Artikel 38, WIB 92
Art. 38, § 1, eerste lid, 14°, a), is van toepassing vanaf het belastbaar tijdperk dat aanvangt vanaf 01.01.2024 (art. 23 en 28, 2de lid, W 12.05.2024 - B.S. 29.05.2024; Numac: 2024004641)
§ 1. Vrijgesteld zijn:
1° wettelijke kinderbijslagen, kraamgelden en adoptiepremies;
2° pensioenen of renten ten laste van de Schatkist toegekend aan militaire en burgerlijke slachtoffers van de twee oorlogen of aan hun rechtverkrijgenden, met uitzondering van militaire anciënniteitspensioenen;
2°/1 pensioenen, renten en alle andere al dan niet periodieke uitkeringen toegekend door buitenlandse autoriteiten of krachtens een buitenlands stelsel van sociale zekerheid aan slachtoffers van de oorlog van 1940-1945 of aan hun rechtverkrijgenden;
3° de dotatie die op basis van de wet van 21 juni 1960 is toegekend aan de militairen die tijdens de oorlog 1940-1945 in de Belgische Strijdkrachten in Groot-Brittannië hebben gediend;
4° tegemoetkomingen die krachtens de desbetreffende wetgeving aan mindervaliden of gehandicapten worden toegekend ten laste van de Schatkist;
5° toelagen voor geneeskundige verzorging en voor begrafeniskosten, toegekend krachtens de wetgeving betreffende de verzekering tegen ziekte en invaliditeit, betreffende de schadevergoedingen voor arbeidsongevallen en voor ongevallen op de weg van en naar het werk en betreffende de schadeloosstelling voor beroepsziekten;
6° toelagen voor geneeskundige verzorging en voor begrafeniskosten, in het kader van de vrije ziekenfondsverzekering toegekend door de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen die goedgekeurd zijn overeenkomstig de wet van 6 augustus 1990;
7° vergoeding voor begrafeniskosten door de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten toegekend aan de rechtverkrijgenden van zijn personeelsleden of zijn oud-personeelsleden;
8° vergoedingen verkregen ter uitvoering van een individueel verzekeringscontract tegen lichamelijke ongevallen;
9° voor de werknemer wiens beroepskosten overeenkomstig artikel 51 forfaitair worden bepaald, de vergoedingen door de werkgever toegekend als terugbetaling of betaling van reiskosten van de woonplaats naar de plaats van tewerkstelling voor zover de werknemer die verplaatsing maakt:
a) met het openbaar gemeenschappelijk vervoer: voor het volledige bedrag van de vergoeding;
b) met een gemeenschappelijk vervoer van personeelsleden dat door de werkgever of door een groep van werkgevers wordt georganiseerd: voor een bedrag dat maximaal gelijk is aan de prijs van een treinabonnement eerste klas voor die afstand;
c) met een ander dan in a of b vermeld vervoermiddel: voor een maximum bedrag van 250 euro (basisbedrag) per jaar;
10° renten toegekend aan invaliden uit vredestijd of aan hun rechtverkrijgenden, in zover zij meer bedragen dan hetgeen overeenstemt met het rust- of overlevingspensioen waarop de betrokkenen normaal aanspraak hadden kunnen maken;
11° de volgende sociale voordelen verkregen door de personen die in artikel 30, 1° en 2°, bedoelde bezoldigingen ontvangen of hebben ontvangen, alsmede hun rechtverkrijgenden:
a) voordelen waarvoor het wegens de wijze van toekenning niet mogelijk is het door iedere verkrijger werkelijk verkregen bedrag vast te stellen;
b) voordelen die, alhoewel individualiseerbaar, niet de aard van een werkelijke bezoldiging hebben;
c) geringe voordelen of gelegenheidsgeschenken verkregen uit hoofde of naar aanleiding van gebeurtenissen die niet rechtstreeks in verband staan met de beroepswerkzaamheid;
12° de vergoedingen van de vrijwillige brandweerlieden, van de vrijwillige ambulanciers en van de vrijwilligers van de Civiele Bescherming ten belope van 3.750 euro (basisbedrag);
13° het inkomen verkregen voor prestaties geleverd in het kader van een PWA-arbeidsovereenkomst zoals bepaald in artikel 3 van de wet van 7 april 1999 betreffende de PWA-arbeidsovereenkomst tot 6 euro per gepresteerd uur;
14° voor de werknemer of bedrijfsleider wiens beroepskosten overeenkomstig artikel 51 forfaitair worden bepaald:
a) ten belope van maximum 1.795 euro (basisbedrag) per belastbaar tijdperk, de kilometervergoeding voor een bedrag van maximum 0,177 euro (basisbedrag) per kilometer toegekend voor de werkelijk gedane verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling met een rijwiel, een gemotoriseerd rijwiel of een speed pedelec, zoals gedefinieerd in het algemeen reglement op de politie van het wegverkeer, met dien verstande dat de gemotoriseerde rijwielen en de speed pedelecs enkel in aanmerking komen wanneer ze elektrisch worden aangedreven;
b) het voordeel dat voortvloeit uit de terbeschikkingstelling van een rijwiel of een speed pedelec, zoals bedoeld in a), en de toebehoren, met inbegrip van de onderhouds- en stallingskosten, die daadwerkelijk wordt gebruikt voor de verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling;
15° de deelnames in het kapitaal of de winstpremies toegekend overeenkomstig de bepalingen van de wet van 22 mei 2001 betreffende de werknemersparticipatie in het kapitaal van de vennootschappen en tot instelling van een winstpremie voor de werknemers evenals de deelnames in het kader van een investeringsspaarplan en onderworpen aan de belasting op de werknemersparticipatie in het kapitaal van de vennootschap en op de winstpremie voor de werknemers;
16° voordelen die ten name van de verkrijger voortvloeien uit de rechtstreekse betaling door het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering van bijdragen of premies aan een pensioeninstelling voor overeenkomsten in uitvoering van de regeling van sociale voordelen voorzien in artikel 54 van de wet van 14 juli 1994 betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen;
17° ten belope van maximaal 550 euro (basisbedrag) per belastbaar tijdperk, de tussenkomsten van de werkgever in de aankoopprijs die door de werknemer wordt betaald voor de aankoop in nieuwe staat van een pc al dan niet met randapparatuur, internetaansluiting en internetabonnement, op voorwaarde dat de bruto belastbare bezoldigingen van die betrokken werknemer 21.600 euro (basisbedrag) niet overschrijden en zonder dat die werkgever op enig ogenblik zelf eigenaar van de voormelde elementen mag zijn. Wat de aankoop van een pc of randapparatuur betreft, wordt deze vrijstelling slechts een maal per periode van drie belastbare tijdperken toegekend;
18° de voordelen die voor de werknemers die in artikel 30, 1°, bedoelde bezoldigingen verkrijgen, voortvloeien uit de betaling van werkgeversbijdragen en -premies als bedoeld in artikel 52, 3°, b, op voorwaarde, wanneer het een individuele toezegging betreft, dat bij de werkgever ook een collectieve toezegging bestaat die voor de werknemers of een bijzondere categorie ervan op eenzelfde en niet-discriminerende wijze toegankelijk is;
19° de voordelen die voor de bedrijfsleiders die in artikel 30, 2°, bedoelde bezoldigingen verkrijgen, voortvloeien uit de op de onderneming of op de in artikel 220 of 227, 3°, bedoelde rechtspersoon rustende betaling van bijdragen en premies als bedoeld in artikel 52, 3°, b, die betrekking hebben op bezoldigingen die regelmatig en tenminste om de maand worden betaald of toegekend vóór het einde van het belastbare tijdperk waarin de ertoe aanleiding gevende bezoldigde werkzaamheden zijn verricht en mits zij op de resultaten van dat tijdperk worden aangerekend;
20° de voordelen die voor de verkrijgers van bezoldigingen als bedoeld in artikel 30, 1° en 2°, voortvloeien uit het ten laste nemen, door de persoon die de bezoldigingen verschuldigd is, van de bijdragen of premies betreffende collectieve of individuele toezeggingen als bedoeld in § 2, en de uitkeringen gedaan ter uitvoering van die toezeggingen, voorzover die toezeggingen niet tot doel hebben een inkomensverlies te vergoeden;
21° de forfaitaire vergoedingen, met betrekking tot ten hoogste acht, tijdens het belastbaar tijdperk, uitgeoefende voogdijopdrachten, die zijn verkregen door voogden die door de dienst Voogdij van de Federale Overheidsdienst Justitie zijn aangewezen teneinde de vertegenwoordiging van niet-begeleide minderjarige vreemdelingen te verzekeren;
22° de tegemoetkomingen van het Schadeloosstellingsfonds voor asbestslachtoffers;
