Commentaar van art. 145^33, WIB 92 (bijwerking)
Bijwerking Com.IB 92 d.d. 03.12.2018
TITEL II: PERSONENBELASTING
HOOFDSTUK III: BEREKENING VAN DE BELASTING
Afdeling 1: Gewoon stelsel van aanslag
Onderafdeling IIquaterdecies: Vermindering voor giften
Art. 145^33, WIB 92
INHOUDSTAFEL
VOORWOORD
Deze bijwerking heeft betrekking op de belastingvermindering voor giften en is van toepassing voor het aj. 2018. De tekst werd bijgewerkt tot en met de W 04.05.2018 (BS 16.05.2018).
Enkel giften aan erkende instellingen kunnen in aanmerking komen voor de belastingvermindering. Erkende instellingen zijn niet alleen instellingen gevestigd in België, maar ook instellingen gevestigd in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte (hierna EER) die gelijkwaardig zijn aan de in aanmerking komende Belgische instellingen en die, in voorkomend geval, op vergelijkbare wijze zijn erkend in die lidstaat (art. 145^33, § 1 en 2, WIB 92 – zie nummer 145^33/4).
De erkenningsprocedure is uitsluitend van toepassing op instellingen die in België gevestigd zijn. Instellingen gevestigd in een andere lidstaat van de EER kunnen dus in België niet worden erkend. De voorwaarden waaraan in België gevestigde instellingen moeten voldoen, welke de erkenningsvoorwaarden zijn en welke procedure zij moeten volgen om een erkenning aan te vragen worden opgesomd in de art. 63^18/1 tot 18/7, KB/WIB 92 (zie nummer 145^33/8 en volgende).
I. Wetteksten: Art 145^33
145^33/0
§ 1
Er wordt een belastingvermindering verleend voor de volgende in het belastbaar tijdperk werkelijk betaalde uitgaven:
1° giften in geld:
a) aan de instellingen die binnen het toepassingsgebied vallen van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap, of van het decreet van 5 september 1994 tot regeling van de universitaire studies en de academische graden van de Franse Gemeenschap, aan de hogescholen die binnen het toepassingsgebied vallen van het decreet van de Vlaamse Gemeenschap van 20 december 2013 tot bekrachtiging van de decretale bepalingen betreffende het hoger onderwijs, gecodificeerd op 11 oktober 2013, of van het decreet van de Franse Gemeenschap van 7 november 2013 tot bepaling van het hogeronderwijslandschap en de academische organisatie van de studies, of van het bijzonder decreet van de Duitstalige Gemeenschap van 21 februari 2005 houdende oprichting van een autonome hogeschool, aan de erkende universitaire ziekenhuizen of aan gelijkwaardige instellingen uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte alsook aan de rechtspersonen onder de vorm van een stichting, die door voormelde erkende universitaire ziekenhuizen of gelijkwaardige instellingen specifiek worden opgericht voor het beheer van de gelden ontvangen in het kader van liefdadigheid, waaronder de giften in geld;
b) aan koninklijke academiën, aan het “Federaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek - Fonds fédéral de la Recherche scientifique - FFWO/FFRS”, aan het “Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek-Vlaanderen - FWO”, aan het “Fonds de la Recherche scientifique -FNRS - FRS-FNRS”, alsmede aan instellingen voor wetenschappelijk onderzoek die erkend zijn door de Minister van Financiën en door de Minister tot wiens bevoegdheid het beleid en de programmatie inzake wetenschap behoren of aan gelijkwaardige instellingen uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op een vergelijkbare wijze zijn erkend, uitgezonderd de instellingen die rechtstreeks verbonden zijn met een politieke partij of lijst;
c) aan openbare centra voor maatschappelijk welzijn;
d) aan door de Koning erkende culturele instellingen die in België zijn gevestigd en waarvan het invloedsgebied één van de gemeenschappen of het gehele land bestrijkt, of aan culturele instellingen die in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte gevestigd zijn, waarvan het invloedsgebied een deelstaat of een gewest van de betrokken Staat of het gehele land bestrijkt en die op een vergelijkbare wijze zijn erkend;
e) aan instellingen die de oorlogsslachtoffers, de mindervaliden, de bejaarden, de beschermde minderjarigen of de behoeftigen bijstaan en die, na advies van de raadgevende instellingen van de Staat of van de Gemeenschappen tot wiens bevoegdheid die bijstand behoort, worden erkend door de bevoegde organen van de Staat of van de Gemeenschappen waaronder die instellingen ressorteren en, voor de toepassing van de belastingwet, door de Minister van Financiën of aan gelijkwaardige instellingen uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op een vergelijkbare wijze zijn erkend;
