Commentaar van art. 31, WIB 92

Bezoldigingen van werknemers

I. WETTEKST

31/0

II. ALGEMEEN

31/1-4

III. EIGENLIJKE BEZOLDIGINGEN

31/5-7

IV. VOORDELEN VAN ALLE AARD

31/8-16

A. Algemeen

31/8

B. Voordelen in natura

31/9-11.1

C. Voordelen wegens het ten laste nemen door de werkgevers van eigen kosten

31/12-15

D. Ramingsmethodes

31/16

V. VERGOEDINGEN VERKREGEN TENGEVOLGE VAN HET STOPZETTEN VAN DE WERKZAAMHEID

31/17-19

A. Algemeen

31/17-18.1

B. Bedoelde vergoedingen

31/18.2-18.10

C. Betaling van een opzeggingsvergoeding in schijven of in maandtermijnen

31/18.11

D. Opzeggingsvergoeding versus vergoeding wegens morele schade

31/18.12-19

VI. VERGOEDINGEN TOT HERSTEL VAN EEN TIJDELIJKE DERVING VAN BEZOLDIGINGEN

31/20-27

A. Algemeen

31/20-22

B. Wettelijke vergoedingen

31/23-25

C. Extra-wettelijke vergoedingen

31/26

D. Vergoedingen verschuldigd door een derde of door diens verzekeraar

31/27

VII. VERKREGEN BEZOLDIGINGEN DIE NA HET STOPZETTEN VAN DE WERKZAAMHEID WORDEN BETAALD OF TOEGEKEND

31/28-29

VIII. VERGOEDINGEN VERKREGEN ALS TERUGBETALING VAN EIGEN KOSTEN VAN DE WERKGEVER

31/30-43

A. Grondbeginsel

31/30

B. Rechtspraak

31/31

C. Gevolgen van die rechtspraak

31/32-35

D. Forfaitaire vergoedingen als terugbetaling van eigen kosten van de werkgever

31/36-37

E. Tegenbewijs door de administratie

31/38

F. Opmerkingen

31/39

G. Aanneembare bewijsmiddelen

31/40

H. Wijze van aanslag

31/41

I. Toepassingsgevallen

31/42-43

IX. TERUGNAME VAN DE BELASTINGVERMINDERING DIE WERD VERLEEND BIJ DE VERWERVING VAN AANDELEN VAN DE VENNOOTSCHAP-WERKGEEFSTER

31/44-47

X. WERKNEMERS DIE MET FOOIEN BEZOLDIGD WORDEN

31/48-54

A. Algemeen

31/48-49

B. Bijzondere gevallen

31/50-54

XI. BIJZONDERE GEVALLEN

31/55-113

Bijlage 1 GEINDEXEERDE BEDRAGEN VAN DE VERGOEDINGEN VOOR KOSTEN VAN MIDDAGMAAL (BASISBEDRAG : 327 F) EN VAN AVONDMAAL, NACHTVERBLIJF EN ONTBIJT (BASISBEDRAG : 944 F)

31/b1

Bijlage 2 TABEL VAN DE GEWONE FORFAITAIRE BEZOLDIGINGEN DIE EVENTUEEL VOOR DE JAREN 1990 EN VOLGENDE IN AANMERKING MOETEN WORDEN GENOMEN VOOR DE AANSLAG VAN DE MET FOOIEN BEZOLDIGDE WERKNEMERS

31/b2

I. WETTEKST

A. WIB 92

Nummer 31/0

Art. 31. - Bezoldigingen van werknemers zijn alle beloningen die voor de werknemer de opbrengst zijn van arbeid in dienst van een werkgever.

Daartoe behoren inzonderheid :

1° wedden, lonen, commissies, gratificaties, premies, vergoedingen en alle andere soortgelijke beloningen, met inbegrip van fooien en toelagen die, zelfs toevallig, uit hoofde of naar aanleiding van het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid op enige andere wijze worden verkregen dan als terugbetaling van eigen kosten van de werkgever;

2° voordelen van alle aard verkregen uit hoofde of naar aanleiding van het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid;

3° vergoedingen verkregen uit hoofde of naar aanleiding van het stopzetten van de arbeid of het beëindigen van een arbeidsovereenkomst;

4° vergoedingen verkregen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen;

5° bezoldigingen die door een werknemer zijn verkregen, zelfs indien ze zijn betaald of toegekend aan zijn rechtverkrijgenden.

... [Opgeheven met ingang van aj. 1995 (zie 31/23, tweede lid, 3°, derde gedachtestreep.]

Wanneer de in artikel 145/1, 4°, vermelde aandelen anders dan bij overlijden worden overgedragen binnen vijf jaar na de aanschaffing ervan, wordt als bezoldiging van werknemer aangemerkt een bedrag dat gelijk is aan zoveel maal één zestigste van de bedragen die voor belastingvermindering in aanmerking zijn gekomen, als er volle maanden overblijven tot het einde van de termijn van vijf jaar.

De Koning bepaalt minimumbedragen voor bezoldigingen die belastbaar zijn ten name van werknemers die volledig, hoofdzakelijk of bijkomend met fooien bezoldigd worden.

B. KB/WIB 92

Art. 17. - De belastbare brutobezoldiging van volledig, hoofdzakelijk of bijkomend met fooien bezoldigde werknemers, mag niet minder bedragen dan de forfaitaire bezoldiging die tot grondslag heeft gediend voor de berekening van de bijdragen welke die werknemers en hun werkgevers verschuldigd zijn ter uitvoering van de wetgeving betreffende de sociale zekerheid.

II. ALGEMEEN

Nummer 31/1

De algemene bewoordingen van art. 31, eerste lid, WIB 92, wijzen erop dat de wetgever onder de bezoldigingen, die in beginsel belastbaar zijn ten name van de werknemers, alle beloningen heeft willen rangschikken die voor hen de opbrengst zijn van arbeid in dienst van een werkgever.

Nummer 31/2

Art. 31, tweede lid, WIB 92, bepaalt de grote categorieën van bezoldigingen die, in beginsel, ten name van de werknemers belastbaar zijn.

Het betreft :

1° de eigenlijke bezoldigingen, d.w.z. de wedden, lonen, commissies, gratificaties, premies, vergoedingen en alle andere soortgelijke beloningen, met inbegrip van fooien en toelagen die, zelfs toevallig, uit hoofde of naar aanleiding van het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid op enige andere wijze worden verkregen dan als terugbetaling van eigen kosten van de werkgever (zie 31/5 tot 7);

2° de voordelen van alle aard verkregen uit hoofde of naar aanleiding van het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid, d.w.z. de voordelen in natura, alsmede de voordelen die ontstaan doordat kosten die voor de werknemer eigen beroeps- of privé-kosten zijn door de werkgever ten laste worden genomen (zie 31/8 tot 16);

3° de vergoedingen verkregen uit hoofde of naar aanleiding van het stopzetten van de arbeid of het beëindigen van een arbeidsovereenkomst (zie 31/17 tot 19);

4° de vergoedingen verkregen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen (zie 31/20 tot 27);

5° de bezoldigingen die door een werknemer zijn verkregen en die na het stopzetten van de werkzaamheid zijn betaald of toegekend, zelfs indien ze aan zijn rechtverkrijgenden zijn betaald of toegekend (zie 31/28 en 29).

De vergoedingen verkregen als terugbetaling van eigen kosten van de werkgever worden besproken in 31/30 tot 43.

Nummer 31/3

Art. 31, derde lid, WIB 92, bepaalt dat wanneer de in art. 145/1,4°, WIB 92 bedoelde aandelen van de "vennootschap-werkgeefster" anders dan bij overlijden worden overgedragen binnen vijf jaar na de aanschaffing ervan, een bedrag dat gelijk is aan zoveel maal één zestigste van de bedragen die voor belastingvermindering in aanmerking zijn gekomen, als er volle maanden overblijven tot het einde van de termijn van vijf jaar, als bezoldiging van werknemer wordt aangemerkt (zie 31/44 tot 47).

Nummer 31/4

Ten slotte, verduidelijkt art. 31, vierde lid, WIB 92, dat er voor bezoldigingen die belastbaar zijn ten name van werknemers die volledig, hoofdzakelijk of bijkomend met fooien bezoldigd worden, door de Koning minimumbedragen bepaald worden (zie 31/48 tot 54).

III. EIGENLIJKE BEZOLDIGINGEN

Nummer 31/5

Bij de eigenlijke bezoldigingen die in beginsel ten name van de werknemers belastbaar zijn, moeten o.m. worden ingedeeld :

1° de normale wedden of lonen bestaande uit per jaar, per maand, per veertien dagen, per week, per dag, per uur of op een andere wijze vastgestelde sommen;

2° de bezoldigingen die volledig, hoofdzakelijk of bijkomend bestaan uit fooien of dienstpercenten;

3° de bijkomende bezoldigingen verleend wegens bijzondere functies, bevoegdheden of cumulatie, of als commissielonen, premies of deelnemingen;

4° het jaarlijkse vakantiegeld;

5° de aanvullende (extra-wettelijke) kinderbijslagen, kraamgelden en adoptiepremies (zie ook 38/4, tweede lid), alsmede de bijdragen in de kosten voor de (dag- en nacht)opvang van de kinderen;

6° de huisvestings- en standplaatsvergoeding (zie evenwel 31/71), de duurtetoeslag, toevallige toeslagen, presentie- of vacatiegelden, toeslagen voor overwerk, bijzondere gratificaties, vergoedingen voor slijtage van gereedschap (zie echter 31/80) en alle andere vaste of veranderlijke bezoldigingen ongeacht hun benaming;

7° de presentiegelden toegekend aan magistraten, aan ambtenaren en personeelsleden van openbare diensten, zomede aan alle andere personen, in hun hoedanigheid van leden van gelijk welke commissie;

8° de verzekeringspremies die een werkgever, ter uitvoering van door hem of door zijn bemiddeling of zelfs zonder zijn toedoen gesloten contracten, definitief heeft gestort tot het uitsluitend individuele voordeel van sommige van zijn personeelsleden (brandverzekering, verzekering tegen burgerlijke of gezinsaansprakelijkheid, verzekering van een autovoertuig, individuele levensverzekering, levensverzekering die voortvloeit uit bepalingen van een groepsverzekeringscontract of van een extra-wettelijke voorzorgsregeling die niet van toepassing zijn op alle aangeslotenen of een groep onder hen, individuele verzekering tegen lichamelijke ongevallen enz.) (zie Gent, 16.2.1965, Saverijs).

Wanneer een werkgever op het hoofd van zijn werknemer een levensverzekeringscontract heeft gesloten, mogen de erop betrekking hebbende premies niet worden geacht definitief door de begunstigde te zijn verworven, zolang alleen de werkgever het recht op afkoop van dat contract behoudt.

Dit laatste is inzonderheid het geval wanneer de begunstigde het voordeel van het contract niet heeft aanvaard;

9° de sociale vergoedingen toegekend aan werknemers die bij een vakbond aangesloten zijn (vakbondspremies ongeacht of zij in geld of in natura - bijvoorbeeld in de vorm van documentatie of van een boekenbon - worden toegekend);

10° de vergoedingen, met uitsluiting van die verleend als terugbetaling van eigen kosten van de werkgever, die deze laatste ofwel rechtstreeks, ofwel door bemiddeling van een fonds voor bestaanszekerheid of van andere instellingen belast met de uitkering van die vergoedingen, betaalt ter uitvoering van paritaire akkoorden (bijdragen in ziektekosten van het personeel of van hun gezin; tegenwaarde van de getrouwheidszegels betaald aan de arbeiders van het bouwbedrijf - zie 270/8; bijzondere vergoeding ter gedeeltelijke compensatie van de vermindering van het vakantiegeld ten gevolge van de vergoede werkloosheid wegens vorst, eveneens toegekend aan de arbeiders van het bouwbedrijf, zie 275/90; enz.);

11° de vergoedingen door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening toegekend aan werklozen tewerkgesteld door de overheid of overheidsinstellingen; die vergoedingen vormen inderdaad de normale bezoldiging van de door de verkrijgers gepresteerde arbeid en zijn geen eigenlijke werkloosheidsuitkeringen (Cass., 2.1.1964, NV "Les Assurances du Crédit", Pas. 1964, 448);

12° bezoldigingen toegekend aan werklozen tewerkgesteld in beschermde werkplaatsen (zie ook Luik, 16.4.1997, B.C., Fiscale Jurisprudentie, 97/193);

13° bezoldigingen toegekend aan minder-validen die in beschermde werkplaatsen zijn tewerkgesteld (PV nr 67, 19.12.1979, Volksv. Lienard, Bull. 582, blz. 503);

14° de bezoldigingen die een OCMW in de hoedanigheid van werkgever uitbetaalt aan een rechthebbende op het bestaansminimum om hem, bij toepassing van art. 60, § 7, van de organieke wet van 8.7.1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn, in staat te stellen volledig in het genot te treden van een sociale uitkering waarvan het bedrag ten minste gelijk is aan dat van het recht op het bestaansminimum;

15° de wedde die een gemeente bij toepassing van de art. 284 en 285 van de nieuwe gemeentewet aan een personeelslid uitbetaalt ingeval van inhouding van wedde of schorsing en waarvan het bedrag ten minste gelijk is aan dat van het bestaansminimum;

16° de door de werkgever toegekende halftijdse bezoldigingen aan werknemers die zijn toegetreden tot het stelsel van het halftijds brugpensioen ingesteld door de CAO nr 55 van 13.7.1993 tot invoering van het halftijds brugpensioen (zie ook 31/23, tweede lid, 3°, tweede gedachtestreep en 31/26, 3°);

17° de uitkeringen van 6.000 F per maand ten laste van de RVA, waarop stagiairs in het kader van een halftijds eerste werkervaringscontract recht hebben en die worden afgetrokken van het loon dat zij ontvangen van de werkgever (art. 23, § 1, derde lid, KB nr 230 van 21.12.1983 betreffende de stage en de inschakeling van jongeren in het arbeidsproces, zoals gewijzigd bij art. 25, W 22.12.1995 houdende maatregelen tot uitvoering van het meerjarenplan voor werkgelegenheid).

Nummer 31/6

Hoewel ze geen werkelijk uitgeoefende beroepswerkzaamheid bezoldigen, moeten niettemin bij de eigenlijke bezoldigingen van de werknemers worden ingedeeld, de wedden en lonen die de werkgever aan de leden van zijn personeel toekent voor tijdperken waarvoor hij gehouden is hen de volledige bezoldiging te waarborgen die zij zouden hebben gekregen indien zij aan het werk waren gebleven.

