Commentaar van art. 471, WIB 92

TITEL IX - HET KADASTRAAL INKOMEN VAN ONROERENDE GOEDEREN

Art. 471, WIB 92

Voorwoord

471/0

I. Wetteksten

471/0

II. Commentaar

471/1

VOORWOORD

Nummer 471/0

De bepalingen van de art. 471 tot 504, WIB 92, betreffen de kadastrale techniek en behoren, in principe, uitsluitend tot de bevoegdheid van de Administratie van het kadaster.

I. WETTEKSTEN

HOOFDSTUK I

Bepaling van het kadastraal inkomen

Art. 471. - § 1. Er wordt een kadastraal inkomen vastgesteld voor alle gebouwde of ongebouwde onroerende goederen, alsmede voor het materieel en de outillage die onroerend zijn van nature of door hun bestemming.

§ 2. Onder kadastraal inkomen wordt verstaan het gemiddeld normaal netto-inkomen van één jaar.

§ 3. Onder materieel en outillage worden verstaan, met uitsluiting van de lokalen, afdaken en hun onmisbaar toebehoren, alle toestellen, machines en andere installaties dienstig voor een nijverheids-, handels- of ambachtsbedrijf.

Evenwel wordt het materieel en de outillage die het karakter hebben van onroerende goederen door bestemming slechts in aanmerking genomen voor zover zij blijvend aan het erf zijn verbonden of op blijvende wijze voor de dienst en de exploitatie zijn bestemd en voor zover zij, ingevolge hun gewicht, hun afmetingen, hun wijze van plaatsing of werking, moeten dienen om normaal blijvend te worden gebruikt op de plaats waar zij zich bevinden of om tijdens het gebruik ter plaatse te blijven.

HOOFDSTUK II

Vaststelling van het kadastraal inkomen

Afdeling I

Algemene bepalingen

Art. 472. - § 1. Het kadastraal inkomen wordt per kadastraal perceel bepaald. Tot dit doel gaat de administratie van het kadaster over tot de schatting der percelen volgens de regelen en de vormen die de Koning bepaalt.

§ 2. Wanneer een kadastraal perceel materieel of outillage omvat, wordt een afzonderlijk kadastraal inkomen vastgesteld, eensdeels, voor de grond, eventueel met inbegrip van de lokalen, afdaken en hun onmisbaar toebehoren, en, anderdeels, voor het materieel en de outillage.

Afdeling II

Aangifte van de belastingplichtigen en recht van onderzoek van de administratie

Art. 473. - De eigenaar, bezitter, erfpachter, opstalhouder of vruchtgebruiker van het goed, in deze titel belastingplichtige genoemd, is ertoe gehouden, uit eigen beweging, bij de administratie van het kadaster aan te geven :

- de ingebruikneming of de verhuring, indien deze de ingebruikneming voorafgaat, van de nieuw opgerichte of herbouwde onroerende goederen;

- de voltooiing van de werken aan de gewijzigde gebouwde onroerende goederen;

- de verandering in de wijze van exploitatie, de omvorming of de verbetering van ongebouwde onroerende goederen;

- de ingebruikstelling van nieuw of toegevoegd materieel of outillage, alsook de wijziging of de definitieve buitengebruikstelling van materieel of outillage.

De aangifte moet ingediend worden binnen dertig dagen volgend op de gebeurtenis.

Art. 474. - Op verzoek van de administratie van het kadaster is de belastingplichtige er bovendien toe gehouden een aangifte over te leggen van de voor het vaststellen van het kadastraal inkomen van het materieel en de outillage noodzakelijke gegevens. Deze aangifte, in te dienen op een formulier dat door voormelde administratie aan de betrokken belastingplichtige wordt toegezonden, dient, behoorlijk aangevuld en ondertekend, binnen de erop aangeduide termijn toe te komen bij de ambtenaar of bij de dienst waarvan het formulier uitgaat.