f) aan het Rode Kruis van België of aan een nationale afdeling van het Rode Kruis in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte, aan de Koning Boudewijnstichting, aan het Europees Centrum voor Vermiste en Seksueel Uitgebuite Kinderen - België - Stichting naar Belgisch recht, aan het Paleis voor Schone Kunsten, aan de Koninklijke Muntschouwburg en aan het Nationaal Orkest van België;
g) aan de Nationale Kas voor Rampenschade ten bate van het Nationaal Fonds voor Algemene Rampen of van het Nationaal Fonds voor Landbouwrampen, aan de provinciale rampenfondsen, evenals aan instellingen voor hulpverlening aan slachtoffers van rampen die de toepassing rechtvaardigen van de wet betreffende het herstel van schade veroorzaakt aan private goederen door natuurrampen, en die hiertoe zijn erkend door de Minister van Financiën of aan gelijkwaardige instellingen uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op een vergelijkbare wijze zijn erkend;
h) aan beschutte werkplaatsen die, ter uitvoering van de wetgeving betreffende de sociale reclassering van de mindervaliden, opgericht of erkend zijn door de gewestregering of door de bevoegde instelling of aan gelijkwaardige instellingen uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op een vergelijkbare wijze zijn erkend;
i) aan instellingen die zich bezighouden met het natuurbehoud of de bescherming van het leefmilieu en die als dusdanig erkend zijn door de Minister van Financiën en de Minister tot wiens bevoegdheid het leefmilieu behoort of aan gelijkwaardige instellingen uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op een vergelijkbare wijze zijn erkend;
j) aan instellingen die het behoud of de zorg voor monumenten en landschappen ten doel hebben, waarvan het invloedsgebied het gehele land, één van de gewesten of de Duitstalige Gemeenschap bestrijkt en die door de Koning erkend zijn of aan gelijkwaardige instellingen uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op een vergelijkbare wijze zijn erkend;
k) aan VZW's waarvan het doel erin bestaat dierenasielen te beheren, die de erkenning hebben gekregen bedoeld in artikel 5 van de wet van 14 augustus 1986 betreffende de bescherming en het welzijn der dieren en die voldoen aan de voorwaarden door de Koning vastgesteld op voorstel van de Minister van Financiën of aan gelijkwaardige verenigingen uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op een vergelijkbare wijze zijn erkend;
l) aan instellingen die zich bezig houden met duurzame ontwikkeling in de zin van de wet van 5 mei 1997 betreffende de coördinatie van het federale beleid inzake duurzame ontwikkeling en die als dusdanig erkend zijn door de Minister van Financiën en de Minister tot wiens bevoegdheid de Duurzame Ontwikkeling behoort of aan gelijkwaardige instellingen uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op een vergelijkbare wijze zijn erkend;
2° giften in geld aan instellingen voor hulpverlening aan ontwikkelingslanden die als dusdanig erkend zijn door de Minister van Financiën en door de Minister tot wiens bevoegdheid de ontwikkelingssamenwerking behoort of aan gelijkwaardige instellingen uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op een vergelijkbare wijze zijn erkend;
3° giften in geld aan door de Minister van Financiën en door de Minister van Buitenlandse zaken erkende verenigingen en instellingen die hulp verlenen aan slachtoffers van zeer grote industriële ongevallen of aan gelijkwaardige verenigingen of instellingen uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte die op een vergelijkbare wijze zijn erkend;
4° giften aan Rijksmusea en, op voorwaarde dat de giften voor hun musea worden bestemd, giften aan Gemeenschappen en Gewesten, provincies, gemeenten en de openbare centra voor maatschappelijk welzijn
a) ofwel in geld;
b) ofwel in de vorm van kunstwerken waarvan de Minister van Financiën overeenkomstig § 4 erkent dat zij behoren tot het roerend cultureel erfgoed van het land of dat zij internationale faam genieten.