23° de forfaitaire onkostenvergoedingen toegekend wegens het leveren van artistieke prestaties voor rekening van een opdrachtgever voor maximum 30 dagen waarop dergelijke prestaties worden geleverd per kalenderjaar evenals de terugbetaling van de werkelijke kosten voor de verplaatsingen in het kader van die prestaties, voor zover de in § 4 gestelde voorwaarden worden nageleefd;
24° ten belope van een maximumbedrag van 2.756 euro (basisbedrag) per kalenderjaar, de niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen betaald of toegekend met toepassing van hoofdstuk II van de wet van 21 december 2007 betreffende de uitvoering van het interprofessioneel akkoord 2007-2008, en van Titel XIII, Enig Hoofdstuk "Invoering van een stelsel van niet-recurrente resultaatsgebonden voordelen voor de autonome overheidsbedrijven" van de wet van 24 juli 2008 houdende diverse bepalingen en die daadwerkelijk onderworpen zijn aan de bijzondere bijdrage en de solidariteitsbijdrage bepaald in artikel 38, § 3novies, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers;
25° de voordelen die bestaan uit de tussenkomst van de werkgever of de onderneming in de elektronische maaltijdcheques, de sport/cultuurcheques of de eco-cheques die beantwoorden aan de in artikel 38/1 vermelde voorwarden;
26° de ontslaguitkering bedoeld in de artikelen 38 tot 43 van de wet van 12 april 2011 houdende aanpassing van de wet van 1 februari 2011 houdende verlenging van de crisismaatregelen en uitvoering van het interprofessioneel akkoord, en tot uitvoering van het compromis van de regering met betrekking tot het ontwerp van interprofessioneel akkoord;
27° de "ontslagcompensatievergoeding" zoals bedoeld in artikel 7, § 1, derde lid, zf, van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders;
28° kapitaal- en interestsubsidies die, met inachtneming van de Europese reglementering inzake staatssteun, door de bevoegde gewestelijke instellingen aan landbouwers worden betaald in het kader van de steun aan de landbouw met het oog op vestiging en/of materiële of immateriële vaste activa aan te schaffen of tot stand te brengen;
29° de bezoldigingen betaald of toegekend in uitvoering van de flexi-jobarbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 3, 4°, van de wet van 16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken voor prestaties door in artikel 2, § 1, eerste tot vijfde lid, van de voormelde wet bedoelde werknemers, op voorwaarde dat deze daadwerkelijk zijn onderworpen aan de bijzondere bijdrage van 28 % bepaald in artikel 38, § 3sexdecies, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers. Wanneer de werknemer geen gepensioneerde is als bedoeld in artikel 3, 7°, van de voormelde wet van 16 november 2015, geldt deze vrijstelling evenwel slechts ten belope van 12.000 euro per belastbaar tijdperk;
30° de bezoldigingen met betrekking tot 300 overuren als bedoeld in artikel 3, 5°, van de wet van 16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken voor de werknemers tewerkgesteld bij werkgevers die geen gebruik maken van het geregistreerd kassasysteem als bedoeld in het koninklijk besluit van 30 december 2009 tot het bepalen van de definitie en de voorwaarden waaraan een geregistreerd kassasysteem in de horecasector moet voldoen, en tot 360 overuren voor de werknemers tewerkgesteld bij werkgevers die in elke plaats van uitbating wel gebruik maken van een dergelijk kassasysteem en die dit kassasysteem overeenkomstig dat besluit hebben aangegeven bij de belastingadministratie;
31° de in artikel 31bis, eerste lid, 1°, eerste streepje, bedoelde aanvullende vergoeding evenals de in het tweede lid, 2°, van hetzelfde artikel bedoelde bedrijfstoeslag wanneer ze worden verkregen voor een periode van werkhervatting bij een andere werkgever of van werkhervatting als zelfstandige;
32° de compenserende toeslag als bedoeld in artikel 33bis, § 4, van de wet van 24 december 1999 ter bevordering van de werkgelegenheid;
33° het deel van het mobiliteitsbudget dat terbeschikking wordt gesteld van de werknemer overeenkomstig artikel 8, § 2, 2°, en § 3, van de wet van 17 maart 2019 betreffende de invoering van een mobiliteitsbudget;
34° ten belope van maximum 420 euro (basisbedrag), de opleidingspremies die door een gewest of de Duitstalige gemeenschap worden toegekend en die voldoen aan de in paragraaf 7 bedoelde voorwaarden;
35° (...)
