Commentaar van art. 334, WIB 92

Art. 334, WIB 92

I. WETTEKST

334/0

II. DRAAGWIJDTE VAN HET BEROEPSGEHEIM

334/1-2

III. BEROEPSGEHEIM VAN NOTARISSEN

334/3

IV. MEDISCH GEHEIM

334/4-5

V. TOEPASSING VAN ART. 334, WIB 92

334/6

VI. TAAK VAN DE TUCHTOVERHEID

334/7-8

VII. BEROEPEN WAARVOOR GEEN TUCHTOVERHEID BESTAAT

334/9

VIII. FINANCIELE INSTELLINGEN

334/10

IX. RECHTSPRAAK

334/11

I. WETTEKST

Nummer 334/0

Art. 334. - Wanneer een krachtens de artikelen 315, eerste en tweede lid, 316 en 322 tot 324 aangezochte persoon het beroepsgeheim doet gelden, verzoekt de administratie om tussenkomst van de territoriaal bevoegde tuchtoverheid opdat deze zou oordelen of, en gebeurlijk in welke mate, de vraag om inlichtingen of de overlegging van boeken en bescheiden verzoenbaar is met het eerbiedigen van het beroepsgeheim.

II. DRAAGWIJDTE VAN HET BEROEPSGEHEIM

Nummer 334/1

Het beroepsgeheim wordt zowel door de rechtsleer als door de rechtspraak omschreven als de plicht waartoe bepaalde personen gehouden zijn en het recht dat zij kunnen inroepen om te weigeren de geheimen bekend te maken die hun zijn toevertrouwd of waarvan zij kennis dragen wegens hun staat of beroep (zie "Répertoire pratique du droit belge", V, Secret professionnel).

Nummer 334/2

Deze stof wordt beheerst door verschillende wettelijke bepalingen en inzonderheid door art. 458 van het Strafwetboek, krachtens hetwelk :

"Geneesheren, heelkundigen, officieren van gezondheid, apothekers, vroedvrouwen en alle andere personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun zijn toevertrouwd, en deze bekendmaken buiten het geval dat zij geroepen worden om in rechte getuigenis af te leggen en buiten het geval dat de wet hen verplicht die geheimen bekend te maken, worden gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van honderd frank tot vijfhonderd frank".

Buiten de beoefenaars van de door die bepaling uitdrukkelijk vermelde beroepen, kunnen dus eveneens het beroepsgeheim doen gelden, "alle andere personen, die wegens hun staat of beroep, kennis hebben van geheimen, die hun zijn toevertrouwd".

In dat verband wordt verwezen naar de nota onderaan art. 458 van het Strafwetboek, in de "Codes belges" van Servais en Mechelynck.

Verder kan het beroepsgeheim slechts betrekking hebben op feiten die andere personen betreffen, feiten waarvan men kennis krijgt ter gelegenheid van de uitoefening van het beroep. Het geheim dekt echter niet alleen al wat aan de tot geheimhouding verplichte persoon werd toevertrouwd, maar ook al wat hij bij de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid mocht te weten komen, zelfs indien de feiten niet rechtstreeks op die werkzaamheid betrekking hebben.

III. BEROEPSGEHEIM VAN NOTARISSEN

Nummer 334/3

De door de wettelijke bepalingen aan de notarissen opgelegde boekhouding met betrekking tot de controle op het beroep mag door de aanslagambtenaren worden ingezien.

Deze laatsten mogen evenwel, bij het onderzoek van die boekhouding, geen inlichtingen aantekenen die kunnen worden gebruikt bij de taxatie van de cliënten.

Ter zake zijn niet bedoeld :

- de inlichtingen betreffende de sommen betaald aan confraters of aan landmeters, deskundigen, advocaten, enz. alsmede alle andere inlichtingen ten aanzien van derden die geen cliënten zijn;

- de inlichtingen, betreffende de cliënten, die de aanslagambtenaren zouden vaststellen enkel in de mate waarin ze noodzakelijk zijn voor het onderzoek van de fiscale toestand van de notaris, inzonderheid om de boekhoudkundige inschrijvingen van de notaris te vergelijken met de door de administratie bij die cliënten verzamelde inlichtingen.

De notaris wiens boekhouding inlichtingen van vertrouwelijke aard betreffende zijn cliënten bevat, inlichtingen die hij aan de administratie niet wenst mede te delen, heeft het recht zich op de toepassing van art. 334, WIB 92, te beroepen. Inderdaad, het feit dat de aanslagambtenaren zich ervan onthouden de voor de taxatie van de cliënten bestemde inlichtingen op te nemen (zie art. 320, WIB 92), sluit het recht niet uit het beroepsgeheim te doen gelden, dat art. 334, WIB 92, aan de notarissen toekent.

IV. MEDISCH GEHEIM

Nummer 334/4

Het medisch korps is, om begrijpelijke redenen die zowel op de deontologie van het beroep als op de bescherming van het privé-leven steunen, er bijzonder op gesteld het geheim van de geneeskundige verzorgingen te bewaren wat betreft de identiteit van de zieken.

De ambtenaren van de directe belastingen mogen tijdens hun verificaties geen kennis hebben van de identiteit van de zieken die zou voorkomen op de documenten opgesteld door de geneesheren, de tandheelkundigen, de paramedici en de inrichtingen voor geneeskundige verzorging. Het is trouwens om die reden dat de identiteit van de zieken niet is afgedrukt op de duplicaten van de getuigschriften voor verstrekte hulp.