De belastingvermindering voor de in het eerste lid vermelde giften wordt verleend op voorwaarde dat zij ten minste 25 euro bedragen en blijken uit een kwijtschrift van de begiftigde.
De belastingvermindering is gelijk aan 45 pct. van de werkelijk gedane giften.
Het totale bedrag van de giften waarvoor de vermindering wordt verleend mag per belastbaar tijdperk niet meer bedragen dan 10 pct. van het totale netto-inkomen, met uitsluiting van de inkomsten die overeenkomstig artikel 171 worden belast, noch meer bedragen dan 250.000 euro.
In geval van een gemeenschappelijke aanslag wordt de belastingvermindering evenredig omgedeeld in functie van het overeenkomstig artikel 130 belaste inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomens van de beide echtgenoten.
§ 2
De Koning bepaalt de verplichtingen en de formaliteiten die de begiftigden moeten vervullen opdat de giften voor de belastingvermindering in aanmerking kunnen komen (art 63^18/1 tot 63^18/7 KB/WIB 92).
Wat de giften bedoeld in § 1, eerste lid, 1° tot 3° aan verenigingen of instellingen uit een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte betreft, moet de belastingplichtige het bewijs ter beschikking houden van de administratie dat de vereniging of instelling uit een andere lidstaat gelijkwaardig is aan een in hetzelfde artikel bedoelde Belgische vereniging of instelling en, in voorkomend geval, dat de vereniging of instelling uit een andere lidstaat op vergelijkbare wijze is erkend, dit wil zeggen volgens dezelfde voorwaarden als de in § 3, eerste en tweede lid, bedoelde voorwaarden.
§ 3
De Koning bepaalt de voorwaarden en de wijze waarop de in § 1, eerste lid, 1°, b, d, e, g, i tot l, 2° en 3°, vermelde verenigingen en instellingen die in België zijn gevestigd, worden erkend.
Wanneer een vereniging of instelling meer dan één van de in de voornoemde bepalingen vermelde activiteiten uitoefent, moet zij, voor elk van die activiteiten, voldoen aan de voorwaarden om te kunnen worden erkend.
Wanneer de vereniging of instelling binnen haar activiteiten één activiteit uitoefent die wordt vermeld in § 1, eerste lid, 1°, d of j, moet zij door de Koning worden erkend.
§ 4
De Minister van Financiën erkent dat de kunstwerken bedoeld in § 1, eerste lid, 4°, b, behoren tot het roerend cultureel erfgoed van het land of dat zij internationale faam genieten en stelt hun geldwaarde vast. De belastingvermindering wordt verleend voor de aldus vastgestelde geldwaarde.
De bijzondere commissie bedoeld in artikel 83/4 van het Wetboek der successierechten geeft de Minister van Financiën een bindend advies over:
1°
de vraag of de aangeboden kunstwerken tot het roerend cultureel erfgoed van het land behoren of internationale faam genieten
2°
de ontvankelijkheid van de schenking;
3°
de geldwaarde van het aangeboden kunstwerk.
De kosten van de schatting worden voorgeschoten door de belastingplichtige.
De erkenning door de Minister van Financiën en de vastgestelde geldwaarde bedoeld in het eerste lid, gelden voor een termijn van zes maanden vanaf de kennisgeving van die erkenning en die geldwaarde, bij aangetekende zending, aan de belastingplichtige.
De kosten van de schatting van het kunstwerk worden aan de belastingplichtige terugbetaald zodra hij het bewijs heeft geleverd dat de schenking binnen de in het voorgaande lid gestelde termijn is verricht.