Hier worden inzonderheid bedoeld :

1° de normale lonen die werkgevers krachtens de wet betreffende de arbeidsovereenkomsten in bepaalde omstandigheden moeten betalen (technische stoornis in de onderneming, bepaalde periodes van volledige schorsing van uitvoering van de arbeidsovereenkomst of van gedeeltelijk werk, het verlaten van het werk ter gelegenheid van gebeurtenissen in het gezin en voor de vervulling van staatsburgerlijke verplichtingen of van burgerlijke opdrachten);

2° de zogenoemde "gewaarborgde" lonen die de werkgever krachtens de wet betreffende de arbeidsovereenkomsten moet betalen ingeval van ziekte of ongeval; d.w.z. het aan arbeiders gewaarborgde loon voor de eerste 7 dagen arbeidsongeschiktheid (wat de periode van de 8e tot de 14e dag arbeidsongeschiktheid betreft, zie 31/23) en het gewaarborgde maandloon van bedienden;

3° de bedragen die de werkgever bij arbeidsongeschiktheid wegens een arbeidsongeval of een beroepsziekte als voorschot betaalt ter uitvoering van de twee koninklijke besluiten van 11.1.1974 (BS 26.1.1974), waarbij algemeen verbindend worden verklaard de collectieve arbeidsovereenkomsten, op 28.6.1973 gesloten in de Nationale Arbeidsraad, betreffende het toekennen van een gewaarborgd maandloon aan sommige bedienden en aan de arbeiders (aangaande de vergoedingen die worden toegekend ter uitvoering van de voormelde overeenkomsten, maar door de werkgever aan die bedienden en arbeiders worden betaald bij arbeidsongeschiktheid wegens een andere ziekte dan een beroepsziekte of wegens een ongeval van gemeen recht : zie 31/26);

4° de lonen die een werkgever ter uitvoering van de art. 13, §§ 1 en 2, en 14, KB 18.4.1974 tot bepaling van de algemene wijze van uitvoering van de W 4.1.1974 betreffende de feestdagen, gewijzigd door KB 23.3.1989, moet betalen voor de feestdagen die met een werkloosheidsdag samenvallen en vallen tijdens een regeling van gedeeltelijke werkloosheid, zomede voor de feestdagen die vallen in de periode van dertig dagen na het einde van de arbeidsovereenkomst of van de verrichting van de arbeid.

Nummer 31/7

Er wordt opgemerkt dat de vergoedingen die de vakbonden aan hun stakende leden (stakingsvergoedingen) betalen niet als belastbare bezoldigingen worden aangemerkt.

IV. VOORDELEN VAN ALLE AARD

A. ALGEMEEN

Nummer 31/8

De belastbare bezoldigingen van werknemers omvatten eveneens de voordelen van alle aard, d.w.z.;

1° de voordelen in natura die zij van hun werkgever ontvangen;

2° de voordelen die ontstaan doordat kosten die voor hen eigen beroeps- of privé-kosten zijn door de werkgever of door een sociaal fonds ten laste worden genomen.

In de praktijk wordt vermoed dat elk voordeel dat de werkgever aan een werknemer toestaat een belastbare toekenning uitmaakt; de werkgever of de werknemer kunnen dit feitelijk vermoeden evenwel weerleggen door aan te tonen dat een andere oorzaak dan de arbeidsrelatie het voordeel volledig verklaart of nog dat het voordeel evengoed had kunnen worden verkregen indien de beroepswerkzaamheid niet werd uitgeoefend.

Wat de door derden verleende voordelen betreft, moet het oorzakelijk verband als bedoeld in 25/7 op de gewone wijze door de administratie worden aangetoond.

De vroegere administratieve praktijk die erin bestond bepaalde voordelen van alle aard van gering belang zonder meer te verwaarlozen is opgegeven. Deze materie is thans geregeld in het kader van de vrijstellingen die nu uitdrukkelijk zijn opgenomen in art. 38, eerstelid, 11°, WIB 92 (de zogenaamde sociale voordelen behandeld in 38/23 tot 33).

B. VOORDELEN IN NATURA

Nummer 31/9

Uit het algemene beginsel van art. 31, eerste lid, WIB 92, volgt dat, om als een belastbaar beroepsinkomen te worden beschouwd, het voordeel in natura de aard moet hebben van een beloning, d.w.z. dat het voor de werknemer in feite een opbrengst moet vertegenwoordigen van zijn arbeid in dienst van de werkgever. Om belastbaar te zijn moet het voordeel in natura derhalve zijn oorzaak vinden in prestaties die door de aldus bezoldigde persoon zijn verstrekt (Cass., 19.1.1960, NV "Précision Liégeoise", Bull. 368, blz. 1521).

Nummer 31/10

Tot de belastbare voordelen behoren o.m. :

- het gratis beschikken over een autovoertuig van de werkgever voor persoonlijk gebruik (zelfs indien de werknemer het brandstofverbruik ten laste neemt);

- het gratis of beneden de kostprijs van de werkgever verkrijgen van koopwaren;

- het gratis leveren van brandstof door de werkgever;

- het gratis beschikken over een woning door de bedienaars van de erkende erediensten.

Nummer 31/11

De voordelen die voortspruiten uit goedkope leningen welke mijnwerkers kunnen aangaan om een woning voor eigen gebruik te verwerven of te bouwen, zijn niet belastbaar, omdat zij niet toegestaan worden door de werkgever, maar wel door de Staat en dit krachtens een bijzondere sociale reglementering (Kamer, Aanv. vers. Comm. Begroting, zitting 1979-1980, Stuk 323/73, blz. 63).

Nummer 31/11.1

De door luchtvaartmaatschappijen in het kader van een "Frequent flier program" verleende voordelen aan trouwe klanten-ondernemingen (bv. gratis tickets of updates) zijn ten name van de passagier-werknemer van de onderneming, voor hun werkelijke waarde belastbaar als voordelen van alle aard (PV nr 1017, 28.8.1997, Volksv. Pieters, Bull. 780, blz. 563).

C. VOORDELEN WEGENS HET TEN LASTE NEMEN DOOR DE WERKGEVER VAN EIGEN KOSTEN VAN DE WERKNEMER

Nummer 31/12

In beginsel, zijn belastbare bezoldigingen ten name van de werknemer, alle voordelen die ontstaan doordat kosten die voor de werknemer eigen beroeps- of privé-kosten zijn, door de werkgever ten laste worden genomen.

Nummer 31/13

Aldus zijn de vergoedingen die door de werkgever worden toegekend als terugbetaling van privé-kosten van de werknemer, ten name van de werknemer belastbare bezoldigingen (b.v. de premie van een individuele verzekering tegen lichamelijke ongevallen die definitief en uitsluitend in het individueel voordeel van een werknemer is afgesloten).

Nummer 31/14

Als onrechtstreeks voordeel moet eveneens onder de belastbare bezoldigingen van de werknemer worden opgenomen, het bedrag van de niet ingehouden BV die door de schuldenaar van de bezoldigingen werd gedragen of ten laste genomen (zie 272/3).

Nummer 31/15

Aangaande de voordelen die ontstaan doordat de werkgever eigen beroepskosten van de werknemer ten laste neemt, wordt verwezen naar 31/32 hierna, waar inzonderheid wordt gehandeld over het te maken onderscheid tussen de kosten die moeten worden beschouwd als zijnde eigen, ofwel aan de werkgever, ofwel aan de werknemer, alsmede over de voordelen die ten name van deze laatste als belastbare bezoldigingen in aanmerking moeten worden genomen.

D. RAMINGSMETHODE

Nummer 31/16

Wat de ramingsmethode van de voordelen van alle aard betreft, wordt verwezen naar de commentaar op art. 36, WIB 92.

V. VERGOEDINGEN VERKREGEN TENGEVOLGE VAN HET STOPZETTEN VAN DE WERKZAAMHEID

A. Algemeen

Nummer 31/17

Krachtens art. 31, tweede lid, 3°, WIB 92, moeten onder de bezoldigingen van de werknemers worden begrepen, de vergoedingen verkregen uit hoofde of naar aanleiding van het stopzetten van de arbeid of het beëindigen van een arbeidsovereenkomst.

Nummer 31/18

Het betreft met andere woorden de vergoedingen - doorgaans opzeggingsvergoedingen, verbrekingsvergoedingen, afdankingsvergoedingen, rouwgelden, scheidingspremies, vertrekpremies, gouden handdruk enz. genoemd

- die bestemd zijn om de bezoldiging te vertegenwoordigen welke krachtens een arbeidsovereenkomst verschuldigd is (Cass., 19.5.1959, Declerck, Pas. 1959, I, 947) en die worden betaald naar aanleiding van de pensionering, de afdanking, het ontslag enz. van de werknemer.

De schuldenaar van de opzeggingsvergoeding is normaliter :

- ofwel de werkgever;

- ofwel het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers.

Nummer 31/18.1

Opdat de vergoedingen wegens het stopzetten van arbeid of het beëindigen van de arbeidsovereenkomst belastbaar zouden zijn, is het voldoende dat ze door de werkgever zijn betaald met inachtneming van de door de verkrijger van de vergoedingen in zijn dienst uitgeoefende werkzaamheid, zodat de belasting bedragen of bezittingen treft die de opbrengsten zijn van de beroepswerkzaamheid van de verkrijger. Er wordt niet vereist dat de werkgever bij de betaling of bij de verbintenis tot betaling die hoedanigheid nog heeft en het is evenmin noodzakelijk dat het tot het toekennen van de vergoeding aanleiding gevende feit - het ophouden met werken - gebeurt terwijl de verkrijger nog in dienst is van die werkgever (Cass., 30.4.1963, Algrain, Bull. 408, blz. 1228).

B. Bedoelde vergoedingen

1. Algemeen

Nummer 31/18.2

Tot de "opzeggingsvergoedingen" behoren inzonderheid de eigenlijke afdankingsvergoedingen die door de werkgever (of het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers) wettelijk, contractueel, goedgunstig, ingevolge een CAO (collectieve ontslagen) of ingevolge een rechterlijke beslissing in welke vorm of onder welke benaming ook worden toegekend ten gevolge van het stopzetten van de arbeid of het beëindigen van een arbeidsovereenkomst.

2. Wettelijke vergoedingen

Nummer 31/18.3

De hiernavolgende door de werkgever verschuldigde vergoedingen worden fiscaal als "opzeggingsvergoedingen" aangemerkt :

- de eventuele schadevergoeding bij het beëindigen van de arbeidsovereenkomst om een dringende reden (art. 35, W 3.7.1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten);

- de schadevergoeding bij onrechtmatige beëindiging van de arbeidsovereenkomst (art. 39, § 1, 40, § 1 en 81, § 2, W 3.7.1978);

- de schadevergoeding wegens willekeurige afdanking (art. 63, W 3.7.1978);

- de vergoeding die de werkgever die het afdankingsverbod of de afdankingsbeperkingen niet naleeft moet betalen aan :

- de werknemer wiens arbeidsovereenkomst is geschorst wegens ziekte of ongeval (art. 58 en 78, W 3.7.1978);

- de werkgever wiens arbeidsovereenkomst is geschorst wegens gebeurtenissen die verband houden met de militaire dienst (art. 38, § 3 en 39, §§ 1 en 2, W 3.7.1978);

- een zwangere werkneemster (art. 40, W 16.3.1971 en art. 40, § 2, W 3.7.1978);

- een werknemer met vaderschapsverlof bij de geboorte van een kind ingeval van hospitalisatie of overlijden van de moeder (art. 39, W 16.3.1971 en KB 17.10.1994);

- een werknemer die de toepassing vraagt van de CAO nr 25 van 15.10.1975 betreffende de gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke werknemers (art. 7, CAO nr 25 van 15.10.1975);

- een werknemer die de toepassing vraagt van het beginsel van gelijke behandeling (art. 136, W 4.8.1978);

- de persoon die verantwoordelijk is voor de verrichtingen voor de vernietiging, de neutralisering of de wegwerking van de giftige afval (art. 20, §§ 5 en 7, W 22.7.1974);

- de arbeidsgeneesheer (W 28.12.1977);

- de vakbondsafgevaardigden (art. 20, CAO nr 5 van 24.5.1971) [De vergoeding die de werkgever betaalt aan een werknemer ter compensatie van de verzaking aan de bescherming tegen ontslag die verbonden is aan het effectieve mandaat van vertegenwoordiger van het personeel in de ondernemingsraad en het effectieve mandaat van syndicaal afgevaardigde en die niet plaatsvindt ten gevolge van de stopzetting van de arbeid of de verbreking van een arbeidsovereenkomst, is echter een gewone bezoldiging van werknemer];

- de leden die het personeel vertegenwoordigen (effectieve en plaatsvervangende) en de kandidaten van de ondernemingsraad en van het comité voor gezondheid en verfraaiing van de werkplaats (CVGV) (art. 16 tot 18, W 19.3.1991);

- de werknemers indien de werkgever de voorschriften i.v.m. het verstrekken van informatie bij het invoeren van een nieuwe technologie niet respecteert (CAO nr 39 van 13.12.1983);

- de werknemer wiens arbeidsovereenkomst is geschorst wegens onderbreking van de beroepsloopbaan (art. 101, W 22.1.1985);

- de werknemer die gebruik maakt van het recht op educatief verlof (art. 118, W 22.1.1985);

- de forfaitaire compensatoire vergoeding die de werkgever eventueel verschuldigd is wanneer een concurrentiebeding is opgenomen in de arbeidsovereenkomst (art. 65 en 86, W 3.7.1978) [De door de werkgever aan een werknemer betaalde vergoeding krachtens een concurrentiebeding in de arbeidsovereenkomst is fiscaal een opzeggingsvergoeding en kan in geen enkel geval als een divers inkomen (art. 90, 1°, WIB 92) worden aangemerkt. De gelijkstelling van de bedoelde vergoeding met de vergoeding waarvan sprake in Gent, 11.3.1977, inzake Monsieur Louis, Bull. 574, blz. 863 (vergoeding toegekend aan een werkend vennoot van een BVBA voor de afstand van zijn persoonlijk recht om een activiteit als maalder aan de dag te leggen buiten de BVBA om) en in Cass., 17.2.1989, inzake Van Schil-Rottiers, Bull. 690, blz. 154 (vergoeding ontvangen door de bestuurder van een vennootschap ingevolge de verbintenis om een bepaalde handelsactiviteit niet uit te oefenen, verbonden aan de afstand van de activa van de vennootschap) moet zonder meer worden uitgesloten.

Het betreft hier immers voor de verkrijger niet de verzaking van een persoonlijk recht ter gelegenheid van een welkdanige verrichting zonder band met een beroepswerkzaamheid, maar integendeel de uitvoering van een voorwaarde die uitdrukkelijk in de arbeidsovereenkomst is opgenomen];

- de niet-concurrentievergoeding die een werknemer van zijn (ex-)werkgever ontvangt wanneer het concurrentiebeding niet in de arbeidsovereenkomst is opgenomen; terzake heeft het geen enkel belang dat het concurrentiebeding voor of na de datum van het ontslag is vastgelegd;

- de uitwinningsvergoeding waarop een handelsvertegenwoordiger eventueel recht heeft (art. 101 en 103, W 3.7.1978).