Art. 475. - De administratie van het kadaster kan :

1° van de belastingplichtige, alsmede van de eventuele huurders eisen dat zij, in de door haar gestelde vorm en binnen de door haar bepaalde termijn, alle inlichtingen dienstig voor het vaststellen van het kadastraal inkomen overleggen; zij kan tevens eisen dat zij, zonder verplaatsing, inzage verlenen van de boeken en bescheiden, die het mogelijk maken de juistheid van de verstrekte inlichtingen na te gaan;

2° van de openbare diensten, instellingen en inrichtingen, als bedoeld bij artikel 327, § 1, eisen dat zij zonder kosten een volledig afschrift overleggen van de plannen en de erbijhorende stukken waarover zij beschikken en die dienstig kunnen zijn voor het bijhouden van de kadastrale plannen.

Art. 476. - Op voorwaarde dat zij van hun aanstellingsbewijs voorzien zijn, hebben de personeelsleden van het kadaster het recht, alleen of vergezeld van het personeel dat hen bijstaat in hun verrichtingen of van de afgevaardigde aangeduid door de burgemeester, zich tussen 8 en 18 uur in de gebouwen en eender welke onroerende goederen te begeven, ten einde er de verrichtingen van opmeting, van verkenning van grensscheidingen en van raming uit te voeren.

Zo hun de toegang tot het eigendom wordt geweigerd, mogen zij er slechts binnendringen met de bijstand van de burgemeester, van de politiecommissaris, van de brigadecommandant van de rijkswacht of van hun gelastigde.

Afdeling III

Gebouwde onroerende goederen

Art. 477. - § 1. Voor de gebouwde percelen wordt het kadastraal inkomen vastgesteld op grond van de normale netto- huurwaarden op het bij artikel 486 bepaalde referentietijdstip. Wanneer het niet op die wijze kan worden vastgesteld, of indien het moet worden vastgesteld of herzien buiten de algemene perekwatie, kan het kadastraal inkomen eveneens worden bepaald bij vergelijking met gelijkaardige gebouwde percelen waarvan het kadastraal inkomen definitief is.

Bij gebrek aan geschikte vergelijkingspunten in de gemeente, worden de referenties gekozen in de naburige gemeenten, die, qua woonbestand en bevolkingsstructuur, gelijkwaardig zijn.

§ 2. Onder normale netto-huurwaarde dient verstaan te worden het normaal bruto-inkomen verminderd met 40 pct. wegens onderhouds- en herstellingskosten; de vermindering slaat op het inkomen uit het gebouw en zijn gebouwde aanhorigheden alsook op de ongebouwde aanhorigheden tot een maximumoppervlakte van acht aren.

§ 3. Onder bruto-inkomsten wordt verstaan het totale bedrag van de huurprijs en de huurvoordelen. Wanneer een huurvoordeel bestaat in een eenmaal door de huurder gedane uitgave, wordt het bedrag ervan over de gehele duur van het huurcontract verdeeld.

Art. 478. - Wanneer voor een gebouwd perceel geen gepast referentieperceel voorhanden is, wordt het kadastraal inkomen berekend door het tarief van 5,3 pct. toe te passen op de normale verkoopwaarde van het perceel op het referentietijdstip bepaald in artikel 486.

De normale verkoopwaarde wordt vastgesteld volgens de in een dergelijk geval door de schatters van onroerende goederen gevolgde methoden.

Afdeling IV

Ongebouwde onroerende goederen

Art. 479. - § 1. Voor de ongebouwde percelen wordt het kadastraal inkomen bepaald bij vergelijking met de kadastrale inkomens per hectare, vastgesteld voor de bouwlanden, hooilanden, weilanden en moestuinen, op grondslag van de normale netto- huurwaarden op het referentietijdstip bepaald in artikel 486, behoudens toepassing van de bepalingen van de artikelen 480 tot 482.

§ 2. Onder normale netto-huurwaarde van een ongebouwd perceel dient verstaan te worden het normaal bruto-inkomen, zoals bepaald bij artikel 477, § 3, verminderd met één tiende wegens onderhouds- en herstellingskosten.

