoek op te starten is. Het is niet langer vereist om in dit stadium nog kennis te geven van de nauwkeurige aanwijzingen van fraude, wat voorheen het geval was. Hiermee komt de voormelde wet tegemoet aan de convergentie met de procedure inzake btw en de onlogica dat de fiscale administratie reeds voorafgaandelijk aan enige onderzoekdaad binnen de verlengde periode de nauwkeurige aanwijzingen van fraude moest vermelden. De voorafgaande kennisgeving blijft evenwel verantwoord om de belastingplichtige in staat te stellen zich praktisch te organiseren in functie van het aankomend onderzoek, alsook tijd en ruimte van het onderzoek te kunnen inschatten. Onderzoekstermijnen vervullen dan ook een essentiële rol bij het waarborgen van een rechtvaardig en evenwichtig belastingstelsel. Ze bieden belastingplichtigen de nodige tijd en gelegenheid om hun belastingaangelegenheden grondig te onderzoeken, relevante documentatie te verzamelen en zich adequaat voor te bereiden op eventuele geschillen met de belastingadministratie. Het biedt belastingplichtigen daarbij ook de mogelijkheid om zich te laten adviseren door een specialist ter zake en eventueel bezwaar aan te tekenen voordat definitieve beslissingen worden genomen. Het behoud van deze termijnen is dan ook van cruciaal belang om een level playing field te garanderen tussen belastingplichtigen en de belastingadministratie, en om zo de rechtszekerheid te waarborgen die essentieel is voor het vertrouwen in het belastingstelsel. Wanneer de belastingadministratie daarbij op een correcte manier de aard van het onderzoek aangeeft, alsook de redenen daartoe, hoeft er geenszins een conflictmodel te ontstaan. 5. Betreffende het terminologische verschil tussen de versies in het Frans en in het Nederlands in de tekst van artikel 333 WIB 92, is het inderdaad de versie in het Frans die de wil van de wetgever het duidelijkst uitdrukt. Die wil is namelijk dat de kennisgeving van één enkel vermoeden van fraude voldoende is om aan de belastingadministratie toe te staan de termijnen uit te breiden. 6. Zoals reeds eerder aangehaald vormden de aanslag- en de onderzoekstermijnen niet zo lang geleden het voorwerp van substantiële aanpassingen in de wet van 20 november 2022. Deze verlenging van de duur van de termijnen staat de belastingadministratie toe om de controles efficiënter te leiden in de gevallen waarin fraude wordt vermoed. Gelet op het nut van de onderzoekstermijnen en daarbij horende aspecten, wordt er momenteel niet overwogen opnieuw deze materie te gaan wijzigen.