De Koning stelt de nadere regels vast betreffende het voorschot en de terugbetaling van de schattingskosten.
II. KB/WIB 92: art. 63^18/1 tot 63^18/7
145^33/1
Art. 63^18/1
§ 1
Voor de toepassing van artikel 145^33, § 1, eerste lid, 1°, b, d, e, g, i, j en l, 2° en 3° van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 kunnen worden erkend:
1°
de instellingen voor wetenschappelijk onderzoek;
2°
de instellingen die oorlogsslachtoffers bijstaan;
3°
de instellingen die mindervaliden, bejaarden, beschermde minderjarigen of behoeftigen bijstaan;
4°
de instellingen voor hulpverlening aan ontwikkelingslanden;
5°
de culturele instellingen;
6°
de instellingen opgericht voor hulpverlening aan slachtoffers van rampen die de toepassing rechtvaardigen van de wet van 12 juli 1976 betreffende het herstel van zekere schade veroorzaakt aan private goederen door natuurrampen;
7°
de instellingen die zich bezighouden met het natuurbehoud of de bescherming van het
leefmilieu;
8°
de instellingen die hulp verlenen aan slachtoffers van zeer grote industriële ongevallen;
9°
de instellingen die het behoud of de zorg voor monumenten en landschappen ten doel hebben;
10°
de instellingen die duurzame ontwikkeling ten doel hebben.
§ 2
De erkenning wordt voor een periode van ten hoogste zes opeenvolgende kalenderjaren verleend.
§ 3
De in paragraaf 1 vermelde instellingen moeten, naast de in de artikelen 63^18/3 vermelde bijzondere voorwaarden aan volgende algemene voorwaarden voldoen:
1° zij moeten rechtspersoonlijkheid bezitten en gevestigd zijn in België;
2° zij mogen generlei gewin bejagen, noch voor zichzelf, noch voor hun organen, noch voor hun leden als zodanig.
§ 4
Om te worden erkend moeten de instellingen als vermeld in paragraaf 1 daartoe een schriftelijke aanvraag indienen in de vorm en binnen de termijnen als hierna bepaald.
§ 5
De aanvragen om erkenning of hernieuwing van de erkenning moeten uiterlijk op 31 december van het jaar dat voorafgaat aan de periode waarvoor de erkenning of hernieuwing van de erkenning wordt aangevraagd, bij de Minister van Financiën worden ingediend; de termijn mag evenwel niet korter zijn dan 3 maanden vanaf de datum waarop de aanvragende instelling rechtspersoonlijkheid verkrijgt.
In afwijking van het voorgaande lid kan voor de instellingen als bedoeld in paragraaf 1, 6° en 8°, een aanvraag om erkenning eveneens geldig worden ingediend binnen een termijn van 3 maanden vanaf de datum van de aanvang van de hulpverlening door de betrokken instelling. In afwijking van paragraaf 2 wordt in dat geval de erkenning toegestaan voor een periode van ten hoogste 3 kalenderjaren. Wat het eerste kalenderjaar betreft, geldt de erkenning pas vanaf de aanvang van de hulpverlening.
§ 6
Voor de instellingen bedoeld in paragraaf 1,3°, kan de erkenning in gevallen van uitzonderlijke en dringende bijstand aan behoeftigen eveneens worden toegestaan wanneer:
- de werkzaamheden van de instelling die bijstand verleent, niet nationaal zijn of niet gericht zijn op bijstand aan behoeftigen;
- of nog de aanvraag om erkenning niet voorafgaat aan de bijstand.
In die gevallen moet de aanvraag om erkenning uiterlijk 6 maanden na de aanvang van de bijstand worden ingediend en wordt de erkenning beperkt tot een maximumduur van 3 opeenvolgende kalenderjaren.