Art. 480. - § 1. Worden beschouwd :

1° als moestuinen waarvan het kadastraal inkomen per hectare het hoogste in de gemeente of kadastrale afdeling van gemeente is :

a) de lusttuinen en de parken, met uitzondering van de gedeelten welke met bomen van een in de bossen groeiende houtsoort beplant zijn en een oppervlakte van tenminste 50 aren hebben en die als bossen aangezien worden;

b) de terreinen zonder speciale landbouwbestemming die, in een agglomeratie, tegen een tot het wegenisnet van de Staat, de provincie of de gemeente behorende verkeersweg gelegen zijn of waarvoor, onder de voorwaarden opgelegd door de organieke wettelijke bepalingen betreffende de ruimtelijke ordening en de stedebouw, een bouwvergunning is uitgereikt;

2° als bouwlanden, hooilanden of weilanden waarvan het kadastraal inkomen per hectare het hoogste in de gemeente of kadastrale afdeling van gemeente is :

a) de renbanen, de speel- of sportterreinen en de boomkwekerijen;

b) de mijnen en groeven, het kadastraal inkomen van de oppervlakte of van het gedeelte van de oppervlakte tot deze doeleinden geëxploiteerd, wordt vastgesteld zonder inachtneming van de mijnader of de laag die er zich bevindt;

3° als bouwlanden, hooilanden of weilanden waarvan het kadastraal inkomen per hectare het laagste in de gemeente of kadastrale afdeling van gemeente is, de wegen of lanen, de vijvers en de kanalen die geen deel uitmaken van het openbaar domein.

§ 2. Bij gebrek aan vergelijkingspunten in de gemeente worden de referenties gekozen in de dichtst bijgelegen gemeente waar onroerende goederen van de gewenste aard aangetroffen worden.

Art. 481. - § 1. De beboste percelen worden, per streek, in drie klassen ingedeeld volgens de aard van hun bestand, de hoedanigheid van hun grond en van hun ligging, zonder inachtneming van de potentiële of effectieve kappingen.

De streken en de klassen worden bepaald door de Ministers die het kadaster en de landbouw in hun bevoegdheid hebben.

§ 2. Het kadastraal inkomen per hectare van een bebost perceel van de eerste klasse is, in iedere streek, gelijk aan het gemiddelde van de laagste kadastrale inkomens per hectare toegekend aan de bouwlanden van iedere gemeente van de streek.

§ 3. Het kadastraal inkomen per hectare van de beboste percelen gerangschikt in de tweede en derde klasse is respectievelijk gelijk aan 60 pct. en 30 pct. van het kadastraal inkomen per hectare vastgesteld voor de bossen van de eerste klasse van de streek.

Art. 482. - Het kadastraal inkomen van de percelen met een andere aard dan deze vermeld in de artikelen 479 tot 481 wordt vastgesteld bij vergelijking met het kadastraal inkomen per hectare toegekend aan gelijksoortige percelen.

In afwijking van het vorige lid, mag het kadastraal inkomen van openluchtparkeerplaatsen en, meer algemeen, dat van terreinen met handels- of nijverheidsgebruik, vastgesteld worden overeenkomstig de in artikel 478 vermelde methode.

Onder geen enkel beding mag het kadastraal inkomen per hectare van een ongebouwd perceel minder bedragen dan 100 frank.

Afdeling V

Materieel en outillage

Art. 483. - Het kadastraal inkomen van het materieel en de outillage wordt berekend door op hun gebruikswaarde het bij artikel 478 bepaalde percentage toe te passen.

De gebruikswaarde wordt verondersteld gelijk te zijn aan 30 pct. van de aanschaffings-of beleggingswaarde als nieuw, eventueel vermeerderd met de kosten der opeenvolgende veranderingen; de genoemde gebruikswaarde wordt, in voorkomend geval, verbeterd door er de gerevaloriseerde waarde van te bepalen op het in artikel 486 omschreven referentietijdstip.