Nummer 31/18.4

Inzake vergoedingen voortvloeiend uit een concurrentiebeding, is gevonnist dat art. 26, 3°, WIB (thans art. 31, tweede lid, 3°, WIB 92)niet alleen de opzeggingsvergoedingen treft maar alle vergoedingen verkregen uit hoofde of ter gelegenheid van de stopzetting van de arbeid of de beëindiging van een arbeidsovereenkomst. Een forfaitaire vergoeding voortvloeiend uit een concurrentiebeding opgenomen in de arbeidsovereenkomst van de belastingplichtige is op grond van voornoemd artikel belastbaar en niet als een divers inkomen in de zin van art. 67, 1°, WIB (thans art. 90,1°, WIB 92) Een dergelijke schadeloosstelling vormt inderdaad een onrechtstreekse opbrengst van de beroepswerkzaamheid voorzover het recht om gedurende de beroepswerkzaamheid al dan niet een gelijkaardige werkzaamheid uit te oefenen, slechts kan ontstaan in de loop en om reden van de werkzaamheid uitgeoefend ter uitvoering van een arbeidsovereenkomst (Brussel, 29.3.1996, M.J. en M.I., Fiscale Jurisprudentie, 96/171 en Algemeen Fiscaal Tijdschrift, november 1996, blz. 418).

Nummer 31/18.5

I.v.m. schadevergoedingen voor willekeurige afdanking is gevonnist dat vergoedingen die een schadeloosstelling vertegenwoordigen wegens onterecht ontslag of die worden toegekend ter compensatie van bij overeenkomst toegestane dagen van afwezigheid, bij de werknemer belastbaar zijn op grond van art. 26, 3°, WIB (thans art. 31, tweede lid, 3°, WIB 92)zelfs al zijn ze niet toegekend als tegenprestatie voor geleverde prestaties, doch ter compensatie van fouten die de werkgever in de uitvoering van de arbeidsovereenkomst heeft gemaakt (Brussel, 18.10.1996, R., Fiscale Jurisprudentie, 96/258).

3. Andere vergoedingen

Nummer 31/18.6

Onder de "opzeggingsvergoedingen" worden eveneens gerangschikt :

- de aanpassingsvergoedingen die bij het einde van hun verbintenis bij de strijdkrachten worden betaald aan militairen die de dienst verlaten;

- de sommen die een verzekeringsagent, bezoldigd mandataris van de maatschappijen waarmee hij handelt, ontvangt voor de overdracht van zijn portefeuille;

- de vergoedingen wegens ontslag, ter uitvoering van de wetgeving betreffende de schadeloosstelling van werknemers die ontslagen worden bij sluiting van ondernemingen betaald door de werkgever of door het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers;

- de herplaatsingspremies en de premies bij vertrek, die krachtens het KB 22.7.1966, gewijzigd door het KB 8.3.1974, door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening worden betaald aan de in de kolenmijnen ontslagen arbeiders;

- de forfaitaire ontslagtoelage die krachtens art. 16, KB 20.5.1965 wordt toegekend aan personen die functies in een ministerieel kabinet hebben waargenomen;

- de uittredingsvergoeding die krachtens de W 3.6.1975 (BS 26.6.1975) door het Ministerie van Landbouw wordt toegekend aan andere gezinsleden van de exploitant (land- en tuinbouw) dan zijn echtgeno(o)t(e) (zie 171/322) of aan "vaste werknemers";

- de afscheidsvergoeding die aan de bestendige afgevaardigden na het beëindigen van hun mandaat wordt toegekend;

- de "bezoldigingen" die de (ex-)werkgever betaalt aan een werknemer tijdens de opzeggingsperiode, zonder dat die werknemer daadwerkelijk arbeidsprestaties moet leveren;

- het in eenmaal door de Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie (RJV) betaalde - op meerdere jaren betrekking hebbende - vakantiegeld berekend op de opzeggingsvergoeding van een ontslagen beschermde werknemer;

- de vergoeding die de werkgever betaalt wegens overtreding van een in de arbeidsovereenkomst opgenomen beding van vastheid van betrekking;

- de vergoeding in kapitaal die een werkgever, buiten enige wettelijke verplichting om, goedgunstig betaalt of toekent aan een ontslagen werknemer, die niet met brugpensioen is, bij de stopzetting van de arbeid of het beëindigen van de arbeidsovereenkomst (PV nr 1193, 26.8.1994 en nr 1386, 24.1.1995, Volksv. Schuermans, Bull. 744, blz. 3455 en Bull. 752, blz. 2434).

4. Vergoedingen in kapitaal betaald of toegekend naar aanleiding van de brugpensionering

Nummer 31/18.7

De vergoedingen in kapitaal [Die vergoedingen in kapitaal zijn niet bedoeld in art. 169, § 1, eerste lid, in fine, WIB 92, daar zij niet worden betaald of toegekend in de plaats van een rente of pensioen waarop de belastingplichtige aanspraak zou kunnen maken als geheel of gedeeltelijk herstel van een bestendige derving van bezoldigingen.] die in de plaats komen van de periodieke aanvullende vergoedingen, bedoeld in de CAO nr 17 van 19.12.1974 (conventioneel brugpensioen) of in een sectoriële of bijzondere overeenkomst die gelijkaardige voordelen inhoudt voor bruggepensioneerden als de CAO nr 17, moeten als in art. 31, tweede lid,3°, WIB 92, vermelde opzeggingsvergoedingen worden aangemerkt (zie terzake ook Brussel, 22.9.1987, G.B., Fiscale Jurisprudentie, 88/32 en Brussel, 24.5.1988, J. Van Puttegem, Bull. 689, blz. 2543).

Nummer 31/18.8

Andere vergoedingen in kapitaal [Die vergoedingen in kapitaal zijn niet bedoeld in art. 169, § 1, eerste lid, in fine, WIB 92, daar zij niet worden betaald of toegekend in de plaats van een rente of pensioen waarop de belastingplichtige aanspraak zou kunnen maken als geheel of gedeeltelijk herstel van een bestendige derving van bezoldigingen.] die contractueel of goedgunstig (al dan niet ter aanvulling van de in 31/18.7 vermelde vergoedingen) zijn betaald of toegekend aan een werknemer ter gelegenheid van of wegens zijn toelating tot het brugpensioen, zijn eveneens opzeggingsvergoedingen als bedoeld in art. 31, tweede lid, 3°, WIB 92.

Nummer 31/18.9

Andere dan uit een groepsverzekering voortkomende kapitalen die ter gelegenheid van de brugpensionering worden uitgekeerd, zijn alleen wanneer zij gelden als renten of pensioenen belastbaar als pensioenen op grond van art. 34, § 1, WIB 92. Of dit inderdaad het geval is, moet voor elk geval afzonderlijk aan de hand van de feitelijke en juridische gegevens worden beoordeeld.

Nummer 31/18.10

De in 31/18.7 en 18.8 vermelde vergoedingen in kapitaal maken beroepsinkomsten uit van het jaar waarin zij zijn betaald of toegekend; het is dus niet mogelijk de belasting te spreiden over het overblijvende deel van de loopbaan tot aan de normale pensioenleeftijd (PV nr 110, 6.2.1987, Volksv. Petitjean, Bull. 665, blz. 2132).

C. BETALING VAN EEN OPZEGGINGSVERGOEDING IN SCHIJVEN OF IN MAANDTERMIJNEN

Nummer 31/18.11

Zijn eveneens belastbare bezoldigingen krachtens art. 31, tweede lid, 3°, WIB 92 :

- de opzeggingsvergoedingen bij ontslag die op grond van art. 39bis, § 1, W 3.7.1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten - ingevoegd bij art. 60, Herstelwet van 22.1.1985 houdende sociale bepalingen - in maandtermijnen worden betaald, wanneer het ontslag wordt gegeven door een onderneming in moeilijkheden of die uitzonderlijk ongunstige economische omstandigheden kent (PV nr 85, 12.8.1988, Volksv. Draps, Bull. 679, blz. 171)

[Zie KB 29.8.1985 (BS 19.10.1985) voor de definitie van "onderneming in moeilijkheden of die uitzonderlijk ongunstige economische omstandigheden kent".];

- de contractuele opzeggingsvergoeding die in schijven (eventueel gespreid over meerdere jaren) wordt betaald (Brussel, 12.12.1984, Nal. Bollé, Bull. 643, blz. 2295; Cass., 16.3.1990, C.F., Bull. 702, blz. 430).

Wanneer de betaling of de toekenning van een opzegvergoeding over verschillende belastbare tijdperken is gespreid, zijn de schijven of maandtermijnen ervan belastbaar voor het belastbare tijdperk waarin zij werden betaald of toegekend.

D. OPZEGGINGSVERGOEDING VERSUS VERGOEDING WEGENS MORELE SCHADE

Nummer 31/18.12

Gelet op de bewoordingen zelf van art. 31, eerste lid en tweede lid, 3°, WIB 92, behoren de vergoedingen verkregen uit hoofde of naar aanleiding van het stopzetten van de arbeid of het beëindigen van een arbeidsovereenkomst tot de bezoldigingen van werknemers, ongeacht de schuldenaar of de benaming ervan en ongeacht de beweegreden en de wijze van vaststelling en toekenning ervan.

Nummer 31/18.13

Er is gebleken dat in verschillende gevallen de door de werkgever betaalde opzeggingsvergoedingen in geval van - bij CAO geregeld - collectief ontslag, werden gekwalificeerd als "vergoedingen wegens vertrek en morele schade".

Nummer 31/18.14

Niettegenstaande het feit dat een vergoeding die door de werkgever aan de werknemers wordt betaald ten gevolge van stopzetting van arbeid of beëindiging van een arbeidsovereenkomst geheel of gedeeltelijk zou worden bestempeld als een "vergoeding voor morele schade", moet in het algemeen worden aangenomen dat die vergoeding overeenkomstig art. 31, tweede lid,3°, WIB 92, belastbaar is (en dat in voorkomend geval de afzonderlijke aanslag als bedoeld in art. 171, 5°, a, WIB 92, daarop van toepassing is).

Nummer 31/18.15

Dienaangaande is gevonnist:

1° de genaamde "morele schadevergoeding" die toegekend werd in het kader van de opzegging, is een vergoeding verkregen uit hoofde of ter gelegenheid van de stopzetting van de arbeid of de beëindiging van de arbeidsovereenkomst, zoals voorzien door art. 26, 3° WIB (thans art. 31, tweede lid, 3°, WIB 92) Het feit dat die vergoeding voor alle werknemers op hetzelfde bedrag werd bepaald toont des te meer aan dat het terzake gaat om een bijkomende vergoeding doch niet om een morele vergoeding ingevolge het ontslag. Een morele schadevergoeding vereist immers dat de vergoeding wordt geïndividualiseerd volgens het leed dat iedere werknemer naar gelang het geval ondergaat ingevolge het ontslag (Gent, 23.6.1994, C.E. en V.K.M.-L., Bull. 763, blz. 1675). In dezelfde zin: Gent, 15.5.1997, D.G., Fiscale Jurisprudentie, 97/157;

2° het fiscaal recht steunt op de werkelijkheid die primeert op de formele vorm die de contracterende partijen aan hun overeenkomsten kunnen geven. De vergoeding die wordt betaald als een morele schadevergoeding door de werkgever aan verschillende werknemers, complementair aan hun opzeggingsvergoeding, moet in onderhavig geval gekwalificeerd worden als een belastbare bezoldiging die werd bekomen ter gelegenheid van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Immers, het "gevoelen van mislukking en frustratie" dat de betrokkenen zouden hebben ondergaan, heeft een puur professioneel karakter en doet zich slechts voor naar aanleiding van de verbreking van de arbeidsovereenkomst. Alhoewel de morele gevolgen die voortvloeien uit het ontslag, wel degelijk reëel zijn, verhindert dit evenwel niet dat het een schadevergoeding van professionele aard betreft die niet kan worden gelijkgesteld met een pure morele schadevergoeding (Luik, 13.3.1996, NV S., C.I.P. en consorten, Fiscale Jurisprudentie, 96/145). In dezelfde zin: Luik, 20.3.1996, Toulouse G., niet-gepubliceerd;

3° de vergoeding door een werknemer ontvangen naar aanleiding van de sluiting van de onderneming en die als "morele schadeloosstelling" werd gekwalificeerd, is een vergoeding verkregen uit hoofde of ter gelegenheid van de stopzetting van de arbeid of van de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Die vergoeding volgt immers rechtstreeks uit de sluiting van de onderneming met dien verstande dat zonder die sluiting de vergoeding niet zou zijn toegekend. Om belastbaar te zijn is het vereist doch voldoende dat de vergoeding haar grondslag vindt in contractuele arbeidsrelaties waaraan een einde is gesteld (Bergen, 2.5.1997, J-P.V. en A.O., Fiscale Jurisprudentie, 97/219).

Nummer 31/18.16

Terzake moet er worden van uitgegaan dat alleen de arbeidsrechtbanken en -hoven een vergoeding voor morele schade kunnen toekennen. Die vergoeding voor morele schade is niet belastbaar (zie Brussel, 15.4.1969, Schelck G., Bull. 473, blz. 548).

Nummer 31/18.17

De rechtspraak en de rechtsleer aanvaarden het bestaan van een morele schade in de volgende gevallen :

1° aantasting van de eer en van de goede faam (laster, eerroof enz.);

2° beproevingen die voortvloeien uit de aantasting van de fysische integriteit (pijn en smarten of pretium doloris);

3° aantasting van de lichaamsschoonheid (esthetische schade);

4° krenking van gevoelens (genegenheidsschade).

Nummer 31/18.18

In dat verband wordt er op gewezen dat de wet de werkgever niet oplegt het éénzijdige ontslag te motiveren vanaf het ogenblik dat hij een voldoende opzeggingstermijn betekent of de compenserende vergoeding betaalt, welke een forfaitair karakter heeft en wordt geacht de werknemer schadeloos te stellen voor elk nadeel dat hij zou lijden door het ontslag. De zonder opzegging en zonder reden ontslagen werknemer heeft recht op zijn vergoeding, zelfs indien de werkgever weet dat hij onmiddellijk ander werk kan vinden.