§ 7
De aanvragen om erkenning of hernieuwing van de erkenning moeten omvatten:
1°
alle nuttige gegevens die de bevoegde raadgevende instellingen van de Staat of van de Gemeenschappen in de mogelijkheid stellen te onderzoeken of de aanvragende instelling aan de in paragraaf 3 gestelde algemene voorwaarden en de in artikel 63^18/3 gestelde bijzondere voorwaarden voldoet;
2°
een verklaring waarbij de aanvragende instelling de verbintenis aangaat:
a) tot het dekken van de kosten van algemeen beheer geen hoger bedrag te zullen besteden dan 20 pct. van haar bestaansmiddelen van alle aard, vooraf verminderd met die welke voortkomen van andere erkende instellingen;
b) aan de schenkers een ontvangstbewijs uit te reiken waarvan het model door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde wordt vastgesteld, en aan de administratie bevoegd voor de vestiging van de belasting binnen 2 maanden na het einde van ieder kalenderjaar van de periode waarvoor de erkenning is toegestaan, langs elektronische weg een afschrift van de tijdens dat jaar uitgereikte ontvangstbewijzen en een verzamelstaat of -attest daarvan te bezorgen overeenkomstig de modaliteiten bepaald door de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde;
c) de ambtenaren van de administratie bevoegd voor de vestiging van de belasting toe te staan haar boekhouding te controleren telkens als zij dat nuttig achten;
d) aan de diensten die worden aangewezen door de voor de erkenning bevoegde organen van de Staat, van de Gewesten of van de Gemeenschappen, binnen een maand na het eerste verzoek van die diensten, alle inlichtingen te verstrekken die voor het onderzoek van de aanvraag om erkenning nuttig zijn.
Die aanvragen moeten bovendien worden gestaafd met een voor eensluidend verklaard afschrift van de rekening van de ontvangsten en uitgaven van het laatst afgesloten boekjaar en van de begroting van het lopende boekjaar.
§ 8
In afwijking van paragraaf 7, eerste lid, 2°, b, mogen de afschriften voor de eerste twee kalenderjaren waarvoor de erkenning wordt verleend, op papier worden bezorgd.
Art. 63^18/2
§ 1
Voor de in artikel 63^18/1, § 1, 1° tot 4°, beoogde instellingen beslissen de Minister van Financiën en de bevoegde organen van de Staat of van de Gemeenschappen waaronder de bevoegde raadgevende instellingen ressorteren, gezamenlijk over de aanvraag om erkenning, na het advies van de voormelde raadgevende instellingen te hebben ingewonnen, tenzij zij gebruik maken van de in het derde lid gestelde mogelijkheid.
Hun beslissing wordt aan de aanvragende instelling betekend.
De Minister van Financiën en de bevoegde organen van de Staat of van de Gemeenschappen waaronder de bevoegde raadgevende instellingen ressorteren, mogen zich ervan onthouden het advies van die voormelde raadgevende instellingen in te winnen met betrekking tot de instellingen waarvoor, ter gelegenheid van een vroegere aanvraag om erkenning, reeds een advies is uitgebracht.
§ 2
Voor de in artikel 63^18/1, § 1, 5°, beoogde instellingen vraagt de Minister van Financiën met betrekking tot de naleving van de in artikel 63^18/3, § 2, 1°, gestelde voorwaarde een gemotiveerd advies aan de Regering van de Gemeenschap waaronder het invloedsgebied van de aanvragende instelling ressorteert.
De Minister van Financiën is gemachtigd om de erkenning te verlenen.
Zijn beslissing wordt aan de aanvragende instelling betekend.
§ 3
Voor de in artikel 63^18/1, § 1, 6°, beoogde instellingen beslist de Minister van Financiën over de aanvraag om erkenning.
Zijn beslissing wordt aan de aanvragende instelling betekend.
§ 4
Voor de in artikel 63^18/1, § 1, 7°, beoogde instellingen beslissen de Minister van Financiën en de Minister tot wiens bevoegdheid het leefmilieu behoort, gezamenlijk over de aanvraag om erkenning.
Hun beslissing wordt aan de aanvragende instelling betekend.