36° de jobbonus als bedoeld in de artikelen 3 en 5 van het decreet van het Vlaamse Gewest van 20 mei 2022 tot regeling van de toekenning van een jobbonus.
Wanneer de in het eerste lid, 24°, bedoelde voordelen zowel in artikel 31 als in artikel 32 bedoelde bezoldigingen omvatten, wordt het maximumbedrag van de vrijstelling verhoudingsgewijs aangerekend op elk van die bezoldigingen.
De vrijstelling zoals bedoeld in het eerste lid, 9°, kan voor dezelfde verplaatsing of voor een deel hiervan niet worden gecumuleerd met de vrijstelling zoals bedoeld in het eerste lid, 14°.
De in het eerste lid, 12°, bedoelde vergoedingen van vrijwilligers, de in het eerste lid, 21°, bedoelde vergoedingen van voogden, de in het eerste lid, 23° bedoelde vergoedingen wegens het leveren van artistieke prestaties alsook de in het eerste lid, 29°, bedoelde bezoldigingen betaald of toegekend in uitvoering van de flexi-jobarbeidsovereenkomst worden vermeld op de berekeningsnota die gevoegd is bij het aanslagbiljet inzake personenbelasting van de genieter.
De vrijstellingen bedoeld in het eerste lid, 9°, a) en b), en 14°, zijn niet van toepassing wanneer de belastingplichtige tegelijkertijd een mobiliteitsbudget ontvangt van dezelfde werkgever met toepassing van de wet van 17 maart 2019 betreffende de invoering van een mobiliteitsbudget, tenzij het geval bedoeld in artikel 10, § 3, van dezelfde wet.
De Koning wijzigt, in voorkomend geval, het in het eerste lid, 14°, a), bedoelde bedrag van de kilometervergoeding zodat het na toepassing van artikel 178 gelijk is aan 0,35 euro voor de in 2024 toegekende vergoedingen. Onverminderd de toepassing van artikel 178 blijft het aldus gewijzigde bedrag van toepassing op de vergoedingen die vanaf 1 januari 2024 worden toegekend.
§ 2. De vrijstelling waarin § 1, eerste lid, 20°, voorziet, is eveneens van toepassing op de bijdragen en premies die door de werkgever of de onderneming ten laste worden genomen ten gunste van werknemers of bedrijfsleiders:
- met loopbaanonderbreking of tijdskrediet;
- die zijn toegetreden tot het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag of gepensioneerd zijn;
- die naar een andere werkgever of naar een andere onderneming zijn overgestapt.
De in § 1, eerste lid, 20°, bedoelde collectieve of individuele toezeggingen zijn:
1° toezeggingen die uitsluitend tot doel hebben medische kosten te vergoeden die verband houden met hospitalisatie, dagverpleging, ernstige aandoeningen en palliatieve thuiszorg van de werknemer of bedrijfsleider en in voorkomend geval van alle inwonende gezinsleden;
2° toezeggingen die uitsluitend tot doel hebben specifieke kosten te vergoeden, veroorzaakt door de afhankelijkheid van de werknemer of bedrijfsleider;
3° toezeggingen die uitsluitend voorzien in de uitkering van een rente ingeval de werknemer of bedrijfsleider het slachtoffer is van een ernstige aandoening;
4° andere persoonsverzekeringen of gelijkaardige toezeggingen dan die welke hiervoor en in § 1, eerste lid, 18° en 19°, zijn bedoeld, voor zover deze verzekeringen of toezeggingen gelijktijdig aan de volgende voorwaarden voldoen:
a) de verzekeringscontracten of de toezeggingen kunnen worden beschouwd als een aanvulling van de voordelen toegekend in het kader van de wetgeving inzake de sociale zekerheid;
b) de contracten en toezeggingen mogen uitsluitend voorzien in uitkeringen tijdens het dienstverband van de voornoemde personen. Periodes van schorsing van het dienstverband worden ook in aanmerking genomen.