Nummer 31/18.19

Evenwel is het mogelijk dat de verbreking van de arbeidsovereenkomst op zichzelf een rechtsmisbruik vormt, d.w.z. dat de werkgever de werknemer een abnormaal nadeel berokkent dat niet hersteld wordt door de opzeggingstermijn of de compenserende vergoeding. In een dergelijk geval kan de werknemer een vergoeding voor morele schade vragen; hij moet echter aantonen - voor de rechtbank - dat de werkgever een fout heeft begaan, niet door de verbreking, maar bij de verbreking en dat die fout een persoonlijke individuele schade heeft veroorzaakt die niet gecompenseerd wordt door de opzeggingstermijn of de opzeggingsvergoeding. Bovendien moet hij het bedrag van de schade becijferen.

Nummer 31/19

De schadevergoedingen die een arbeidsrechtbank aan een werknemer toekent wegens het rechtsmisbruik dat die rechtbank heeft vastgesteld en dat de werkgever zou begaan hebben bij het geven van het ontslag, zijn slechts belastbare bezoldigingen in de mate dat zij op materiële schade betrekking hebben en dit op grond van art. 31, tweede lid, 4°, WIB 92 (volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen - zie 31/20 tot 27). In welke mate vergoedingen wegens rechtsmisbruik betrekking hebben op morele schade - en derhalve niet belastbaar zijn - dan wel op materiële schade, moet uit de feitelijke en juridische omstandigheden van elke zaak worden afgeleid (PV nr 316, 17.3.1993, Sen. L. Martens, Bull. 730, blz. 2378).

VI. VERGOEDINGEN TOT HERSTEL VAN EEN TIJDELIJKE DERVING VAN BEZOLDIGINGEN

A. ALGEMEEN

Nummer 31/20

Art. 31, tweede lid, 4°, WIB 92, rekent uitdrukkelijk tot de belastbare bezoldigingen van werknemers, de welkdanige vergoedingen die de werknemer verkrijgt tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen.

Nummer 31/21

In de regel worden terzake de vergoedingen bedoeld die de werknemer verkrijgt tot herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen wegens ziekte, invaliditeit, werkloosheid, ongeval of enige gelijkaardige gebeurtenis.

Nummer 31/22

Die vergoedingen zijn in beginsel steeds als bezoldigingen belastbaar, ongeacht of ze worden betaald:

- ofwel ter uitvoering van de sociale wetgeving of van een gelijkaardig wettelijk of reglementair statuut (wettelijke vergoedingen);

- ofwel door de werkgever (en in bepaalde sectoren door een sociaal fonds dat in de plaats treedt van de werkgever) al dan niet krachtens een collectieve arbeidsovereenkomst, of nog door een verzekeringsonderneming (extra-wettelijke vergoedingen);

- ofwel door een derde of zijn verzekeraar.

B. WETTELIJKE VERGOEDINGEN

Nummer 31/23

Als wettelijke vergoedingen moeten worden aangemerkt, die welke aan de werknemers worden betaald als tegenwaarde van bijdragen die door de betrokkenen en/of door hun werkgever ter uitvoering van de sociale wetgeving gestort zijn.

Het zijn inzonderheid :

1° de vergoedingen die door het KB nr 465 van 1.10.1986 tot wijziging van de W 3.7.1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten (BS 18.10.1986) ten laste van de werkgever zijn gelegd voor de periode van de 8e tot de 14e kalenderdag arbeidsongeschiktheid wegens een andere ziekte dan een beroepsziekte of wegens een ongeval van gemeen recht;

2° de vergoedingen die in geval van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of ongeval worden betaald ter uitvoering van de wetgeving betreffende de verzekering tegen ziekte en invaliditeit; die vergoedingen omvatten zowel de vergoedingen wegens primaire ongeschiktheid (vergoedingen betreffende de eerste twaalf maanden van de ongeschiktheid en verschuldigd vanaf de 15e of vanaf de 31e kalenderdag van de ongeschiktheid naargelang de verkrijger een arbeider of een bediende is) als de vergoedingen wegens invaliditeit (vergoedingen verschuldigd voor het tijdperk volgend op de eerste twaalf maanden van de ongeschiktheid);

3° de vergoedingen betaald ter uitvoering van de wetgeving betreffende de verzekering tegen werkloosheid, met inbegrip van :

- de werkloosheidsuitkeringen aan de verkrijgers van het stelsel van de aanvullende vergoedingen ingesteld door de CAO nr 17 van 19.12.1974 of van een gelijkaardig stelsel neergelegd in een sectoriële of bijzondere CAO;

- de werkloosheidsuitkeringen aan de verkrijgers van het stelsel van de aanvullende vergoedingen ingesteld door de CAO nr 55 van 13.7.1993 tot invoering van het halftijds brugpensioen of van een gelijkaardig stelsel voorzien in sectoriële of bijzondere CAO (zie ook 31/5, 16° en 31/26, 3°);

- de vergoedingen toegekend aan werklozen tewerkgesteld via een plaatselijk werkgelegenheidsagentschap overeenkomstig de bepalingen van art. 79, KB 25.11.1991 houdende de werkloosheidsreglementering (van toepassing vanaf aj. 1991 tot en met aj. 1994) [Met ingang van aj. 1995, zijn de vergoedingen verkregen voor prestaties geleverd in het kader van plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen vrijgesteld krachtens art. 38, eerste lid, 13°, WIB 92 (zie 38/32.3 en 33.3).];

4° de vergoedingen die aan sommige bejaarde werknemers worden toegekend :

- krachtens het stelsel van brugpensioen, ingesteld door de art. 22 tot 32, W 30.3.1976 betreffende de economische herstelmaatregelen aangepast en verlengd door de art. 68 tot 80, W 22.12.1977 betreffende de budgettaire voorstellen 1977-1978 (wettelijk brugpensioen);

- krachtens de stelsels van brugpensioen, respectievelijk ingesteld door de art. 101 tot 109 (bijzonder brugpensioen voor oudere werklozen) en de art. 161 tot 167 (bijzonder brugpensioen voor bejaarde invaliden), W 22.12.1977 betreffende de budgettaire voorstellen 1977-1978;

- krachtens het stelsel van wettelijk brugpensioen ten voordele van zeelieden ter koopvaardij en shoregangers, ingeschreven in de Pool van de zeelieden ter koopvaardij, ingesteld door art. 214, W 8.8.1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980 en het KB van 12.9.1980;

- krachtens het stelsel van brugpensioen voor grensarbeiders, ingesteld door art. 215, W 8.8.1980 betreffende de budgettaire voorstellen 1979-1980 en het KB van 19.9.1980;

5° de vergoedingen in geval van volledige of gedeeltelijke tijdelijke ongeschiktheid wegens een arbeidsongeval of een ongeval op de weg van en naar het werk of wegens een beroepsziekte toegekend ter uitvoering van de wetgeving betreffende de schadevergoeding wegens arbeidsongevallen of ongevallen op de weg van en naar het werk of wegens beroepsziekten;

6° de onderbrekingsuitkeringen die in geval van onderbreking van de beroepsloopbaan (loopbaanonderbreking) door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening zowel aan de werknemers van de privé-sector als aan die van de overheidssector worden toegekend;

7° de moederschapsuitkeringen [Van toepassing vanaf 9.1.1990.] betaald ter uitvoering van de wetgeving betreffende de verzekering tegen ziekte en invaliditeit (cf. art. 22, programmawet van 22.12.1989);

8° de vergoedingen die door de VDAB, de BGDA of het FOREM worden toegekend aan personen die een beroepsopleiding volgen, ongeacht de hoedanigheid van de verkrijgers;

9° de maandelijkse premies die worden toegekend aan de ambtenaren van de openbare diensten die kiezen voor de halftijdse vervroegde uittreding, in het kader van de W 10.4.1995 betreffende de herverdeling van de arbeid in de openbare sector (BS 20.4.1995).

Nummer 31/24

Als wettelijke vergoedingen toegekend tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen, moeten eveneens worden aangemerkt de wachtgelden, wachtgeldtoelagen en gelijkaardige vergoedingen toegekend aan in disponibiliteit gestelde personeelsleden van de overheidssector (rijksambtenaren, ambtenaren van parastatale instellingen met een personeelsstatuut, provincies, gemeenten, OCMW's, intercommunales enz.).

Nummer 31/25

Aldus worden inzonderheid de hiernavolgende wachtgelden, wachtgeldtoelagen enz. aangemerkt als vergoedingen bedoeld in art. 31, tweede lid, 4°, WIB 92 (niet-beperkende lijst) :

1° het wachtgeld aan rijksambtenaren die onder het KB 2.10.1937 houdende het statuut van het Rijkspersoneel vallen (alsmede aan de stagiairs), toegekend :

- in geval van disponibiliteit wegens ziekte of gebrekkigheid, ter uitvoering van art. 14, KB 13.11.1967 (BS 17.11.1967) betreffende de stand disponibiliteit van het Rijkspersoneel (wachtgeld gelijk aan 60 % van de laatste activiteitswedde);

- in geval van disponibiliteit wegens ziekte of gebrekkigheid, ter uitvoering van art. 15 van hetzelfde KB (wachtgeld gelijk aan 100 % van de laatste activiteitswedde, indien de kwaal waaraan de ambtenaar lijdt als een ernstige en langdurige ziekte of gebrekkigheid wordt erkend);

- in geval van disponibiliteit wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst, ter uitvoering van art. 10, § 2, van hetzelfde KB;

2° het wachtgeld van leerkrachten en leden van het administratief, meester-, vak- en dienstpersoneel in het rijksonderwijs die ter beschikking zijn gesteld (wegens ontstentenis van betrekking, wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst, wegens bijzondere opdracht of wegens ziekte of gebrekkigheid) ongeacht de belangrijkheid van het wachtgeld;

3° de wachtgeldtoelage van leerkrachten in het gesubsidieerd onderwijs;

4° het wachtgeld of de wachtgeldtoelage, toegekend aan het onderwijzend personeel bedoeld in de art. 1, 7 en 8, KB nr 297 van 31.3.1984 (BS 17.4.1984), zoals gewijzigd door art. 93, Herstelwet 31.7.1984 (Bull. 632) en in de art. 12 en 13, Besluit FGE van 16.2.1990 (BS 2.6.1990), die een terbeschikkingstelling genieten wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen;

5° het wachtgeld, door De Post toegekend aan personeelsleden die ingevolge het KB nr 521 van 31.3.1987 (BS 16.4.1987) ter beschikking zijn gesteld wegens persoonlijke aangelegenheden voorafgaand aan het rustpensioen;

6° het wachtgeld van een secretaris van het OCMW, in disponibiliteit gesteld wegens ontstentenis van betrekking, krachtens de art. 21 en 23, W 29.6.1976 (BS 30.7.1976) tot wijziging van sommige bepalingen van de gemeentewet, het Veldwetboek, de wetgeving op de pensioenregeling van het gemeentepersoneel en het daarmee gelijkgestelde personeel en tot regeling van sommige gevolgen van de samenvoegingen, aanhechtingen en wijzigingen van grenzen van gemeenten (W 30.12.1975 - BS 23.1.1976);

7° het wachtgeld, de wachtgeldtoelage of de gelijkaardige vergoeding van statutaire personeelsleden van andere overheidsdiensten dan het Rijk (gemeenschappen, gewesten, parastatale instellingen met een personeelsstatuut, provincies, gemeenten, OCMW's, intercommunales), die in disponibiliteit zijn gesteld wegens ziekte of gebrekkigheid, wegens ambtsontheffing in het belang van de dienst enz., krachtens reglementaire of statutaire bepalingen welke op die van het Rijkspersoneel zijn afgestemd;

8° de vergoedingen of renten door de NMBS toegekend aan haar statutaire personeelsleden in geval van afwezigheid wegens een andere ziekte dan een beroepsziekte of wegens een ongeval van gemeen recht;

9° het wachtgeld waarop vastbenoemde personeelsleden van de Kamer van Volksvertegenwoordigers met minstens 20 jaar dienst ingevolge vrijwillige terbeschikkingstelling voorafgaand aan het rustpensioen vanaf de leeftijd van 55 jaar aanspraak maken, alsmede het vakantiegeld en de eindejaarstoelage die tijdens de periode van terbeschikkingstelling en het (vervroegd) vakantiegeld en de eindejaarstoelage die na de periode van terbeschikkingstelling met toepassing van dezelfde verminderingscoëfficiënten als op de voormelde wachtgelden worden toegekend [Het vakantiegeld dat tijdens de eerste periode van terbeschikkingstelling (zonder toepassing van de verminderingscoëfficiënten) wordt toegekend, moet als een bezoldiging in de zin van art. 31, tweede lid, 1°, WIB 92, worden aangemerkt.];

10° het wachtgeld toegekend door het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap krachtens het Besluit van de Vlaamse regering van 5.3.1996 houdende toekenning van een verlof voorafgaand aan de pensionering (BS 10.4.1996);

11° het wachtgeld toegekend door de Regie voor Maritiem Transport aan haar statutaire personeelsleden met verlof voorafgaand aan het vervroegd pensioen.

Het wachtgeld dat krachtens het KB 1.6.1964 houdende bijzondere bepalingen betreffende de stand disponibiliteit van het Rijkspersoneel wordt toegekend aan in disponibiliteit gestelde personeelsleden die bij het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd niet het aantal jaren dienst tellen vereist voor het verkrijgen van een pensioen, wordt fiscaal gelijkgesteld met een pensioen als bedoeld in art. 34, § 1, 1°, WIB 92.

Er wordt aangenomen dat er een eigenlijke bezoldiging wordt betaald wanneer het statuut of het reglement bepaalt dat de ambtenaar zijn wedde geheel of gedeeltelijk behoudt in geval van arbeidsonderbreking.

