Parlementaire vraag nr. 1819 van de heer Marco Van Hees van 20.12.2023
Kamer, Vragen en Antwoorden, 2023-2024, QRVA 55/130 d.d. 29.02.2024, blz. 120
Cassatiearrest van 23 februari 2018 en arrest 2022/144 van het Grondwettelijk Hof
VRAAG (van de heer Van Hees)
Op 22 april 2021 legde de rechtbank van eerste aanleg Henegouwen, afdeling Bergen, het Grondwettelijk Hof de volgende vraag voor: "Schendt artikel 358, § 1, 3°, en § 2, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet in zoverre, wanneer een rechtsvordering wordt ingesteld en het voorwerp uitmaakt van een beslissing die niet meer vatbaar is voor verzet of hoger beroep, de aanslagtermijn van twaalf maanden een aanvang neemt, terwijl, indien en zolang het strafdossier is geseponeerd, geen enkele aanslagtermijn een aanvang neemt?" In zijn arrest oordeelde het Grondwettelijk Hof dat een seponering geen beslissing over de rechtsvordering is in de zin van artikel 358, § 2, 2°, als gevolg van het arrest van het Hof van Cassatie van 23 februari 2018. Het bestreden artikel 358, § 1, 3°, (dat bepaalt dat er, zonder onderzoeksbevoegdheid, op basis van de stukken uit het gerechtelijk dossier, een belasting gevestigd mag worden voor elk van de vijf jaren vóór het jaar waarin de vordering werd ingesteld) en § 2, 2°, (binnen twaalf maanden te rekenen vanaf de datum van een definitieve strafrechtelijke beslissing, behalve seponering) van het WIB92 schendt dus de artikelen 10, 11 en 172 van de Grondwet. Tenzij ik er overheen gelezen heb, werd er geen wetswijziging doorgevoerd of in het vooruitzicht gesteld in een van de fraudebestrijdingsplannen om de vastgestelde schending ongedaan te maken, ook al is dat eenvoudig: voor de toepassing van artikel 358, § 1, 3°, en § 2, 2°, WIB92 moet een seponering beschouwd worden als een rechterlijke beslissing over een rechtsvordering in de zin van artikel 358, § 2, 2°, WIB92, waarbij de termijn van 12 maanden begint te lopen hetzij vanaf de datum van de seponering, hetzij vanaf de datum waarop de seponering aan de belastingadministratie meegedeeld wordt. Zo zou artikel 358, § 1, 3° en § 2, 2°, WIB92 opnieuw als voorheen toegepast kunnen worden. Die toepassing is zeer nuttig in de strijd tegen grootschalige fiscale fraude, met name wanneer de fiscus in een una-viaprocedure voor de administratieve weg opteert en vaststelt dat bepaalde belastbare bestanddelen niet aangegeven werden, op basis van de stukken uit een gerechtelijk dossier waarvan het parket, eventueel na overleg, oordeelt dat het best geseponeerd wordt. Overweegt u de wetgeving in die zin te wijzigen?
ANTWOORD (Vice-eersteminister en minister van Financiën, belast met de Coördinatie van de fraudebestrijding en de Nationale loterij)
Na de analyse van mijn administratie te hebben ontvangen omtrent de gevolgen van het arrest van het Grondwettelijk Hof waarnaar u verwijst, ben ik de mening toegedaan dat een wetswijziging zich opdringt.