Niettemin wordt in de opeenvolgende schattingen buiten beschouwing gelaten de uitgave die betrekking heeft op het deel van het materieel en de outillage dat in zijn geheel werd vernieuwd. Voor het deel dat slechts herstellingen heeft ondergaan, houdt men zich aan de oorspronkelijke uitgave of aan de latere uitgaven, naargelang de eerste hoger of lager is dan de andere.

Art. 484. - Het materieel en de outillage worden slechts in aanmerking genomen ingeval hun gebruikswaarde, berekend zoals in artikel 483 is aangeduid, per kadastraal perceel een door de Koning bepaald minimum bereikt, zonder dat dit laatste 160.000 frank mag overtreffen.

Art. 485. - Wanneer de in artikel 474 bedoelde aangifte niet steunt op bewijskrachtige gegevens wat betreft de datum, de aanschaffings- of beleggingswaarde als nieuw alsmede de kostprijs van de werken, veranderingen en kosten waarvan sprake in artikel 483, of wanneer de belastingplichtige de aangifte of de inlichtingen welke hem krachtens de artikelen 474 en 475 werden gevraagd niet verstrekt heeft, mag de gebruikswaarde zo nodig geheel of gedeeltelijk bij vergelijking met die van gelijkaardig materieel of outillage worden bepaald. Deze vergelijkende methode mag steeds worden gevolgd voor het bepalen van de gebruikswaarde van het materieel en de outillage die door de belanghebbende of de belastingplichtige vervaardigd werden.

Afdeling VI

Referentietijdstip

Art. 486. - Met referentietijdstip wordt bedoeld de 1ste januari van het jaar vóór datgene waarin de ingevolge een algemene perekwatie vastgestelde kadastrale inkomens in voege treden.

HOOFDSTUK III

Tijdstip van vaststelling en invoegetreding van de kadastrale inkomens

Afdeling I

Algemene perekwatie van de kadastrale inkomens

Art. 487. - § 1. De administratie van het kadaster gaat om de tien jaar over tot een algemene perekwatie van de kadastrale inkomens volgens de procedure voorzien onder hoofdstuk II van deze titel.

§ 2. De kadastrale inkomens, voortspruitend uit een algemene perekwatie, worden geacht te bestaan vanaf 1 januari volgend op het verstrijken van de termijn van tien jaar.

Afdeling II

Herzieningen van de kadastrale inkomens

Art. 488. - Buiten de algemene perekwaties mag, in een gemeente of kadastrale afdeling van gemeente, tot een buitengewone herziening van de kadastrale inkomens van de gebouwde en ongebouwde onroerende goederen of slechts van één dezer categorieën worden overgegaan, indien belangrijke schommelingen van de huurwaarde der onroerende goederen het rechtvaardigen.

Art. 489. - De buitengewone herzieningen worden verricht volgens de procedure voorzien onder hoofdstuk II van deze titel.

Art. 490. - De buitengewone herziening mag ambtshalve door de Minister van Financiën worden voorgeschreven.

Zij moet voorgeschreven worden zo de gemotiveerde aanvraag ertoe wordt gedaan door de burgemeester van de gemeente of door een groep belastingplichtigen die tenminste 1/10e bezitten van het totaal aantal der in de gemeente of kadastrale afdeling van gemeente gelegen percelen van de categorie of categorieën bedoeld in de aanvraag.

De aanvraag wordt als gemotiveerd beschouwd wanneer zij gestaafd is door een opgave waarop tenminste 1 pct. der percelen van de bedoelde categorie of categorieën vermeld zijn waarvan de normale netto-huurwaarde op 1 januari van het jaar van de aanvraag tenminste 15 pct. hoger of lager is dan het kadastraal inkomen.

Art. 491. - Buiten de algemene perekwaties, mag de Minister van Financiën of zijn gedelegeerde, hetzij uit eigen beweging, hetzij op aanvraag van de burgemeester van de gemeente of van de belastingplichtige, de speciale herziening van het kadastraal inkomen van een gebouwd onroerend goed bevelen wanneer er, ten gevolge van nieuwe en blijvende omstandigheden veroorzaakt door overmacht, door werken of maatregelen bevolen door de openbare macht of door toedoen van derden, buiten elke wijziging van het onroerend goed om, tussen het kadastraal inkomen en de normale netto- huurwaarde, zoals deze bepaald zou geweest zijn indien de voormelde omstandigheden op het tijdstip van zijn vaststelling hadden bestaan, een verschil, in min of in meer, van tenminste 15 pct. bestaat.