C. EXTRA-WETTELIJKE VERGOEDINGEN

Nummer 31/26

Die vergoedingen omvatten inzonderheid :

1° de door de werkgever bij arbeidsongeschiktheid wegens een andere ziekte dan een beroepsziekte of wegens een ongeval van gemeen recht betaalde vergoedingen ter uitvoering van de twee koninklijke besluiten van 11.1.1974 (BS 26.1.1974), waarbij algemeen verbindend worden verklaard de collectieve arbeidsovereenkomsten, op 28.6.1973 gesloten in de Nationale Arbeidsraad, betreffende het toekennen van een gewaarborgd maandloon aan sommige bedienden en aan de arbeiders (bijkomende vergoedingen aan de ziekte- en invaliditeitsvergoedingen betaald voor het tijdperk van de 15e tot de 30e kalenderdag van de ongeschiktheid);

2° de aanvullende vergoedingen van dezelfde aard als die bedoeld in 31/23, die aan werknemers, ofwel gratis, ofwel als tegenwaarde van stortingen van de betrokkenen en/of van hun werkgever worden toegekend; als zodanig wordt o.m. beschouwd de tegenwaarde van de weerverletzegels, betaald aan de arbeiders van het bouwbedrijf (zie 270/8);

3° de aanvullende vergoedingen die, boven de werkloosheidsuitkeringen, door de werkgever of door een sociaal fonds, ter uitvoering van de CAO nr 17 van 19.12.1974 of de CAO nr 55 van 13.7.1993 tot invoering van het halftijds brugpensioen of krachtens sectoriële of bijzondere CAO's (al dan niet bij KB algemeen verbindend verklaard) die in gelijkaardige voordelen voorzien als de voormelde overeenkomsten, worden toegekend aan bejaarde werknemers die zijn ontslagen en toegelaten tot het halftijds brugpensioen, ingevoerd door die overeenkomsten;

4° de vergoedingen die door een onderneming, een VZW enz. worden toegekend aan personen die een beroepsopleiding volgen, ongeacht de hoedanigheid van de verkrijgers;

5° de aanvullende vergoedingen die een werkgever periodiek bovenop de wettelijke werkloosheidsuitkeringen betaalt of toekent aan ontslagen werknemers die niet met brugpensioen zijn en die tot doel hebben de bestaanszekerheid gedurende de periode van werkloosheid tot aan de pensionering te waarborgen (PV nr 1386, 24.1.1995, Volksv. Schuermans, Bull. 752, blz. 2434);

6° de aanmoedigingspremies die door het Fonds voor Bestaanszekerheid van de Metaalverwerkende Nijverheid bij deeltijdse tewerkstelling en bij loopbaanonderbreking aan arbeiders worden toegekend op grond van de bepalingen van het Nationaal Akkoord 1997 - 1998 van 13.5.1997 van het PC 111/1 2 (metaal-, machine- en elektrische bouw).

D. VERGOEDINGEN VERSCHULDIGD DOOR EEN DERDE OF DOOR DIENS VERZEKERAAR

Nummer 31/27

Als in beginsel belastbare bezoldigingen van werknemers moeten insgelijks worden aangemerkt, de vergoedingen die ten gevolge van een ongeval door arbeiders en bedienden worden verkregen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen, ten laste van de derde die aansprakelijk is voor het schadelijk feit waaruit dergelijke derving is voortgevloeid, of van de in de plaats van die derde tredende verzekeraar.

De vergoedingen die een verzekeringsmaatschappij betaalt ter uitvoering van een verzekeringscontract "gewaarborgd inkomen" zijn eveneens belastbaar, zelfs indien de verkrijger zijn bezoldigingen onverkort blijft ontvangen (Luik, 25.2.1987, Stavaux R., Bull. 669, blz. 350).

De commentaar op art. 25, 6°, b, WIB 92 zie 25/64 tot 70), in zover die betrekking heeft op de vergoedingen van dezelfde aard die door industriëlen, handelaars enz., worden ontvangen, is mutatis mutandis van toepassing op de vergoedingen waarvan hierboven sprake is, met dien verstande dat de bedoelde vergoedingen voor werknemers slechts belastbaar zijn voor het jaar waarin ze werkelijk worden betaald of toegekend.

VII. VERKREGEN BEZOLDIGINGEN DIE NA HET STOPZETTEN VAN DE WERKZAAMHEID WORDEN BETAALD OF TOEGEKEND

Nummer 31/28

Art. 31, tweede lid, 5°, WIB 92, rekent uitdrukkelijk tot de belastbare bezoldigingen van werknemers, de wedden, lonen, vergoedingen enz., die zijn verkregen door de werknemers en die worden betaald of toegekend :

1° ofwel aan die belastingplichtigen zelf, wanneer zij reeds volledig en definitief de uitoefening hebben gestaakt van de beroepswerkzaamheid waarop die bezoldigingen rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben (geval b.v. van werknemers die van hun vroegere werkgever achterstallige bezoldigingen ontvangen, nadat zij uit diens dienst zijn getreden; van gewezen werknemers die vergoedingen van sociale aard of vergoedingen voor burgerlijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen ontvangen na de hoedanigheid van werknemer te hebben verloren);

2° ofwel aan de rechtverkrijgenden van die belastingplichtigen na het overlijden van deze laatsten (b.v. wedden, lonen, toelagen, vergoedingen enz., die nog aan een werknemer verschuldigd waren uit hoofde van de voor het overlijden uitgeoefende werkzaamheid).

Feitelijk is art. 31, tweede lid, 5°, WIB 92, de tegenhanger van art. 28 van hetzelfde wetboek, dat de winst of baten beoogt die betrekking hebben op een vorige zelfstandige beroepswerkzaamheid.

Wel te verstaan, wanneer de door de werknemer verkregen bezoldigingen na zijn overlijden aan zijn erfgenamen of legatarissen worden betaald of toegekend, moet de aanslag op naam van de nalatenschap worden ingekohierd (zie Cass., 28.3.1957, Pas., 1957, I, 914; id. 20.12.1960, Klinkemallie, Wed. De Vlaminck, Bull. 375, blz. 831) voor het aanslagjaar volgend op het jaar waarin die bezoldigingen zijn betaald of toegekend.

Nummer 31/29

Als een verkregen bezoldiging die volledig ten name van de nalatenschap belastbaar is, moet eveneens worden beschouwd, de vergoeding voor het dekken van de begrafeniskosten die een onderneming bij het overlijden van een personeelslid toekent (omtrent de vergoedingen voor begrafeniskosten toegekend krachtens de sociale wetgeving of door de Staat, de Gemeenschappen en de Gewesten aan de rechthebbenden van hun personeelsleden of oud-personeelsleden, wordt verwezen naar 38/9 tot 11).

De vergoeding door de werkgever toegekend aan de weduwe van een bediende, naar aanleiding van het overlijden van deze laatste, vindt haar enige rechtvaardiging in de beroepsactiviteit van de overleden echtgenoot, zij wordt trouwens berekend in verhouding tot de bezoldigingen; deze activiteit is er de oorzaak van en het overlijden alleen de voorwaarde. In acht genomen de algemeenheid van de bewoordingen van art. 26, 4°, WIB (thans art. 31, tweede lid, 5°, WIB 92), behelst dit wetsartikel elke som waarvan de toekenning zijn oorzaak vindt in het arbeids- of bediendencontract, wat ook de voorwaarde van eisbaarheid weze en ongeacht de persoon die deze som ontvangt. Alhoewel zij toegekend werd aan de weduwe, is de kwestieuze vergoeding belastbaar in hoofde van de nalatenschap (Luik, 21.5.1980, Tromme G., Wwe. de Wit, Bull. 611, blz. 2729).

VIII. VERGOEDINGEN VERKREGEN ALS TERUGBETALING VAN EIGEN KOSTEN VAN DE WERKGEVER

A. GRONDBEGINSEL

Nummer 31/30

Niettegenstaande alles wat een rechtstreeks of onrechtstreeks, hoofdzakelijk of bijkomstig inkomen van in dienst van een werkgever verrichte arbeid vertegenwoordigt, een belastbare bezoldiging is, wordt niettemin door art. 31, tweede lid, 1°, in fine, WIB 92, van die regel afgeweken voor de vergoedingen die worden verkregen als terugbetaling van eigen kosten van de werkgever.

B. RECHTSPRAAK

Nummer 31/31

Verscheidene arresten hebben de draagwijdte van laatstbedoelde wetsbepaling nader omschreven. Hoewel sommige van die arresten gewag maken van vergoedingen betaald aan bestuurders van kapitaalvennootschappen (thans bedrijfsleiders), is de eruit voortvloeiende rechtspraak evenwel mutatis mutandis van toepassing op de vergoedingen van dezelfde aard die aan werknemers worden toegekend.

Er is o.m. het volgende gevonnist :

1° Cass., 2.1.1962, Van Buylaere (Bull. 389, blz. 1422)

De wet onderstelt dat de door de werkgever als teruggave van beroepskosten betaalde sommen geen beroepsinkomen is dat belastbaar is ten name van de werknemer die ze ontvangt, zonder dat hij tegenover de fiscus het gebruik ervan behoeft te wettigen.

De door die vergoedingen gedekte kosten zijn beroepskosten, niet voor de werknemer doch voor de werkgever, die ze beschouwt als voor zijn rekening en te zijnen behoeve gedaan en die de werkelijkheid, het bedrag en de beroepsaard ervan moet rechtvaardigen.

Bij ontstentenis van een dergelijke rechtvaardiging, heeft de administratie het recht te bewijzen dat de totaliteit of een gedeelte van de deswege door de werkgever toegekende vergoedingen in werkelijkheid een vermomde bezoldiging zijn.

2° Cass., 6.3.1962, Boey (Bull. 391, blz. 1861)

De sommen die een vennootschap aan een bestuurder, commissaris of werknemer, uit hoofde van kosten en uitgaven uitbetaalt, kunnen de terugbetaling zijn, ofwel van onkosten en uitgaven die voor rekening van de vennootschap zijn gedaan, ofwel van eigen kosten en uitgaven van de bestuurder, commissaris of werknemer.

In het eerste geval betreft het de terugbetaling van aan de vennootschap toegestane voorschotten die als dusdanig niet bij het bepalen van de inkomsten van de bestuurder, commissaris, of werknemer in aanmerking mogen worden genomen; bij het bepalen van die inkomsten moet hiermede slechts rekening worden gehouden voor zover en in de mate dat de administratie het bewijs levert dat die vergoedingen in werkelijkheid een vermomde bezoldiging zijn.

In het tweede geval geldt het vergoedingen die een bezoldiging in natura vormen, welke als dusdanig bij het bepalen van diezelfde inkomsten in aanmerking dient te worden genomen.

3° Cass., 30.10.1986, Borremans (Bull. 668, blz. 136)

Overeenkomstig art. 26, laatste lid, WIB (thans art. 31, tweede lid, 1°, in fine, WIB 92) worden de vergoedingen die de werkgever toekent als terugbetaling van werkelijke uitgaven die hem eigen zijn, niet als bezoldigingen van de werknemer aangemerkt. Aldus vermoedt de wet dat de aldus door de werkgever betaalde sommen geen belastbare beroepsinkomsten uitmaken bij de werknemer die ze ontvangt, zonder dat deze laatste ten overstaan van de fiscus hun aanwending dient te verantwoorden.

De uitgaven die door deze vergoedingen worden gedekt zijn beroepskosten, niet van de werknemer, maar wel van de werkgever die ze beschouwt te zijn gedaan voor zijn rekening en in zijn voordeel en aan wie het behoort de echtheid, het bedrag en het beroepskarakter aan te tonen.

Niettemin heeft de administratie het recht aan te tonen dat de aldus door de werkgever toegekende vergoedingen geheel of gedeeltelijk een verkapte bezoldiging uitmaken voor de werknemer. Wanneer zij dit bewijs levert, kan enkel het gedeelte van deze vergoedingen dat een bezoldiging uitmaakt, aan de andere bezoldigingen van de werknemer worden toegevoegd om het brutobedrag van diens belastbare inkomsten te bepalen.

Daaruit volgt dat de werknemer niet het bewijs moet leveren dat de sommen die hem door de werkgever zijn uitbetaald als terugbetaling van uitgaven gedaan voor diens rekening, verkapte bezoldigingen uitmaken.

Derhalve kon het bestreden arrest uit de enkele omstandigheid dat noch de werkgever, noch de werknemer de elementen leverden die de administratie in staat stelden de echtheid en het eigen karakter van de betwiste uitgaven bij de werkgever na te gaan, gelet op de forfaitaire berekeningswijze op basis van het omzetcijfer, niet wettelijk afleiden dat het wettelijk vermoeden van niet-belastbaarheid is weerlegd en dat deze vergoedingen voor de werknemer verkapte bezoldigingen uitmaakten.

4° Cass., 23.1.1987, Dubrulle (Bull. 668, blz. 141)

Art. 26, laatste lid, WIB (thans art. 31, tweede lid, 1°, infine, WIB 92), stelt ten voordele van de werknemer een weerlegbaar vermoeden in dat de sommen die hem zijn uitgekeerd als terugbetaling van door hem voorgeschoten werkelijke beroepskosten van de werkgever geen bezoldigingen uitmaken. De administratie heeft evenwel het recht te bewijzen dat de toegekende vergoedingen in werkelijkheid een verdoken bezoldiging zijn.

Op grond van de feitelijke vaststellingen dat, met betrekking tot voormelde bedragen, bij de werkgever slechts bewijsstukken voor een klein bedrag (die door de administratie zijn aanvaard) zijn gevonden en dat die werkgever voor het overige verwees naar de werknemer, die evenmin bewijsstukken voorlegde, mede gelet op het feit dat waar er sprake was van forfaitaire bedragen niet vermeld is waarop die sloegen en bovendien uit de stukken van het dossier blijkt dat de autokosten rechtstreeks door de werkgever zijn gedragen, beslist het Hof van beroep impliciet en wettig dat de administratie bewezen heeft dat de litigieuze sommen in werkelijkheid vermomde bezoldigingen waren.

De feitenrechter stelt op onaantastbare wijze het bestaan vast van de feiten waarop hij steunt, en de gevolgen die hij daaruit afleidt als feitelijke vermoedens worden door de wet aan zijn oordeel en beleid overgelaten. Het is niet vereist dat de vermoedens die uit de vastgestelde feiten worden afgeleid, "noodzakelijk" uit die feiten volgen, maar het is voldoende dat ze eruit kunnen volgen.

5° Antwerpen, 6.9.1988, PVBA C.T.V. (Bull. 684, blz. 1259)

Een vennootschap die aan haar werknemers forfaitaire vergoedingen heeft betaald die volgens haar de terugbetaling zouden zijn van uitgaven die voor haar rekening en te haren behoeve werden gedaan, bewijst niet dat die vergoedingen werkelijk werden betaald als terugbetaling van eigen kosten van de werkgever; daarenboven ontbreekt elk bewijs van de omvang van de feitelijke grondslagen die aanleiding kunnen geven tot het uitbetalen van dergelijke forfaitaire vergoedingen.

Gelet op het absoluut forfaitair karakter van de toegekende vergoedingen, het ontbreken niet alleen van materiële bewijsstukken, maar zelfs van enige positieve of steekhoudende verantwoording, en de relatief belangrijke bedragen die aan de individuele werknemers werden uitbetaald, heeft de administratie terecht aangenomen dat het (vermomde) bezoldigingen betrof.

6° Gent, 11.10.1988, Verbanck (Bull. 686, blz. 1848)

Uit het loutere feit dat noch de werknemer, noch de werkgever de nodige bewijselementen kunnen voorleggen die aan de administratie de mogelijkheid bieden om na te gaan of de vergoeding voor autokosten, kosten eigen aan de werkgever zijn, kan niet worden afgeleid dat het vermoeden van niet-belastbaarheid is weerlegd en dat deze sommen verkapte bezoldigingen vormen voor de werknemer.