Nummer 334/5

In de inrichtingen voor geneeskundige verzorging daarentegen is de identiteit van de zieken vermeld op de duplicaten van de verpleegnota's, die zoals elk ander verantwoordingsstuk van die inrichtingen, door de ambtenaren van de directe belastingen mogen worden geraadpleegd. Niets verzet zich ertegen dat de aard van de geneeskundige verstrekkingen die er eveneens op voorkomt, zou worden opgetekend ten einde de taxatie van de beoefenaars mogelijk te maken, maar in géén geval mag het de ambtenaar die de verificatie doet mogelijk zijn, de identiteit van de zieke in verband te brengen met een bepaalde verstrekking, noch zelfs ervan kennis te hebben dat een bepaalde zieke in zulke inrichting verzorgd zou zijn.

Bijgevolg moet, telkens als een opgave van verstrekkingen moet worden opgesteld of telkens als het nodig is de boekhouddocumenten van een inrichting te raadplegen, het werk dienovereenkomstig worden georganiseerd.

De inrichting voor geneeskundige verzorging mag eisen :

- ofwel dat de opgave wordt opgesteld en de andere inlichtingen worden opgetekend door de ambtenaar die belast is met de verificatie, aan de hand van documenten waarop men de identiteit van de zieken heeft bedekt;

- ofwel dat de opgave wordt opgesteld en de andere inlichtingen worden verstrekt door de inrichting zelf, onder toezicht van de ambtenaar die met de verificatie is belast (bij wijze van steekproef, door te handelen zoals hierboven beschreven betreffende de te onderzoeken stukken).

Alle voorzorgsmaatregelen moeten worden getroffen om ter zake geen geschillen te doen ontstaan. Wel te verstaan nochtans dat de inrichting zich niet achter deze onderrichtingen mag verschuilen om zich aan de controle van de verantwoordingsstukken te onttrekken.

V. TOEPASSING VAN ART. 334, WIB 92

Nummer 334/6

Wanneer iemand die aan een georganiseerde beroepstucht onderworpen is, zich achter het beroepsgeheim verschuilt om de mededeling te weigeren, hetzij van bepaalde bescheiden, hetzij van sommige mondelinge of schriftelijke inlichtingen, dient de aanslagambtenaar om de tussenkomst van de bevoegde tuchtoverheid te verzoeken.

Er bestaat geen aanleiding toe aan de tuchtoverheid een advies in abstracto te vragen betreffende een beginselkwestie, maar een advies in concreto betreffende de betrokken belastingplichtige.

VI. TAAK VAN DE TUCHTOVERHEID

Nummer 334/7

De taak van de geraadpleegde tuchtoverheid zal erin bestaan in het geschil tussen de administratie en de aangezochte persoon, uitspraak te doen over de vraag of, en eventueel in welke mate, het verzoek om inlichtingen of om overlegging van de boeken en bescheiden verzoenbaar is met het beroepsgeheim waartoe de aangezochte persoon gehouden is.

De tuchtoverheid mag de betrokkene in geen geval van de verplichting tot geheimhouding ontslaan en zij mag zich evenmin in zijn plaats stellen.

Nummer 334/8

Wanneer de tuchtoverheid het standpunt van de aangezochte persoon bevestigt, kan de aanslagambtenaar zich daar slechts bij neerleggen; in dergelijk geval behoort hij de belastbare grondslag te bepalen aan de hand van de andere navorsings- en bewijsmiddelen die de wet te zijner beschikking stelt.

Indien de tuchtoverheid oordeelt dat het beroepsgeheim niet kan worden aangevoerd en de aangezochte persoon niettemin in zijn weigering volhardt, bevindt de betrokkene zich in de toestand van elke andere persoon die, zonder geldige reden, weigert de gevraagde bescheiden of inlichtingen te verstrekken (aanslag van ambtswege en belastingverhoging als straf, wanneer het om de belastingplichtige zelf gaat; administratieve boete, wanneer het een derde betreft).

VII. BEROEPEN WAARVOOR GEEN TUCHTOVERHEID BESTAAT

Nummer 334/9

Bepaalde personen zijn tot het beroepsgeheim gehouden hoewel hun beroep niet georganiseerd is of zonder dat het statuut van hun beroep voorziet in een tuchtoverheid die gemachtigd is advies te verstrekken nopens de grenzen van hun plicht tot geheimhouding.

In dat geval moet de administratie zelf een standpunt innemen ten aanzien van het bezwaar opgeworpen door de belastingplichtige die het beroepsgeheim aanvoert. Maar, om zich dienaangaande uit te spreken, moet ze zich laten leiden door de rechtsleer en de rechtspraak, en inzonderheid door de interpretatie welke door de Hoven en rechtbanken aan art. 458 van het Strafwetboek wordt gegeven (zie Parl.st. Senaat, zitting 1961-1962, doc. nr. 366, blz. 294).

Desnoods, dient het geval aan het Hoofdbestuur te worden voorgelegd.

VIII. FINANCIELE INSTELLINGEN

Nummer 334/10

Zie 317/6 tot 10 en commentaar op art. 374, WIB 92.

IX. RECHTSPRAAK

Nummer 334/11

Zie 315/8