Art. 492. - De speciale herzieningen worden uitgevoerd volgens een summiere methode, door op de bestaande kadastrale inkomens het percentage toe te passen van de vermeerdering of de vermindering die de normale netto-huurwaarden hebben ondergaan.

Art. 493. - De kadastrale inkomens, voortspruitend uit een buitengewone of speciale herziening, worden geacht te bestaan vanaf de datum vastgesteld door de Minister van Financiën rekening gehouden met de vooruitgang der werkzaamheden. Zij zijn slechts geldig tot aan de eerstvolgende algemene perekwatie of buitengewone of speciale herziening van de kadastrale inkomens.

Afdeling III

Schatting en herschatting van de kadastrale inkomens

Art. 494. - § 1. Buiten de algemene perekwaties gaat de administratie van het kadaster over :

1° tot de schatting van het kadastraal inkomen van de nieuw opgerichte gebouwde onroerende goederen en van het in gebruik genomen nieuw materieel of outillage;

2° tot de herschatting van de kadastrale inkomens van de vergrote, herbouwde of aanzienlijk gewijzigde onroerende goederen van alle aard;

3° tot de herschatting van de kadastrale inkomens der gebouwde onroerende goederen waarvan het kadastraal inkomen werd vastgesteld vóór ze volkomen voltooid waren, zelfs zo de werken geen aanzienlijke wijziging aan het gebouw hebben teweeggebracht;

4° tot de schatting of de herschatting van het kadastraal inkomen van de onroerende goederen van alle aard, wanneer het ontbreken of de ontoereikendheid van de schatting voortvloeit uit het niet indienen van de in de artikelen 473 en 474 beoogde aangiften of onjuistheden die in deze aangiften voorkomen;

5° tot de verbetering van het kadastraal inkomen van de onroerende goederen van welke aard ook, wanneer bij de vaststelling van dat kadastraal inkomen op onomstootbare, aantoonbare en onweerlegbare wijze een schrijf- of rekenfout werd begaan of wanneer onroerende goederen bij vergissing werden verwisseld.

§ 2. Voor de toepassing van § 1, 2°, worden als aanzienlijke wijzigingen beschouwd :

1° die welke aanleiding kunnen geven tot een vermeerdering of tot een vermindering van het aan een gebouwd perceel of aan een materieel of outillage, toegekend kadastraal inkomen met een bedrag van 2.000 frank of meer of tenminste met een bedrag van 15 pct. van het bestaande inkomen;

2° de verenigingen of verdelingen van gebouwde percelen of van materieel en outillage, de grensveranderingen tussen percelen, alsmede elke verandering in de wijze van exploitatie, elke omvorming, verbetering, beschadiging of waardevermindering van ongebouwde onroerende goederen en elke wijziging van hun grootte.

§ 3. Het in aanbouw nemen van onbebouwde en ledige gronden en de bebossing van gronden brengen, uit hoofde van de nieuwe aard, slechts de herschatting van het kadastraal inkomen mee met ingang van 1 januari van het elfde of van het eenentwintigste jaar na de ontginning of de bebossing.

§ 4. De schattingen of herschattingen worden uitgevoerd volgens de procedure voorzien onder hoofdstuk II van deze titel.

§ 5. De uit een schatting of herschatting voortspruitende kadastrale inkomens worden geacht te bestaan vanaf de eerste dag van de maand die volgt op het feit waarvan de aangifte bij artikel 473 is voorgeschreven of op het einde van de vrijstelling wanneer de gestelde voorwaarden niet meer vervuld zijn.