Het volstaat dus niet te bewijzen dat deze vergoeding aan de werknemer werd uitbetaald, doch de administratie moet bewijzen dat het niet gaat om beroepskosten, maar wel om vermomde bezoldigingen.

7° Brussel, 7.5.1991, Doucet A., (Bull. 721, blz. 2976)

Uit een geheel van gegevens en beschouwingen (nl. het feit dat de aan de belastingplichtige gestorte vergoeding forfaitair werd bepaald zonder werkelijke verantwoording, dat noch de belastingplichtige, noch de werkgever, verklarende onkostennota's overleggen in verband met het bedrag van de vergoeding, en dat de functie van juriste die zij in de onderneming uitoefende niet verklaart dat zij, in die hoedanigheid, belangrijke representatie- en verplaatsingskosten moest dragen), heeft de administratie wettig kunnen afleiden dat de kwestieuze forfaitaire vergoeding niet verkregen werd als terugbetaling van eigen kosten van de werkgever.

8° Brussel, 29.4.1994, E.V. (Algemeen Fiscaal Tijdschrift, 1994, blz. 326)

Art. 26, laatste lid, WIB (thans art. 31, tweede lid, 1°, in fine, WIB 92) bepaalt dat vergoedingen ontvangen als terugbetaling van werkelijke kosten die aan de werkgever eigen zijn niet tot de bezoldigingen behoren. Bijgevolg moet de administratie aantonen dat de bedragen die zij van plan is te belasten geen vergoedingen zijn die niet tot de bezoldigingen behoren.

De administratie levert dit bewijs wanneer zij, zoals in het onderhavige geval, door middel van een reeks van overeenstemmende vermoedens (in casu : het forfaitaire en oncontroleerbare karakter van de vergoedingen ten aanzien van de werkgever, het feit dat ze werden geboekt als opruimings- en inventariskosten, het ontbreken van loonfiches 281.10, de betalingswijze, het ontbreken van ontvangstbewijzen, het verwerpen van deze kosten ten aanzien van de werkgever en het belasten ervan tijdens een aanslagjaar, de weinig concrete en dubbelzinnige beschrijving), waarop zij zich ten opzichte van de werknemer kan beroepen, aantoont dat de bedragen niet als voornoemde vergoedingen kunnen worden beschouwd.

Dit aangetoond zijnde, moeten de toegekende bedragen overeenkomstig art. 26, WIB (thans art. 31, WIB 92) worden aangemerkt als bezoldigingen, aangezien de belastingplichtige nalaat de bewijskracht van die vermoedens te ontzenuwen (wat hij kan doen door de echtheid aan te tonen van de gemaakte kosten en van de desbetreffende eisen van de werkgever).

9° Bergen, 18.4.1997, D.N. (Fiscale Jurisprudentie, 97/218)

Art. 26, WIB (thans art. 31, WIB 92) stelt een vermoeden van niet-belastbaarheid in voor de vergoedingen als terugbetaling van eigen kosten van de werkgever. Het gebrek aan bewijs door de belastingplichtige van het werkelijk karakter van autokosten, die eigen aan de werkgever zijn en die door deze laatste zijn terugbetaald, volstaat niet om de vergoeding als een vermomde bezoldiging te beschouwen.

In casu oordeelt het Hof van beroep dat de betwiste vergoedingen verbonden zijn aan fictieve kosten en eigenlijk vermomde bezoldigingen zijn. Het Hof baseert zich hiervoor op de door de administratie naar voor gebrachte omstandigheid dat de werkgever gedurende het eerste betwiste boekjaar, drie wagens heeft aangekocht die ter beschikking werden gesteld van zijn toezichters terwijl de belastingplichtige, in hetzelfde jaar, zijn eigen wagen heeft verkocht.

10° Luik, 11.6.1997, A.B. en C.G. (Fiscale Jurisprudentie, 97/276)

Het Hof van beroep is van oordeel dat de administratie terecht, op basis van de hiernavolgende gegevens, heeft geoordeeld dat de maandelijks aan een beroepsvoetballer betaalde vergoedingen belastbare bezoldigingen zijn en geen vergoedingen voor kosten eigen aan de werkgever:

- het forfaitair verkregen bedrag is onveranderlijk;

- het is onmogelijk vast te stellen of het forfait, dat de verplaatsingskosten vergoedt, eveneens de verplaatsingen tussen de domicilie en het werk omvat;

- de verschillende prestaties waarvan de belastingplichtige stelt dat hij ze verricht ten voordele van zijn werkgever (etentjes, deelname aan sportdagen, toernooien en liefdadigheidsmanifestaties) komen niet voor op de lijst van de verplichtingen waartoe de belastingplichtige ten aanzien van zijn werkgever contractueel is verbonden;

- de ingeroepen kosten waren zeker niet vreemd aan de bezorgdheid van de speler voor zijn eigen imago met het oog op een transfer op korte termijn.

Slechts de kosten vermeld in art. 20, 1°, W 3.7.1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten zijn kosten eigen aan de werkgever.

C. GEVOLGEN VAN DIE RECHTSPRAAK

1. Dubbel bewijs

Nummer 31/32

Uit die rechtspraak volgt dat men zich tot de werkgever moet wenden om de nodige inlichtingen en rechtvaardigingen te verkrijgen omtrent de vergoedingen verleend als terugbetaling van eigen kosten van de werkgever.

Deze laatste moet eigenlijk een dubbel bewijs leveren :

1° dat de vergoeding bestemd is tot het dekken van kosten die hem eigen zijn;

2° dat die vergoeding ook daadwerkelijk aan dergelijke kosten is besteed.

Nummer 31/33

Het feit dat de werkgever het bewijs niet kan leveren dat de vergoedingen zijn toegekend als terugbetaling van kosten die hem eigen zijn, heeft evenwel niet tot gevolg dat het wettelijke vermoeden van niet-belastbaarheid, ingevoerd in het voordeel van de werknemer, wordt tenietgedaan en dat het belasten van die vergoedingen bij deze laatste daardoor zonder meer wordt gerechtvaardigd. De administratie moet immers het bewijs leveren dat de betwiste sommen de aard van vermomde bezoldigingen hebben (zie 31/38). Wanneer dit bewijs geleverd is, moeten die vergoedingen geacht worden belastbare bezoldigingen van de verkrijger te zijn.

2. Eerste door de werkgever te leveren bewijs

Nummer 31/34

De vraag of kosten eigen zijn aan de werkgever of aan de werknemer is een feitenkwestie en hangt af van de omstandigheden van ieder geval afzonderlijk.

In de praktijk doen zich geen moeilijkheden voor betreffende bepaalde kosten zoals, b.v. reiskosten van de woonplaats naar de vaste plaats van tewerkstelling, sociale en vakbondsbijdragen en andere kosten van dezelfde aard die steeds normaal ten laste van de werknemer vallen; zulks is evenwel niet het geval met andere kosten (reis-, verblijf- en andere kosten gedaan tijdens de uitoefening zelf van de beroepswerkzaamheid) waarvoor in elk geval afzonderlijk moet worden bepaald tot welke categorie ze behoren.

Indien de werkgever dit eerste bewijs niet kan leveren, m.a.w. indien hij niet aantoont dat de vergoeding is toegekend als terugbetaling van hem eigen kosten, heeft de administratie het recht aan te tonen dat het een terugbetaling van eigen kosten van de werknemer betreft. Een dergelijke vergoeding is een belastbare bezoldiging van de werknemer en moet als zodanig op het individuele fiche 281.10 worden opgenomen.

De vergoedingen in specie aan werknemers betaald door hun werkgever, als terugbetaling van hun persoonlijke reiskosten van de woonplaats naar de plaats van tewerkstelling, zijn evenwel onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld krachtens art. 38, 9°, eerste lid, WIB 92 (zie 38/13 tot 19).

3. Tweede door de werkgever te leveren bewijs

Nummer 31/35

Wanneer de werkgever bewezen heeft dat een vergoeding is toegekend als terugbetaling van hem eigen kosten, moet hij bovendien nog aantonen dat de vergoeding waarvan sprake is werkelijk aan zulke kosten is besteed.

De kosten die werden verantwoord door het overleggen van bewijsstukken, zullen in principe geen aanleiding geven tot betwistingen. Wat betreft de forfaitaire vergoedingen die werden toegekend als terugbetaling van eigen kosten van de werkgever : zie 31/36 en 37.

In de mate waarin dat bewijs niet kan worden geleverd, moet de vergoeding eveneens als een ten name van de werknemer belastbare bezoldiging worden beschouwd (als zodanig op te nemen op het individuele fiche 281.10) voor zover de aanslagambtenaar het tegenbewijs levert waarvan sprake in 31/33, in fine.

In de mate dat dit tweede bewijs daarentegen wel door de werkgever is geleverd, is de vergoeding in kwestie niet belastbaar ten name van de werknemer; ze is evenmin belastbaar bij de werkgever, voorzover het bewijs van de beroepsaard van de kosten, waartoe de vergoeding dient, wordt geleverd.

Zonder al te streng op te treden, moet er evenwel worden onderzocht of het toekennen van de vergoeding niet op bijkomstige wijze neerkomt op het verlenen van een voordeel van alle aard aan de werknemer, b.v. wanneer de voor rekening van de werkgever gedane kosten de werknemer de gelegenheid hebben geboden werkelijke persoonlijke besparingen te doen.

Wat de vergoedingen of gedeelten van vergoedingen betreft waarvoor de twee hogerbedoelde bewijzen zijn geleverd, moet de dienstchef van de taxatiedienst van de werkgever zich ertoe beperken in voorkomend geval de kosten te verwerpen die geen beroepsaard hebben en in de overeenstemmende mate belastbaar zijn ten name van de werkgever; hij deelt zijn bevoegde collega tevens het bedrag mede van de eventuele voordelen van alle aard die ten name van de werknemer belastbaar zijn.

D. FORFAITAIRE VERGOEDINGEN ALS TERUGBETALING VAN EIGEN KOSTEN VAN DE WERKGEVER

1. Overeenkomstig ernstige normen vastgestelde forfaitaire vergoedingen

Nummer 31/36

Hoewel het bedrag van sommige eigen kosten van de werkgever forfaitair door de werkgever berekend wordt, verliezen ze hierdoor niet de aard van werkelijke kosten wanneer hun bedrag bepaald is overeenkomstig bepaalde normen die het resultaat zijn van herhaalde waarnemingen en steekproeven (Antwerpen, 13.9.1988, Van Acker G.).

Aldus mag men aannemen dat de vergoedingen voor autokosten werkelijke lasten dekken wanneer het bedrag ervan, vastgesteld op basis van de werkelijk afgelegde kilometers, niet meer bedraagt dan dat van de gelijkaardige vergoedingen die de Staat aan zijn personeel toekent (zie bijlage bij het KB 18.1.1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten - Cod. Pers. DI 323.11) [De beperking tot 7 PK waarvan sprake in die bijlage is niet van toepassing voor werknemers in de privé-sector.].

Vorenstaande regel geldt evenwel alleen indien het aantal jaarlijkse afgelegde kilometers niet abnormaal hoog ligt vergeleken met het maximum aantal kilometers, toegelaten krachtens art. 12, tweede lid, KB 18.1.1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten (BS 2.2.1965). In de andere gevallen zal een nader bewijs moeten worden geleverd (Kamer, Vers. Comm. Fin., zitting 1979-1980, Stuk 323/47, blz. 18).

Er zal worden beschouwd dat het aantal kilometers abnormaal hoog ligt indien het meer bedraagt dan 24.000 km per jaar.

De forfaitaire vergoedingen die ondernemingen toekennen als terugbetaling van verblijfkosten die te hunnen laste zijn en die door hun personeelsleden worden gedaan tijdens dienstreizen in België, bevatten evenmin een belastbaar gedeelte wanneer het bedrag van die vergoedingen wordt vastgesteld met inachtneming van het werkelijke aantal verplaatsingen en niet hoger is dan de gelijkaardige vergoedingen die de Staat aan zijn personeel verleent op grond van het KB 24.12.1964, zoals gewijzigd bij KB 14.12.1970 (BS 15.1.1971), KB 4.12.1990 (BS 16.1.1991), KB 4.3.1993 (BS 23.3.1993), W 22.7.1993 (BS 14.8.1993), KB 17.3.1995 (BS 29.3.1995) en KB 10.4.1995 (BS 30.12.1995) tot vaststelling van de vergoedingen wegens verblijfkosten, toegekend aan de leden van het personeel der ministeries (zie Cod. Pers. DI 323.12).

Terzake is het zonder belang of die vergoedingen in geld of in de vorm van maaltijdcheques worden uitgekeerd (PV nr 206, 9.12.1992, Sen. Van Thillo, Bull. 727, blz. 1301).

De bedragen die terzake in aanmerking moeten worden genomen, zijn die welke voorkomen in de tabel in art. 2 van voornoemd KB, rekening houdend met de categorie van staatsambtenaren waarmee de werknemers, die de vergoeding verkrijgen, kunnen worden gelijkgesteld.

Aldus moet de voormelde tabel, wat de werklieden en het ermee gelijkgestelde personeel betreft, worden toegepast, met inachtneming van de volgende verduidelijkingen :

1° de betrokkenen moeten worden gelijkgesteld met staatsambtenaren van de rangen 20 tot 25, 30 tot 35 en 40 tot 44;

2° de in de tabel vermelde vergoedingen van 327 F en van 944 F mogen respectievelijk worden beschouwd als vergoeding voor :

- kosten voor middagmaal;

- kosten voor avondmaal (327 F), nachtverblijf (521 F) en ontbijt (96 F).

3° de in de tabel voorkomende vergoedingen volgen de schommelingen van het algemeen indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk en zijn te dien einde gekoppeld aan het spilindexcijfer 138,01.

De bedragen van 327 F en 944 F waarvan sprake in 2° zijn ingevolge indexering respectievelijk verhoogd tot de in 31/b1 opgenomen bedragen.

2. Andere forfaitaire vergoedingen

Nummer 31/37

Wegens het forfaitaire karakter van die vergoedingen, mag men a priori veronderstellen dat de werkgever niet in staat zal zijn het tweede in 31/35 bedoelde bewijs te leveren. Dergelijke vergoedingen moeten worden beschouwd als ten name van de werknemer belastbare bezoldigingen, voorzover de aanslagambtenaar het tegenbewijs levert waarvan sprake in 31/33, in fine.

Men moet de werknemer evenwel de mogelijkheid bieden aan te tonen dat de vergoeding werkelijk aan eigen kosten van de werkgever is besteed; slechts nadat hij is gehoord mag men in voorkomend geval die vergoedingen als te zijnen name belastbare bezoldigingen beschouwen. Intussen moeten die vergoedingen pro memorie op het individuele fiche 281.10 worden vermeld.

