Artikel 53, WIB 92
Art. 53, 17°, is van toepassing 10 dagen na publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad (08.01.2024) (art. 32, W 22.12.2023 - B.S. 29.12.2023; Numac: 2023048700)
Als beroepskosten worden niet aangemerkt:
1° uitgaven van persoonlijke aard, zoals de huurprijs en de huurlasten van onroerende goederen of gedeelten daarvan die tot woning dienen, de onderhoudskosten van het gezin, de kosten van onderwijs of opvoeding en alle andere uitgaven die voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid niet noodzakelijk zijn;
2° de personenbelasting met inbegrip van de in mindering daarvan gestorte sommen, zomede de roerende voorheffing die de schuldenaar van het inkomen heeft gedragen tot ontlasting van de verkrijger;
3° de aanvullende belastingen en de desbetreffende opcentiemen berekend naar de grondslag of het bedrag van de personenbelasting en de onroerende voorheffing, geheven ten voordele van de Gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten en de gemeenten;
4° de bijzondere bijdrage voor de sociale zekerheid;
5° verhogingen, vermeerderingen, kosten en nalatigheidsinteresten met betrekking tot de personenbelasting en de voorheffingen, met uitzondering van de onroerende voorheffing, verhoogd met de opcentiemen, met betrekking tot het kadastraal inkomen van de onroerende goederen of gedeelten daarvan die voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt;
6° geldboeten met inbegrip van transactionele geldboeten, administratieve geldboeten opgelegd door overheden, zelfs wanneer deze geldboeten niet het karakter van een strafrechtelijke sanctie hebben en zelfs wanneer hun bedrag is berekend op basis van een aftrekbare belasting, verbeurdverklaringen en straffen van alle aard, zelfs indien die geldboeten of straffen worden opgelopen door een persoon die van de belastingplichtige bezoldigingen ontvangt als vermeld in artikel 30, verhogingen van sociale bijdragen, fiscale of sociale regularisatieheffingen, alsook de geldsommen zoals bedoeld in artikel 216bis van het Wetboek van Strafvordering;
7° onverminderd artikel 52, 13°, kosten voor kledij, tenzij het specifieke beroepskledij betreft,
a) die door de reglementering op de arbeidsbescherming of door een collectieve arbeidsovereenkomst als werkkledij wordt opgelegd, of
b) die als bijzondere kledij bij het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid wordt gedragen, daaraan is aangepast en wegens de aard van de beroepswerkzaamheid verplicht, noodzakelijk of gebruikelijk is, in beide gevallen met uitsluiting van kledij die in het privé-leven doorgaans als stads-, avond-, ceremonie-, reis- of vrijetijdskledij wordt aangemerkt of als zodanig dient;
8° onverminderd artikel 52, 13°, 50 % van de beroepsmatig gedane receptiekosten en van de kosten voor relatiegeschenken, met uitsluiting evenwel van reclameartikelen die opvallend en blijvend de benaming van de schenkende onderneming dragen;
8°bis onverminderd artikel 52, 13°, 31 % van de beroepsmatig gedane restaurantkosten, met uitsluiting evenwel van restaurantkosten van vertegenwoordigers van de voedingssector waarvan de belastingplichtige bewijst dat zij bij het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid noodzakelijk zijn in het kader van een mogelijke of werkelijke relatie van leverancier tot klant;
9° onverminderd artikel 52, 13°, kosten van allerlei aard met betrekking tot jacht, visvangst, yachten of andere pleziervaartuigen en lusthuizen, behalve indien en in zover de belastingplichtige bewijst dat zij bij het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid en uit hoofde van de eigen aard daarvan noodzakelijk zijn, of in de belastbare bezoldigingen van de begunstigde personeelsleden zijn begrepen;
10° alle kosten in zover deze op onredelijke wijze de beroepsbehoeften overtreffen;
11° toekenningen aan derden ter vergoeding voor gedane kosten als vermeld in 7° tot 10°, in zover die kosten zelf niet als beroepskosten worden aangemerkt;
12° bezoldigingen die de belastingplichtige toekent aan zijn echtgenoot die met hem samenwerkt, behoudens de in artikel 30, 3°, bedoelde bezoldigingen;
13° bezoldigingen van de andere gezinsleden van de belastingplichtige in zover zij meer bedragen dan een normale wedde of een normaal loon, gelet op de aard en de duur van de werkelijke prestaties van de verkrijgers;
14° in artikel 38, § 1, eerste lid, 11° en 25°, bedoelde voordelen met uitzondering van de in voorkomend geval tot 2 euro per elektronische maaltijdcheque beperkte tussenkomst van de werkgever of de onderneming in de elektronische maaltijdcheques wanneer die tussenkomst voldoet aan de in artikel 38/1 gestelde voorwaarden;