De met toepassing van § 1, 5°, verbeterde kadastrale inkomens worden geacht te bestaan :

- wanneer uit de verbetering een lager kadastraal inkomen voortspruit, vanaf 1 januari van het aanslagjaar voor het welk de onroerende voorheffing kan worden gevestigd, rekening houdende met de termijn van artikel 354, eerste lid;

- wanneer uit de verbetering een hoger kadastraal inkomen voortspruit, vanaf 1 januari van het aanslagjaar dat volgt op het jaar van de verbetering.

Deze kadastrale inkomens zijn slechts geldig tot aan de eerstvolgende algemene perekwatie of buitengewone of speciale herziening van de kadastrale inkomens.

HOOFDSTUK IV

Betekening van de kadastrale inkomens

Art. 495. - § 1. Elk nieuw vastgesteld, herzien, geschat of herschat kadastraal inkomen wordt, in de vorm die de Koning bepaalt, aan de belastingplichtige betekend, tenzij deze laatste zich schriftelijk heeft akkoord verklaard met het bedrag van bedoeld inkomen.

§ 2. In afwijking van § 1 geven de wijzigingen van het kadastraal inkomen van een ongebouwd onroerend goed geen aanleiding tot betekening wanneer zij voortvloeien uit een eenvoudige wijziging van de oppervlakte, buiten elke verandering in de wijze van exploitatie, elke omvorming, verbetering, beschadiging of waardevermindering die een wijziging van het kadastraal inkomen per hectare met zich brengen.

Art. 496. - De administratie van het kadaster mag het bedrag van het kadastraal inkomen mededelen aan de administratie der directe belastingen vóór dat het aan de belastingplichtige werd betekend.

HOOFDSTUK V

Bezwaar tegen het kadastraal inkomen

Afdeling I

Recht van bezwaar

Art. 497. - De belastingplichtige mag tegen het hem betekend kadastraal inkomen bezwaar indienen, behoudens wanneer dat inkomen betrekking heeft op een gebouwd perceel en het werd vastgesteld volgens de gegevens van een door de betrokken belastingplichtige, door zijn rechtvoorgangers, zijn bevoegde lasthebbers of vertegenwoordigers gesloten huurcontract.

Art. 498. - Het enkel feit van de overdracht aan een derde van de eigendom van een perceel waarvan het kadastraal inkomen regelmatig werd vastgesteld op een tijdstip dat het aan de overdrager toebehoorde, geeft aan de verkrijger geen recht om tegen bewust kadastraal inkomen bezwaar in te dienen.

Afdeling II

Voorwaarden van geldigheid van het bezwaar

Art. 499. - Op straffe van verval moet het bezwaar :

1° behoudens in geval van overmacht, ingediend worden binnen een termijn van twee maanden vanaf de datum van de betekening van het kadastraal inkomen;

2° bij een ter post aangetekende brief gericht zijn aan de ambtenaar belast met de controle van het kadaster waar het onroerend goed gelegen is;

3° het inkomen vermelden dat de bezwaarindiener stelt tegenover datgene dat aan zijn onroerend goed is toegekend.

Art. 500. - Geen enkel bezwaar tegen een kadastraal inkomen zal nog geldig kunnen ingediend worden meer dan één jaar na de betaling der eerste onroerende voorheffing gevestigd op grondslag van het betwiste inkomen.

Afdeling III

Procedure bij het onderzoek van de bezwaren

Art. 501. - Het bezwaar wordt onderzocht door een ambtenaar van de administratie van het kadaster met tenminste de graad van controleur of door een personeelslid dat door de gewestelijke directeur van het kadaster speciaal ermede wordt belast de bezwaren in de plaats van de controleur te onderzoeken.

Art. 502. - Indien, na onderhandelingen, geen akkoord wordt bereikt, hebben de onderzoekende ambtenaar en de bezwaarindiener de mogelijkheid een scheidsrechterlijke beslissing te vorderen ten einde het kadastraal inkomen, dat aan het onroerend goed dient te worden toegekend, vast te stellen.

De Koning bepaalt de regelen in verband met de arbitrageprocedure. Hij bepaalt de termijn waarbinnen die procedure moet worden ingesteld, wat de opdracht is van de scheidsrechters, het bedrag van de kosten van de arbitrage en wijst aan wie die bedoelde kosten moet dragen.