Voor de in artikel 30, 1°, bedoelde werknemers en de in 30, 2°, bedoelde bedrijfsleiders die overeenkomstig de bepalingen van artikel 195, § 1, tweede lid, niet regelmatig worden bezoldigd, komt een in het vorige lid bedoelde individuele toezegging slechts voor de vrijstelling als voordeel van alle aard in aanmerking op voorwaarde dat in de onderneming ook een collectieve toezegging bestaat die op eenzelfde en niet-discriminerende wijze toegankelijk is voor de genoemde werknemers en bedrijfsleiders of een bijzondere categorie ervan.
Voor de toepassing van § 1, eerste lid, 20°, hebben de volgende termen de hiernavolgende betekenis:
- hospitalisatie: elk medisch noodzakelijk verblijf van ten minste één nacht in een instelling die wettelijk als ziekenhuisinstelling wordt aangezien;
- dagverpleging: het medisch noodzakelijk verblijf zonder overnachting in een instelling die wettelijk als ziekenhuisinstelling wordt aangezien;
- ernstige aandoeningen: aandoeningen die als zodanig door de minister bevoegd voor Sociale Zaken erkend zijn;
- palliatieve thuiszorg: de behandeling thuis van terminale patiënten die gericht is op de fysische en psychische noden van de patiënt en bijdragen tot het bewaren van een zekere kwaliteit van het leven;
- afhankelijkheid: de medisch vaststaande nood aan hulp voor het vervullen van gewone en instrumentele activiteiten van het dagelijkse leven.
§ 3. Wanneer de in § 1, eerste lid, 18° tot 20°, bedoelde voordelen en uitkeringen worden toegezegd in het kader van een solidariteitstoezegging als bedoeld in de artikelen 10 en 11 van de wet van 28 april 2003 betreffende de aanvullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioenen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid of in het kader van een plan met twee of meer toezeggingen, zijn de in § 1, eerste lid, 18° tot 20°, beoogde vrijstellingen slechts van toepassing voor zover die solidariteitstoezegging of dat plan door de verzekeringsonderneming, voorzorgsinstelling of instelling voor bedrijfspensioenvoorzieningen op een gedifferentieerde wijze wordt beheerd zodat te allen tijde voor elke belastingplichtige of belastingschuldige de toepassing van het specifieke regime inzake inkomstenbelastingen en met het zegel gelijkgestelde taksen kan worden gewaarborgd zowel inzake de behandeling van de bijdragen of premies als van de uitkeringen.
§ 4. Voor de toepassing van § 1, eerste lid, 23°, en deze paragraaf moet worden verstaan onder:
- "artistieke prestatie": de prestatie die een noodzakelijke artistieke bijdrage levert aan een artistieke creatie of uitvoering binnen de domeinen van de kunsten, zijnde de beeldende en audiovisuele kunsten, de muziek, de literatuur, het spektakel, het theater, de choreografie en het stripverhaal, met uitsluiting van een artistiek-technische en een artistiek-ondersteunende prestatie. Een artistieke bijdrage wordt beschouwd als noodzakelijk wanneer zonder deze bijdrage hetzelfde artistieke resultaat niet zou worden bereikt;
- "opdrachtgever": diegene die opdracht geeft aan een uitvoerder tot het leveren van een artistieke prestatie (...). Wordt ook als opdrachtgever beschouwd, de persoon bij wie de uitvoerder ter beschikking wordt gesteld.
- "uitvoerder": de persoon die artistieke prestaties levert;
- "beveiligde elektronische toepassing" de beveiligde elektronische toepassing in het kader van de amateurkunstenvergoeding ter beschikking gesteld door de Rijksdienst voor sociale zekerheid, bedoeld in artikel 9 van de wet van 13 december 2022 tot oprichting van de Kunstwerkcommissie en tot verbetering van de sociale bescherming van kunstwerkers.
