Artikel 358, WIB 92

Art. 358, § 1, 1° (vervanging), 2°, 3° en 4°, en § 2, 1° (vervanging), is van toepassing vanaf het aanslagjaar 2023 (art. 97 en 102, 1ste lid, W 20.11.2022 - B.S. 30.11.2022; Numac: 2022034191; erratum B.S. 05.12.2022)

[De voorgaande aanslagjaren blijven onderworpen aan de bepalingen die van toepassing waren voor de inwerkingtreding van de huidige wet (art. 102, 2de lid, W 20.11.2022 - B.S. 30.11.2022; Numac: 2022034191; erratum B.S. 05.12.2022)]


§ 1. De belasting of de aanvullende belasting mag worden gevestigd, zelfs nadat de in artikel 354 bedoelde bepaalde termijn is verstreken ingeval:

1° een controle of een onderzoek in verband met de toepassing van de inkomstenbelastingen ten name van een welbepaalde belastingplichtige uitwijst, dat de verschuldigde roerende voorheffing of bedrijfsvoorheffing niet, laattijdig, onvolledig of onjuist is aangegeven, in de loop van één der vijf jaren vóór het jaar van de vaststelling;

2° ofwel het bekomen van inlichtingen uit het buitenland, waarvoor een rechtsgrond bestaat die het uitwisselen van inlichtingen regelt in verband met een belasting waarop die rechtsgrond van toepassing is, ofwel het in artikel 333/2 bedoelde onderzoek ten gevolge van het bekomen van dergelijke inlichtingen uitwijst dat belastbare inkomsten, of verschuldigde roerende voorheffing of bedrijfsvoorheffing in België niet werden aangegeven:

a) in de loop van één der vijf jaren vóór het jaar waarin de inlichtingen ter kennis van de Belgische administratie werden gebracht;

b) ingeval van bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden, in de loop van één der zeven jaren vóór het jaar waarin de inlichtingen ter kennis van de Belgische administratie werden gebracht;

3° een rechtsvordering uitwijst dat belastbare inkomsten, of verschuldigde roerende voorheffing of bedrijfsvoorheffing niet werden aangegeven in één der vijf jaren vóór het jaar waarin de vordering is ingesteld;

4° bewijskrachtige gegevens uitwijzen dat belastbare inkomsten, of verschuldigde roerende voorheffing of bedrijfsvoorheffing niet werden aangegeven in de loop van één der vijf jaren vóór het jaar waarin de Administratie kennis krijgt van die gegevens.

5° er na een procedure voor onderling overleg in toepassing van een internationale overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting of na een procedure in toepassing van het Verdrag ter afschaffing van dubbele belasting in geval van winstcorrecties tussen verbonden ondernemingen (90/436/EEG) van 23 juli 1990 of na een geschilbeslechtingsprocedure bedoeld in de artikelen 3, 4, 6, 10 of 15 van de wet van 2 mei 2019 tot omzetting van de Richtlijn (EU) 2017/1852 van de Raad van 10 oktober 2017 betreffende mechanismen ter beslechting van belastinggeschillen in de Europese Unie, nog belastingen verschuldigd zijn.

§ 2. In de gevallen bedoeld in § 1, 1°, 3°, 4° en 5°, moet de belasting of de aanvullende belasting worden gevestigd binnen de twaalf maanden te rekenen vanaf de datum:

1° van de in § 1, 1°, bedoelde vaststelling;

2° waarop tegen de beslissing over de in § 1, 3°, genoemde rechtsvordering geen verzet of voorziening meer kan worden ingediend;

3° waarop de administratie kennis krijgt van de in § 1, 4°, vermelde bewijskrachtige gegevens.

4° waarop de procedure bedoeld in § 1, 5°, is beëindigd.

§ 3. In het geval bedoeld in § 1, 2°, moet de belasting of de aanvullende belasting worden gevestigd binnen de vierentwintig maanden te rekenen vanaf de datum waarop de Belgische administratie kennis draagt van de inlichtingen bedoeld in § 1, 2°.