Afdeling IV

Uitwerking van de bezwaren

Art. 503. - De eventuele wijziging van het kadastraal inkomen ingevolge een bezwaar heeft uitwerking zelfs ten opzichte van de reeds ten kohiere gebrachte aanslagen welke op grondslag van dat inkomen werden vastgesteld.

HOOFDSTUK VI

Bewaring en bijhouding van de kadastrale bescheiden

Art. 504. - De administratie van het kadaster staat in voor het bewaren en het bijhouden van de kadastrale bescheiden volgens de regelen die de Koning bepaalt.

Enkel de administratie van het kadaster is ertoe gemachtigd, volgens de regels en de tarieven bepaald door de Koning, uittreksels of afschriften van de kadastrale bescheiden te vervaardigen en uit te reiken.

Behoudens uitdrukkelijke toestemming van de administratie van het kadaster, is de nadruk van voormelde uittreksels of afschriften verboden, evenals de verwerking ervan volgens een op informatica gebaseerde of andere werkwijze.

Nummer 471/1

II. COMMENTAAR

Alhoewel de bepalingen van de art. 471 tot 504, WIB 92, uitsluitend tot de bevoegdheid van de Administratie van het kadaster behoren, past het evenwel de aandacht te vestigen op :

art. 494, § 5, WIB 92, volgens hetwelk de uit een schatting of herschatting voortspruitende KI's geacht worden te bestaan vanaf de eerste dag van de maand die volgt op het feit waarvan de aangifte bij art. 473, WIB 92, is voorgeschreven of op het einde van de vrijstelling wanneer de gestelde voorwaarden niet meer vervuld zijn.

Het hierboven bedoeld feit is :

- de ingebruikneming of de verhuring, indien deze de ingebruikneming voorafgaat, van de nieuw opgerichte of herbouwde onroerende goederen;

- de voltooiing van de werken aan de gewijzigde gebouwde onroerende goederen;

- de verandering in de wijze van exploitatie, de omvorming of de verbetering van ongebouwde onroerende goederen;

- de ingebruikstelling van nieuw of toegevoegd materieel of outillage, alsook de wijziging of de definitieve buitengebruikstelling van materieel of outillage.

- Deze bepaling heeft niet de minste gevolgen op het stuk van de OV, vermits deze laatste gevestigd wordt op het KI zoals dit is vastgesteld op 1 januari van het aj. (art. 255, WIB 92), maar inzake de PB, de BNI/nat.pers., enz., houdt zij de verplichting in dat de belastingplichtige, in de hierboven bedoelde gevallen, de inkomsten van die onroerende goederen prorata temporis moet aangeven (zie commentaar op art. 9, WIB 92, en 253/2).

Voorbeeld

Nieuwe woning voltooid op 15 juni 1993 en door de eigenaar in gebruik genomen tot privé-doeleinden op 1juli 1993. KI toegekend aan de woning : 60.000 F. Het in te PB aan te geven KI bedraagt voor het aj. 1994 :

60.000 F x 5/12 = 25.000 F

25.000 F x 1,1093 = 27.733 F, afgerond tot 27.700 F

(het KI van 60.000 F wordt in dit geval geacht te bestaan vanaf 1 augustus 1993).

art. 503, WIB 92, volgens hetwelk de eventuele wijziging van het KI ingevolge bezwaar uitwerking heeft zelfs ten opzichte van de reeds ter kohiere gebrachte aanslagen welke op grondslag van dat inkomen werden vastgesteld.

Hieruit volgt dat de aanslagen in de OV of in de PB, de BNI/nat. pers., enz., die werden gevestigd op grond van een KI waarvan het bedrag werd betwist, ambtshalve mogen worden ontheven, ongeacht de bepalingen van de art. 366, 367, 371 tot 373 en 376, WIB 92, in de mate dat het betwist KI wordt verminderd na onderzoek van het bezwaarschrift of ingevolge de arbitrageprocedure bedoeld in de art. 501 en 502, WIB 92.