§ 5
Voor de in artikel 63^18/1, § 1, 8°, beoogde instellingen beslissen de Minister van Financiën en de Minister van Buitenlandse Zaken gezamenlijk over de aanvraag om erkenning.
Hun beslissing wordt aan de aanvragende instelling betekend.
§ 6
Voor de in artikel 63^18/1, § 1, 9°, beoogde instellingen vraagt de Minister van Financiën met betrekking tot de naleving van de in artikel 63^18/3, § 6, gestelde voorwaarde een gemotiveerd advies:
a) aan de Regering van het Gewest waaronder het invloedsgebied van de aanvragende instelling ressorteert;
b) aan de Regering van de Duitstalige Gemeenschap wanneer het invloedsgebied van de aanvragende instelling zich uitstrekt in het Duitse taalgebied.
De Minister van Financiën is gemachtigd om de erkenning te verlenen.
Zijn beslissing wordt aan de aanvragende instelling betekend.
§ 7
Voor de in artikel 63^18/1, § 1, 10°, beoogde instellingen beslissen de Minister van Financiën en de Minister tot wiens bevoegdheid de duurzame ontwikkeling behoort, gezamenlijk over de aanvraag om erkenning.
Hun beslissing wordt aan de aanvragende instelling betekend.
Art. 63^18/3
§ 1
De werkzaamheden van de in artikel 63^18/1, § 1, 1° tot 4°, vermelde instellingen moeten:
a) worden uitgeoefend op het volledige grondgebied van een of meerdere lidstaten van de Europese Economische Ruimte waar die instellingen actief zijn, of betrekking hebben op het centraliseren en coördineren van plaatselijke of gewestelijke werkzaamheden of werkzaamheden in meerdere lidstaten
b) gericht zijn op wetenschappelijk onderzoek, op bijstand aan misdeelden in de zin van artikel 63^18/1, § 1, 2° en 3°, of op hulpverlening aan ontwikkelingslanden;
c) de activiteiten aanvullen die op de hierboven vermelde gebieden worden verricht door de Belgische overheid of door internationale instellingen waarvan België lid is.
§ 2
De in artikel 63^18/1, § 1, 5°, vermelde instellingen moeten:
1° werkzaamheden verrichten die gericht zijn op de verspreiding van de cultuur, met name op het gebied van:
a) bescherming en luister van de taal;
b) aanmoediging van de vorming van navorsers;
c) schone kunsten met inbegrip van toneel en film;
d) cultureel patrimonium, musea en andere wetenschappelijk-culturele instellingen;
e) bibliotheken, discotheken en soortgelijke diensten;
f) radio-omroep en televisie;
g) jeugdbeleid;
h) permanente opvoeding en culturele animatie;
i) lichamelijke opvoeding, sport en openluchtleven;
j vrijetijdsbesteding en toerisme;
2° wegens hun werkzaamheden door de Staat of door één van de Gemeenschappen worden gesubsidieerd;
3° met hun invloedsgebied één van de Gemeenschappen of het gehele land bestrijken, zodat inzonderheid de instellingen worden uitgesloten die slechts op lokaal vlak werkzaam zijn.
§ 3
De werkzaamheden van de in artikel 63^18/1, § 1, 6°, vermelde instellingen moeten gericht zijn op hulpverlening aan de in dat artikel beoogde slachtoffers.
§ 4
De in artikel 63^18/1, § 1, 7°, vermelde instellingen moeten:
a) in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte werkzaamheden uitoefenen die gericht zijn op het natuurbehoud en/of de bescherming van het leefmilieu;
b) een belangrijke rol spelen bij de bewustmaking van de bevolking en de milieuopvoeding van de jeugd;
c) aantonen dat hun activiteiten een doorlopend en duurzaam karakter omvatten zodat instellingen die éénmalige of gelegenheidsacties uitoefenen, uitgesloten zijn;
d) sedert ten minste twee volledige kalenderjaren die de periode waarvoor de erkenning wordt gevraagd, voorafgaat, de rechtspersoonlijkheid bezitten en voormelde activiteiten uitoefenen;
e) wegens hun werkzaamheden door de federale overheid of door één van de Gewesten worden gesubsidieerd;
f) met hun invloedsgebied zich over meer dan een gemeente uitstrekken.