Om de in § 1, eerste lid, 23°, bedoelde vrijstelling te bekomen moeten de volgende voorwaarden worden nageleefd:
1°
a) de belastingplichtige is voorafgaandelijk aan de prestatie geldig geregistreerd als uitvoerder via de beveiligde elektronische toepassing;
b) de opdrachtgever is voorafgaandelijk aan de prestatie geldig geregistreerd als opdrachtgever via de beveiligde elektronische toepassing;
c) de prestatie is, uiterlijk op het tijdstip waarop ze wordt aangevat, door de opdrachtgever aangegeven via de beveiligde elektronische toepassing;
d) de geleverde prestatie stemt volledig overeen met het soort prestatie dat voorafgaandelijk werd aangegeven;
2° de forfaitaire onkostenvergoeding mag per opdrachtgever niet hoger zijn dan 70 euro (basisbedrag) per dag, desgevallend verhoogd met een terugbetaling van de werkelijke verplaatsingskosten die niet hoger mag zijn dan 20 euro (basisbedrag) per dag. Indien de opdrachtgever een hoger bedrag uitbetaalt, komt de volledige vergoeding, met inbegrip van de terugbetaling van de werkelijke verplaatsingskosten, niet in aanmerking voor de vrijstelling;
3° de belastingplichtige mag op het ogenblik van het leveren van een artistieke prestatie (...) niet gebonden zijn door een arbeidsovereenkomst, een aannemingsovereenkomst of een statutaire aanstelling met dezelfde opdrachtgever, tenzij hij en de opdrachtgever bewijzen dat de prestaties van de verschillende activiteiten van verschillende aard zijn.
Voor de toepassing van het tweede lid, 2°, worden de werkelijke verplaatsingskosten voor het gebruik van het persoonlijk voertuig en het gebruik van de fiets vastgesteld overeenkomstig de regels die gelden voor de verplaatsingen ten behoeve van de dienst door de personeelsleden van het federaal openbaar ambt.
§ 5. In geval van vervreemding van één van de in § 1, eerste lid, 28°, vermelde vaste activa, anders dan bij schadegeval, onteigening, opeising in eigendom of een andere gelijkaardige gebeurtenis, die gedurende de eerste drie jaren van de investering plaatsvindt, wordt de vrijstelling met betrekking tot dat vast actief niet meer verleend vanaf het belastbaar tijdperk waarin de vervreemding heeft plaatsgevonden en wordt het bedrag van de voorheen vrijgestelde winst geacht een winst te zijn van dit belastbaar tijdperk.
§ 5/1. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de in paragraaf 1, eerste lid, 29°, bedoelde vrijstelling van toepassing maken op de bezoldigingen voor prestaties door werknemers die bij toepassing van artikel 2, § 1, zesde tot achtste lid, en § 2, van de wet van 16 november 2015 houdende diverse bepalingen inzake sociale zaken onder het toepassingsgebied van de in hoofdstuk 2 van diezelfde wet bedoelde flexi-jobregeling worden gebracht.
De Koning zal bij de Kamer van volksvertegenwoordigers, onmiddellijk indien ze in zitting is, zo niet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een wetsontwerp indienen tot bekrachtiging van de in uitvoering van het eerste lid genomen besluiten. Deze besluiten worden geacht geen uitwerking te hebben gehad indien ze niet bij wet zijn bekrachtigd binnen de twaalf maanden na de datum van hun bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
§ 6. Om de periode van werkhervatting als bedoeld in § 1, eerste lid, 31°, te bepalen, wordt de totale duur van de werkhervattingen in een maand uitgedrukt in aantal gepresteerde dagen omgezet naar een arbeidsregeling van zes dagen, of zesentwintig dagen voor een volledige maand. Elke werkdag wordt in aanmerking genomen, ongeacht het aantal effectief gepresteerde uren, en de volledige periode gedekt door een arbeidsovereenkomst of een activiteit als zelfstandige in hoofdberoep wordt beschouwd als een periode van werkhervatting, ongeacht het aantal effectief gepresteerde dagen.
§ 7. Om in aanmerking te komen voor de in paragraaf 1, eerste lid, 34°, bedoelde vrijstelling moeten de premies worden toegekend naar aanleiding van het met succes gevolgd hebben van een opleiding met het oog op een tewerkstelling in een knelpuntberoep zoals gedefinieerd door de bevoegde dienst voor arbeidsbemiddeling aan personen die bij de aanvang van de opleiding uitkeringsgerechtigd werkloos waren.
Voor de toepassing van het eerste lid kan een opleiding eveneens worden geacht met succes te zijn afgerond wanneer een of meerdere modules werden behaald, in geval van een modulaire opleiding, of wanneer de opleiding werd onderbroken om effectief aan het werk te gaan in een knelpuntberoep.