15° verliezen van vennootschappen ten laste genomen door natuurlijke personen, behoudens indien het gaat om bedrijfsleiders die deze tenlasteneming verwezenlijken door onherroepelijke en onvoorwaardelijke betaling van een som voor het behoud van beroepsinkomsten welke die leiders periodiek uit de vennootschap verkrijgen en de aldus betaalde som door de vennootschap volledig wordt gebruikt voor de aanzuivering van haar verliezen;
16° interest als vermeld in artikel 52, 11°, vanaf de datum waarop de bedrijfsleider zijn aandelen vervreemdt of vanaf de datum en in zover de vennootschap het kapitaal terugbetaalt dat door die aandelen is vertegenwoordigd;
17° de bijdragen die door de leden van de Kamer van volksvertegenwoordigers, de Senaat, de Gemeenschaps- en Gewestparlementen, het Europees Parlement en de deputatie van de provincie aan hun partij of aan een van de geledingen ervan worden gestort;
18° onverminderd artikel 52, 11°, de interest van schulden aangegaan door een natuurlijk persoon voor het inschrijven op of het verwerven van aandelen die het kapitaal vertegenwoordigen van een vennootschap;
19° voor de belastingplichtigen die in artikel 30, 3°, bedoelde bezoldigingen toekennen, de beroepskosten die eigen zijn aan de in artikel 33, eerste lid, bedoelde meewerkende echtgenoten;
20° voor de in artikel 33, eerste lid, bedoelde meewerkende echtgenoten, de beroepskosten die betrekking hebben op de activiteiten van de echtgenoot met wie wordt meegewerkt;
21° de in artikel 38, § 1, eerste lid, 20°, bedoelde werkgeversbijdragen en -premies;
22° in de mate waarin zij een maximumbedrag van 1.525 euro (basisbedrag) per jaar overschrijden, de in artikel 52, 3°, b, vermelde werkgeversbijdragen en -premies die zijn gestort in uitvoering van in artikel 6 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid bedoelde individuele aanvullende pensioentoezeggingen, gesloten in het voordeel van personen die in artikel 30, 1°, bedoelde bezoldigingen ontvangen;
23° kapitalen die de aard hebben van een vergoeding tot volledig of gedeeltelijk herstel van een bestendige derving van inkomsten bij arbeidsongeschiktheid en die rechtstreeks door de werkgever of de gewezen werkgever worden uitgekeerd aan personeelsleden of gewezen personeelsleden;
24° de commissies, makelaarslonen, handels- of andere restorno, toevallige of niet-toevallige vacatiegelden of erelonen, gratificaties, vergoedingen of voordelen van alle aard die rechtstreeks of onrechtstreeks worden verleend aan een persoon:
a) in het kader van een in artikel 246 van het Strafwetboek vermelde openbare omkoping in België of van een in artikel 504bis van hetzelfde Wetboek vermelde private omkoping in België;
b) in het kader van een in artikel 250 van hetzelfde Wetboek vermelde openbare omkoping van een persoon die een openbaar ambt uitoefent in een vreemde staat of een internationale publiekrechtelijke organisatie;
25° het deel van de in artikel 67quinquies bedoelde compensatievergoedingen dat voorheen definitief werd vrijgesteld en dat wordt terugbetaald ten gunste van het betrokken gewest;
26° de compenserende toeslag als bedoeld in artikel 33bis, § 4, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid die bij toepassing van artikel 275^11 in mindering wordt gebracht van de verschuldigde bedrijfsvoorheffing;
27° (...)
28° premies voor een rechtsbijstandsverzekering als bedoeld in artikel 145^49, § 1.
29° de jaarlijkse taks op de effectenrekeningen vermeld in artikel 201/4 van het Wetboek diverse rechten en taksen;
30° de taks op de inscheping van een luchtvaartuig vermeld in artikel 160 van het Wetboek diverse rechten en taksen;
31° onverminderd artikel 52, 13°, de toekenningen aan derden ter vergoeding van de taks als bedoeld in 30°.
32° de belasting op de spelen en weddenschappen en de belasting op de automatische ontspanningstoestellen bedoeld in artikel 3, eerste lid, 1° en 2°, van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de Gemeenschappen en de Gewesten.
33° de huurprijs en toegekende huurvoordelen evenals de uit hoofde van een recht van opstal, een recht van erfpacht of een ander zakelijk gebruiksrecht op onroerend goed toegekende vergoedingen en voordelen wanneer:
a) de in artikel 307, § 2/2, bedoelde verplichting voor die kosten niet is nageleefd; of
b) de huurprijs en toegekende huurvoordelen die betrekking hebben op een onroerend goed waarvan de huurovereenkomst kosteloos is geregistreerd overeenkomstig artikel 161, 12°, a) of b), van het Wetboek van de registratie-, hypotheek- en griffierechten of overeenkomstig die bepalingen kosteloos had kunnen worden geregistreerd wanneer het een in België gelegen onroerend goed was geweest, tenzij dat onroerend goed door de belastingplichtige wordt gehuurd met als uitsluitend doel de huisvesting van één of meer werknemers of bedrijfsleiders en, desgevallend, hun gezin ingevolge een wettelijke of contractuele verplichting.