§ 5
De werkzaamheden van de in artikel 63^18/1, § 1, 8°, vermelde instellingen moeten:
a) gericht zijn op hulpverlening, hetzij in België, hetzij in het buitenland, aan de in artikel 63^18/1, § 1, 8°, vermelde slachtoffers;
b) de activiteiten aanvullen die op het hierboven vermelde gebied worden verricht door de federale overheid of door internationale instellingen waarvan België lid is.
§ 6
De in artikel 63^18/1, § 1, 9°, vermelde instellingen moeten:
a) werkzaamheden in België verrichten die gericht zijn op het behoud of de zorg van monumenten en landschappen;
b) wegens hun werkzaamheden door de Staat, door één van de Gewesten of de Duitstalige Gemeenschap worden gesubsidieerd;
c) met hun invloedsgebied één van de Gewesten, de Duitstalige Gemeenschap of het gehele land bestrijken, zodat inzonderheid de instellingen worden uitgesloten die slechts op lokaal vlak werkzaam zijn.
§ 7
De in artikel 63^18/1, § 1, 10°, vermelde instellingen moeten:
a) werkzaamheden in België verrichten die gericht zijn op de duurzame ontwikkeling;
b) wegens hun werkzaamheden door de Staat worden gesubsidieerd;
c) met hun invloedsgebied één van de Gewesten, de Duitstalige Gemeenschap of het gehele land bestrijken, zodat inzonderheid de instellingen worden uitgesloten die slechts op lokaal vlak werkzaam zijn.
Art. 63^18/4
Ingeval een instelling als bedoeld in artikel 63^18/1, § 1, één van de voor haar erkenning gestelde voorwaarden niet nakomt, kan haar erkenning ambtshalve worden ingetrokken of geweigerd:
a) bij gezamenlijke beslissing van de Minister van Financiën en van elk van de bevoegde organen van de Staat of van de Gemeenschappen voor de in artikel 63^18/1, § 1, 1° tot 4°, bedoelde instellingen;
b) bij beslissing van de Minister van Financiën voor de in artikel 63^18/1, § 1, 5° en 9°, bedoelde instellingen;
c) bij beslissing van de Minister van Financiën, voor de in artikel 63^18/1, § 1, 6°, bedoelde instellingen;
d) bij gezamenlijke beslissing van de Minister van Financiën en van de Minister tot wiens bevoegdheid het leefmilieu behoort voor de in artikel 63^18/1, § 1, 7°, bedoelde instellingen;
e) bij gezamenlijke beslissing van de Minister van Financiën en de Minister van Buitenlandse Zaken voor de in artikel 63^18/1, § 1, 8°, bedoelde instellingen;
f) bij gezamenlijke beslissing van de Minister van Financiën en van de Minister bevoegd voor duurzame ontwikkeling voor de in artikel 63^18/1, § 1, 10°, bedoelde instellingen.
De intrekking van de erkenning treedt in werking vanaf 1 januari volgend op de datum van de betekening van de beslissing.
Art. 63^18/5
§ 1
Voor de toepassing van artikel 145^33, § 1, 1°, k, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992, moeten de werkzaamheden van de VZW's gericht zijn op het beheer van dierenasielen zoals gedefinieerd door het koninklijk besluit van 27 april 2007 houdende erkenningsvoorwaarden voor inrichtingen voor dieren en de voorwaarden inzake de verhandeling van dieren.
§ 2
Teneinde de machtiging te verkrijgen om voor een periode van ten hoogste zes opeenvolgende kalenderjaren ontvangstbewijzen uit te reiken die recht geven op de aftrek [sic]van de giften die zijn gedaan aan de in paragraaf 1 bedoelde VZW, moeten deze laatsten daartoe een schriftelijke aanvraag indienen in de vorm en binnen de termijnen als hierna bepaald.