In de praktijk handelt de dienstchef van de taxatiedienst van de werknemer op de volgende wijze :

1° hij verzoekt de werknemer aan te tonen - overeenkomstig de regels die gelden inzake beroepskosten (zie 49/16 tot 21) - in welke mate de forfaitaire vergoedingen werkelijk gediend hebben tot betaling van eigen kosten van de werkgever;

2° hij deelt in voorkomend geval aan de dienstchef van de taxatiedienst van de werkgever de uitgaven mede waarvan de werknemer aantoont dat hij ze ten voordele van de werkgever heeft gedaan, doch die blijkbaar niet als beroepskosten van deze laatste kunnen worden aanvaard;

3° zonder evenwel al te streng op te treden, spoort hij de belastbare voordelen op welke de werknemer eventueel gehaald heeft uit de kosten die hij bewijst te hebben gedaan;

4° hij beschouwt als gewone belastbare bezoldigingen :

- de vergoedingen of gedeelten van vergoedingen waarvoor hij het bewijs van belastbaarheid bij de werknemer heeft bijgebracht;

- de eventuele voordelen van alle aard die de werknemer heeft verkregen.

E. TEGENBEWIJS DOOR DE ADMINISTRATIE

Nummer 31/38

Het bewijs dat als vergoedingen toegekend als terugbetaling van eigen kosten van de werkgever voorgestelde sommen de aard van vermomde bezoldigingen hebben, kan door de administratie worden geleverd met alle middelen van recht, o.m. door feitelijke vermoedens (zie terzake 340/55 tot 69).

Wat betreft de draagwijdte van die bewijslast blijkt uit de aangehaalde rechtspraak (zie 31/31, 4°, 5°, 7°, 8°, 9° en 10°) dat het door de administratie te leveren tegenbewijs wettig kan worden geleverd op basis van de door haar vastgestelde feitelijke gegevens en van de vermoedens die zij daaruit kan afleiden. Met andere woorden, uit het geheel van de feiten en omstandigheden die eigen zijn aan het geval, mag de administratie wettig afleiden dat een forfaitaire vergoeding niet werd betaald als terugbetaling van eigen kosten van de werkgever. Het bewijs kan derhalve voortvloeien uit de samenvoeging van een reeks overeenstemmende feiten en omstandigheden, op grond waarvan de administratie het vermoeden afleidt dat de betaalde vergoedingen in werkelijkheid vermomde bezoldigingen zijn.

Uit het loutere feit of de enkele omstandigheid dat noch de werknemer, noch de werkgever de nodige bewijselementen kunnen leveren die de administratie in staat stellen na te gaan of de vergoedingen werden toegekend als terugbetaling van eigen kosten van de werkgever, kan echter niet worden afgeleid dat het vermoeden van niet-belastbaarheid is weerlegd en dat die vergoedingen vermomde bezoldigingen uitmaken voor de werknemer (zie 31/31, 3° en 6° - in dezelfde zin : Luik, 21.12.1988, F.C.-H., Algemeen Fiscaal Tijdschrift, 1989, blz. 209; Gent, 7.1.1992, BVBA E., Fiscale Jurisprudentie, 92/92).

F. OPMERKINGEN

Nummer 31/39

1° De dienstchef van de taxatiedienst van de werkgever moet er zich inzonderheid van vergewissen dat de vergoedingen die zijn toegekend als terugbetaling van eigen beroepskosten van de werknemer of die als zodanig moeten worden beschouwd, in de belastbare bezoldigingen op de individuele fiches 281.10 begrepen zijn en hij waakt er tevens voor dat die bescheiden pro memorie de forfaitaire vergoedingen bedoeld in 31/37 vermelden.

Hij brengt zonder verwijl zijn collega die belast is met de aanslag van de werknemer van iedere vastgestelde tekortkoming op de hoogte.

2° Indien een werknemer het werkelijke bedrag van zijn beroepskosten van zijn bezoldigingen wil aftrekken, moet de dienstchef van de taxatiedienst van de werknemer bij zijn collega steeds navraag doen of die werknemer als terugbetaling van kosten geen vergoedingen heeft verkregen, welke niet op het individuele fiche 281.10 moesten worden vermeld (niet forfaitair vastgestelde vergoedingen waarvoor de werkgever het bewijs heeft geleverd dat ze gediend hebben om eigen kosten te dekken). In bevestigend geval, trekt de dienstchef van de taxatiedienst van de werknemer daaruit eventueel de passende conclusies met betrekking tot het aanvaarden van de door de werknemer vooropgestelde beroepskosten.

3° De dienstchef van de taxatiedienst van de werkgever en van de werknemer moeten erop letten dat de voorgebrachte bewijzen niet tegelijkertijd voor de werkgever en voor de werknemer worden gebruikt.

G. AANNEEMBARE BEWIJSMIDDELEN

Nummer 31/40

De onderrichtingen die zijn opgenomen in de commentaar op art. 49, WIB 92, zijn van toepassing op het bewijs dat de administratie gerechtigd is van de werkgever te eisen wat de werkelijkheid, het bedrag en de beroepsaard van de kosten betreft die door de vergoedingen zijn gedekt.

De werkgever mag ter zake met de dienstchef van de taxatiedienst van zijn gebied ook een individueel akkoord sluiten (zie 50/1 tot 12), waarbij o.m. moet worden nagezien of de forfaitaire vergoedingen volgens ernstige normen zijn vastgesteld (zie 31/36). Voor belangrijke vergoedingen

[Of een vergoeding belangrijk is, is mee afhankelijk van de functie en de activiteit van de verkrijgers, met dien verstande dat ze in elk geval als zodanig moet worden aangemerkt indien ze meer dan 5.000 F per maand bedraagt.] kunnen akkoorden slechts worden gesloten met de instemming van de dienstchef van de Inspectie A (voor werkgevers die minder dan 100 werknemers tewerkstellen) of de Dir. (voor werkgevers die ten minste 100 werknemers tewerkstellen).

De administratie dringt er evenwel op aan alle nutteloze betwistingen zonder grote praktische draagwijdte te vermijden. Wanneer de werkelijkheid van de kosten vaststaat en alleen het zogezegde deel met beroepskarakter overdreven voorkomt, moet de taxatieambtenaar dit gedeelte, indien mogelijk met het akkoord van de belastingplichtige, vaststellen op grond van gepaste criteria en met inachtneming van de normale kosten die bij de werkzaamheid van de belastingplichtige behoren.

Men mag er zich o.m. van onthouden de belastingplichtige te verplichten aan de hand van bewijsstukken aan te tonen dat de door de werkgever toegekende forfaitaire vergoedingen voor een reis in het buitenland werkelijk beroepskosten zijn die uit de belastbare inkomsten moeten worden geweerd, voor zover genoemde vergoedingen niet meer dan 1.500 F [Dit maximumbedrag van 1.500 F is van toepassing op de vergoedingen in kwestie die met ingang van 1.1.1994 zijn toegekend] per dag bedragen; die som wordt geacht de kosten van de maaltijden en van de andere kleine uitgaven te vergoeden, met uitsluiting van de reis- en logementskosten.

Wel te verstaan, mogen uit hoofde van voormelde uitgaven dagelijkse forfaits van meer dan 1.500 F (900 F voor de periode van 1.1.1974 tot 31.12.1988 en 1.000 F voor de periode van 1.1.1989 tot 31.12.1993) worden aangenomen wanneer deze worden gerechtvaardigd door de omstandigheden, eigen aan het land waar de belastingplichtige zijn opdracht vervult.

H. WIJZE VAN AANSLAG

Nummer 31/41

In de mate dat de administratie aantoont dat een door de werkgever toegekende vergoeding voor beroepskosten het karakter van een vermomde bezoldiging heeft, moet deze aan de belastbare brutobezoldigingen worden toegevoegd.

Nadat het brutobedrag van de inkomsten van de werknemer aldus is bepaald, moet dit bedrag worden verminderd met zijn eigen beroepskosten die hij overeenkomstig art. 49, WIB 92, behoorlijk heeft verantwoord, of met het in art. 51, WIB 92, bepaalde forfait dat bij gebrek aan bewijskrachtige gegevens een aftrekbaar minimum is (Cass., 2.1.1962, Van Buylaere, Bull. 389, blz. 1422; 6.3.1962, Boey, Bull. 391, blz. 1861).

Voorbeeld (aj. 1998)

Een belastingplichtige ontving in 1997 :

- bezoldigingen 2.400.000 F

- forfaitaire vergoedingen als terugbetaling van eigen kosten van de werkgever :

- autokosten : 180.000 F

- vertegenwoordigingskosten : 120.000 F

De verantwoorde kosten bedragen :

- autokosten : 140.000 F

- vertegenwoordigingskosten : 95.000 F

- verschillende : 25.000 F

De nettobezoldigingen moeten als volgt worden berekend :

- bezoldigingen : 2.400.000 F

- belastbare voordelen :

- auto : 180.000 F - 140.000 F = 40.000 F

- vertegenwoordiging : 120.000 F - 95.000 F = 25.000 F

2.465.000 F

- af te trekken (art. 51, WIB 92) : - 110.000 F

Nettobezoldiging : 2.355.000 F

Had de belastingplichtige in vorenbedoeld geval een vergoeding van 65.000 F verkregen voor autokosten en een vergoeding van 60.000 F voor vertegenwoordigingskosten, dan zou het bedrag van de nettobezoldigingen als volgt moeten worden berekend :

- bezoldigingen : 2.400.000 F

- werkelijk gedragen kosten :

- auto (140.000 F - 65.000 F) : 75.000 F

- vertegenwoordiging (95.000 F - 60.000 F) : 35.000 F

- verschillende : 25.000 F

- 135.000 F

Netto-belastbaar : 2.265.000 F

I. TOEPASSINGSGEVALLEN

Nummer 31/42

Als vergoedingen verleend als terugbetaling van eigen kosten van de werkgever mogen o.m. worden beschouwd :

1° toekenningen voor vertegenwoordigingskosten, voor reis-, baan- of verblijfkosten, kantoorkosten, kosten van uniformdracht en andere gelijkaardige kosten, wanneer die kosten ten laste van de werkgever vallen;

2° kosten van verblijf, van verplaatsing, van standplaatsverandering, van huur en kantoor van ambtenaren;

3° vergoedingen van accijnsbeambten die belast zijn met het toezicht op stokerijen, denaturatiewerkplaatsen, fabrieken van azijnzuur, zomede vergoeding voor uniform en eerste uitrusting van douanebeambten en ambtenaren en beambten van het Bestuur van het Zeewezen;

4° vergoedingen van beambten van de belastingen die op permanente wijze met bijzondere toezichten belast zijn;

5° de forfaitaire vergoeding van autobestuurders van de ministeriële kabinetten.

Die vergoeding, waarvan elke Minister het bedrag bepaalt, doch die niet meer dan 99.970 F per jaar mag bedragen, vervangt de vergoeding wegens verblijfkosten welke aan die autobestuurders wordt ontzegd.

De maandelijkse forfaitaire toelage van 10.981 F (19.217 F voor de persoonlijke chauffeurs van de Ministers), die aan de voormelde autobestuurders wordt toegekend voor het leveren van buitengewone prestaties, is evenwel belastbaar;

6° het gedeelte van de maandelijkse toelage van 4.000 F, toegekend aan autobestuurders van de provinciegouverneurs, dat geacht wordt werkelijke onkosten te vergoeden en dat wordt bepaald op 40 % van de toelage.

Het overige gedeelte (60 %) van de toelage bezoldigt buitengewone prestaties en is bijgevolg belastbaar;

7° forfaitaire vergoedingen voor reis-, verblijf- en onderzoekskosten die het Ministerie van Sociale Zaken, Volksgezondheid en Leefmilieu uitkeert aan de leden van de beschermingscomités voor volkswoningen of voorzorgsinstellingen;

8° vergoedingen die overeenkomstig het Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming aan arbeiders worden betaald voor kosten in verband met de van overheidswege voorgeschreven werkkledij, kosten waarvoor de werkgevers volgens dat reglement moeten instaan;

9° forfaitaire vergoedingen die, ter uitvoering van de collectieve overeenkomst betreffende de toekenning en het onderhoud van de arbeidskledij in de textiel- en breigoednijverheid, aan de werknemers van die sector worden toegekend voor het aanschaffen en het onderhouden van de arbeidskledij;

10° de bijzondere vergoeding van de weddetrekkende militairen van de krijgsmacht, aangewezen voor bepaalde internationale hoofdkwartieren, generale staven en instellingen die in België zijn gevestigd (zie KB 25.2.1971 - BS 7.5.1971);

11° de terugbetaling van het abonnement op een gemeenschappelijk vervoermiddel, verleend aan bepaalde leden van het personeel van de ministeries die deel uitmaken van een ministerieel kabinet (zie art. 11, § 2, KB 20.5.1965, BS 6.8.1965, Cod. Pers. DI 134.01);

12° 40 % van de aan de tellers van de algemene volks- en woningtelling 1991 toegekende vergoeding (PV nr 144, 11.3.1991, Sen. Van Eetvelt, Bull. 709, blz. 2371).

De toekenningen aan het personeel van overheidsdiensten als bedoeld sub 1°, zomede de sub 2° tot 11° bedoelde vergoedingen en toelagen worden geacht werkelijk en volledig gediend te hebben voor de betaling van de kosten waarvoor ze zijn toegekend en moeten derhalve niet in de belastbare bezoldigingen vermeld op de individuele fiches 281.10 worden opgenomen, noch pro memorie op die documenten worden vermeld.

Nummer 31/42.1

Wanneer een onderneming beslist de bedrijfsactiviteiten over te brengen naar een andere vestigingsplaats, kunnen de vergoedingen die de werknemers van hun werkgever ontvangen ter compensatie van de bijkomende verplaatsingskosten waarmee zij zich geconfronteerd zien, als de terugbetaling van eigen kosten van de werkgever worden aangemerkt wanneer aan de hiernavolgende voorwaarden voldaan is (PV nr 840, 3.4.1997, Volksv. Vanpoucke, Bull. 774, blz. 1891):

1° de overplaatsing moet eenzijdig door de werkgever worden opgelegd; een gewone standplaatsverandering op grond van de bepalingen van een individuele arbeidsovereenkomst voldoet evenwel niet aan die voorwaarde;

2° de regeling geldt alleen voor de personeelsleden die reeds in dienst waren vóór de overbrenging van de activiteiten;

3° de terugbetaalde kosten mogen niet meer bedragen dan de forfaitaire vergoedingen die de Staat aan zijn personeel toekent;

4° de vergoeding moet worden berekend op basis van het aantal bijkomende kilometers die in vergelijking met de toestand vóór de gezegde overplaatsing worden afgelegd.

Nummer 31/43

Wanneer het bedrag van de forfaitaire vergoedingen voor verblijfkosten (nachtverblijf en maaltijd) niet meer bedraagt dan dat van de gelijkaardige vergoedingen die de Staat aan zijn personeel verleent (zie 31/36), mag men aannemen dat die vergoedingen de terugbetaling vertegenwoordigen van hogere uitgaven voor nachtverblijf en voeding; die vergoedingen zijn derhalve niet belastbaar en geen enkel voordeel moet terzake in aanmerking worden genomen.

In het tegenovergestelde geval zijn die vergoedingen evenmin belastbare inkomsten in de mate dat kan worden aangetoond dat zij werkelijk en uitsluitend zijn besteed aan uitgaven die door de vergoeding worden gedekt, met dien verstande dat wanneer dit bewijs niet of onvoldoende kan worden geleverd, men in ieder geval moet aannemen dat ten minste een som, gelijk aan de gelijkaardige door de Staat toegekende vergoeding, werkelijk is uitgegeven.

In het in het vorige lid bedoelde geval moet echter eventueel, wat de kosten voor maaltijden betreft, een voordeel in aanmerking worden genomen, gelijk aan het meerdere verschil tussen eensdeels het bedrag van de bewezen uitgave en anderdeels het bedrag van de gelijkaardige vergoeding toegekend door de Staat, zonder dat de waarde van dit voordeel hoger mag zijn dan de bedragen die respectievelijk voor de verschillende maaltijden in 36/137 zijn vermeld.

Voorbeeld

Een personeelslid verkrijgt een forfaitaire vergoeding als terugbetaling van tijdens dienstreizen in België gedurende de maand januari 1998 gedragen kosten (o.m. kosten voor middagmaal). Voor januari 1998 bedraagt die vergoeding b.v. 480 F per dag.

De overeenstemmende vergoeding die de Staat aan zijn personeel toekent op grond van het KB van 24.12.1964, zoals gewijzigd bij KB 14.12.1970, KB 4.12.1990, KB 4.3.1993, W 22.7.1993, KB 17.3.1995 en KB 10.4.1995 tot vaststelling van de vergoedingen wegens kosten voor het middagmaal (zie 31/36) bedraagt voor dezelfde periode 390 F.

Het betrokken personeelslid kan worden gelijkgesteld met een staatsambtenaar van één van de rangen 20 tot 25, 30 tot 35 of 40 tot 44.

1e hypothese : de werkgever of de betrokkene bewijst dat de volledige vergoeding heeft gediend om de voorziene uitgaven te dekken.

Terzake is een belastbaar voordeel ten bedrage van 480 F - 390 F = 90 F, maar beperkt tot 44 F in aanmerking te nemen.

2e hypothese : de werkgever of de betrokkene heeft slechts bewijzen betreffende een gemiddelde uitgave van 350 F per dag voor middagmalen en verteer; er mag toch worden aangenomen dat ten minste een som van 390 F werd uitgegeven.

Het verschil tussen de ontvangen vergoeding en de gelijkaardige vergoeding van de Staat (480 F - 390 F = 90 F) is belastbaar.

IX. TERUGNAME VAN DE BELASTINGVERMINDERING DIE WERD VERLEEND BIJ DE VERWERVING VAN AANDELEN VAN DE VENNOOTSCHAP-WERKGEEFSTER

Nummer 31/44

In geval van gehele of gedeeltelijke overdracht van aandelen waarvan de verwerving ingevolge de art. 145/1, 4° en 145/7, WIB 92, aanleiding heeft gegeven tot een belastingvermindering (aandelen van de vennootschap-werkgeefster die vanaf 1.1.1992 door een werknemer zijn aangeschaft - zie 145/7/0 tot 26), binnen vijf jaar na de aanschaffing ervan, wordt krachtens art. 31, derde lid, WIB 92, een bedrag gelijk aan zoveel maal 1/60e van de bedragen die voor belastingvermindering in aanmerking zijn gekomen, als er volle maanden overblijven tussen de datum van overdracht en de einddatum van de termijn van vijf jaar (vijfde verjaardag van de aanschaffing), als bezoldiging van werknemer aangemerkt voor het jaar van de overdracht [Wanneer het de vervroegde overdracht betreft van vóór 1.1.1992 aangekochte aandelen van de vennootschap-werkgeefster, waarvan de aanschaffingsprijs voorheen van het totale beroepsinkomen is afgetrokken, is het als bezoldiging van werknemer belastbare bedrag gelijk aan zoveel maal 1/60e van de aldus afgetrokken bedragen, als er volle maanden overblijven tussen de datum van overdracht en de einddatum van de termijn van vijf jaar (cf. art. 515bis, eerste lid, WIB 92 - zie 515bis/3 tot 7).].

Voorbeeld

Nummer 31/44.1

Een gehuwde belastingplichtige met een kind ten laste heeft op 15.3.1996 voor een bedrag van 23.000 F aandelen van de vennootschap-werkgeefster aangeschaft.

Voor het jaar 1996 is 22.000 F in aanmerking genomen voor de toekenning van de belastingvermindering.

Op 15.7.1997 heeft de belastingplichtige zijn aandelen voor een bedrag van 25.000 F verkocht. In zijn aangifte in de PB over aj. 1998 moet hij als gezamenlijk belastbare bezoldigingen een bedrag vermelden dat als volgt is vastgesteld:

- einde van de termijn van 60 maanden: 15.3.2001;

- aantal nog te lopen volle maanden vanaf 15.7.1997 (datum van verkoop) tot 15.3.2001 (5de verjaardag van de aanschaffing): 44 maanden;

- belastbaar bedrag: 22.000 F x 44/60 = 16.133 F.

Nummer 31/45

Is de overdracht evenwel te wijten aan het overlijden van de belastingplichtige dan wordt de vroeger verleende belastingvermindering niet teruggenomen.

Bovendien, hoewel de wet dit niet uitdrukkelijk vermeldt, wordt de voorheen verleende belastingvermindering evenmin teruggenomen wanneer de overdracht van de aandelen aan overmacht te wijten is.

Nummer 31/45.1

Bij de beoordeling van de draagwijdte van de "overmacht" moet men zich houden aan de criteria die in het burgerlijk recht worden toegepast.

Overmacht kan slechts voortvloeien uit een gebeurtenis die onafhankelijk is van de menselijke wil en welke die wil niet heeft kunnen voorzien en afwenden. Zij is onverenigbaar met een nalatigheid of met een gebrek aan voorzorg (Cass., 25.5.1956, Buls, Pas. 1956, I, 1176).

Er is slechts overmacht wanneer de belastingplichtige in de wijze waarop de gebeurtenissen zich hebben voorgedaan werkelijk geen enkel verwijt treft; er is m.a.w. vereist dat de belastingplichtige in geen enkel opzicht de loop van de gebeurtenissen, die aan het geval van overmacht voorafgaan, heeft kunnen wijzigen.

Wanneer de belastingplichtige de gebeurtenis heeft kunnen voorzien en afwenden of wanneer zij veroorzaakt of mogelijk gemaakt is door een te voren door hem begane fout, kan er van overmacht geen sprake zijn (zie De Page, Traité élémentaire du droit civil belge, II, nr 599).

Nummer 31/45.2

Of het niet langer bezitten van de effecten door overmacht is veroorzaakt, is een kwestie die in elk geval afzonderlijk aan de hand van de feitelijke gegevens van de zaak moet worden beoordeeld.

De ontbinding van de vennootschap-werkgeefster en de daarmee samengaande terugbetaling van de aandelen aan de aandeelhouders mag b.v. als een geval van overmacht worden aangemerkt.

Ingeval van fusie of opslorping, wordt de belastingvermindering slechts behouden indien de belastingplichtige gebruik maakt van de hem geboden mogelijkheid van omruiling van aandelen van de ontbonden vennootschap tegen aandelen van de opslorpende vennootschap of uit de fusie ontstane vennootschap en de in ruil ontvangen aandelen behoudt gedurende het nog niet verstreken gedeelte van de termijn van 5 jaar. De in ruil ontvangen aandelen worden m.a.w. geacht te zijn verkregen op de datum waarop de geruilde aandelen zijn aangekocht.

De belastingplichtige kan echter niet verplicht worden eerst één of meer bijkomende aandelen van de ontbonden vennootschap te kopen. Het aandeel dat hij zodoende niet kan omruilen mag hij verkopen zonder dat dit aanleiding geeft tot een terugneming van de voorheen verleende belastingvermindering.

Nummer 31/45.3

De belastingplichtige moet het bewijs verstrekken :

1° van het bestaan van een geval van overmacht waarop hij zich beroept;

2° van het oorzakelijk verband tussen die gebeurtenis en het niet langer bezitten van de effecten.

Die bewijsvoering impliceert dat de belastingplichtige, behoudens wanneer uit de omstandigheden zelf blijkt dat het hem onmogelijk was het verloop van de gebeurtenissen te wijzigen, moet aantonen dat hij alle passende maatregelen heeft genomen om het schadelijke feit te voorkomen.

De aanslagambtenaren moeten het aangevoerde bewijsmateriaal met passende realiteitszin beoordelen en zich ervan onthouden bewijzen te vragen omtrent feiten en gebeurtenissen van algemene bekendheid.

Nummer 31/45.4

In de gevallen waarin de overdracht niet te wijten is aan het overlijden van de belastingplichtige of aan overmacht, wordt de vroeger verleende belastingvermindering dus evenredig teruggenomen. Dit kan o.m. het geval zijn bij schenking, zelfs als deze gedaan wordt aan een erfgerechtigde in rechte lijn, of bij verkoop b.v. ingevolge verandering van werkgever.

Nummer 31/46

In geval van echtscheiding is het ten name van de echtgenoot die de verplichting tot behoud niet zou zijn nagekomen dat de terugname pro rata temporis zal plaatsvinden.

Die echtgenoot is wel te verstaan die welke in dienst is van de vennootschap waarvan de effecten werden aangeschaft.

Indien de aandelen worden toegekend aan de andere echtgenoot, die niet door de betrokken vennootschap wordt tewerkgesteld, is er niet aan de gestelde voorwaarden tot behoud voldaan.

Nummer 31/47

De wet voorziet in geen enkele mogelijkheid om de belastingheffing te ontgaan door wederbelegging na vervreemding van de aandelen, zelfs niet bij verandering van werkgever.

X. WERKNEMERS DIE MET FOOIEN BEZOLDIGD WORDEN

A. ALGEMEEN

Nummer 31/48

De werknemers die volledig, hoofdzakelijk of bijkomend worden bezoldigd met fooien, die rechtstreeks worden betaald door de klanten van de inrichtingen waar ze zijn tewerkgesteld, zijn in principe de belasting verschuldigd op het bedrag van de geldsommen die zij in werkelijkheid hebben ontvangen, eventueel verhoogd met de voordelen die zij hebben verkregen. Hetzelfde geldt voor het personeel dat werkt in inrichtingen waar de door de klanten betaalde prijzen een dienstpercentage bevat dat de fooien vervangt.

Wanneer de fooien of dienstpercenten, verhoogd met de voordelen van alle aard, evenwel lager zijn dan de forfaitaire onbegrensde bezoldigingen die tot grondslag hebben gediend voor de berekening van de door die werknemers en hun werkgevers verschuldigde bijdragen voor sociale zekerheid, moeten deze laatste ten name van genoemde werknemers als belastbare gewone brutobezoldigingen in aanmerking worden genomen. Dit bedrag wordt geacht de voordelen van alle aard, maar niet de vakantiegelden, de exceptionele vergoedingen enz. te omvatten.

Nummer 31/49

Met ingang van 1.1.1990 is het gewone vakantiegeld (8 %) niet meer opgenomen in de forfaitaire basislonen waarop de bijdragen voor sociale zekerheid moeten worden berekend.

Derhalve vermelden de als 31/b2 opgenomen tabellen het bedrag dat voor 100/100 overeenstemt met de gewone forfaitaire onbegrensde bezoldigingen die eventueel in aanmerking moeten worden genomen.

B. BIJZONDERE GEVALLEN

1. Chauffeurs van taxibestelwagens

Nummer 31/50

De taxatie van de chauffeurs, tewerkgesteld in ondernemingen van taxibestelwagens (vervoer van goederen) moet op grond van de volgende elementen gebeuren :

1° Het totale bedrag van de ontvangsten van de chauffeur kan worden vastgesteld, inzonderheid wanneer zijn loon overeenstemt met een percentage van de ontvangsten : dat loon verhogen met het door de klanten betaalde drinkgeld waarvan het bedrag moet worden bepaald rekening houdend met de ontvangsten en het gebruikelijke percentage van het drinkgeld.

Om het gebruikelijke percentage van het drinkgeld te kennen, volstaat het, ofwel zich ervan te vergewissen bij elke individuele taxatie, ofwel inlichtingen in te winnen bij de gemeentebesturen of de bevoegde beroepsorganismen.

De bevoegde Directeur bij een fiscaal bestuur moet een onderzoek in te stellen om het percentage te bepalen van het drinkgeld dat als gebruikelijk wordt erkend in de belangrijkste steden van zijn omschrijving en er de betrokken taxatiediensten over inlichten.

Gelet op de bepalingen van art. 17, KB/WIB 92, mag het brutobedrag van de belastbare bezoldigingen nochtans niet lager zijn dan de forfaitaire bezoldigingen vermeld sub F, van de tabel opgenomen in 31/b2.

2° Het totale bedrag van de ontvangsten gedaan door de chauffeur kan niet worden vastgesteld : taxatie op grond van de forfaitaire bezoldigingen vermeld sub F, van de tabel opgenomen als 31/b2, tenzij wordt vastgesteld dat de betrokkene werkelijk hogere bezoldigingen heeft verkregen.

2. Personeel van hotels, restaurants, cafés en andere gelijkaardige inrichtingen

a) Verdeling van de fooien

Nummer 31/51

In hotels, restaurants, cafés, bars, logementshuizen, kosthuizen, kringen en in instellingen die reizigers, toeristen, kostgangers of betalende gasten opnemen, bestaan de bezoldigingen van het personeel, naar gelang van het geval, uit een door de werkgever toegekend loon en/of fooien (eventueel vervangen door een dienstpercent - zie hierna).

Wat de fooien betreft die worden samengebracht (busstelsel) of bestaan uit een inhouding van een percentage op de rekening voor de dienst, heeft de collectieve arbeidsovereenkomst van 28.11.1975, gesloten in het Paritair Comité voor het hotelbedrijf, algemeen verbindend verklaard bij KB 4.1.1977 (BS 24.2.1977) die wijze van verdeling van die gemeenschappelijk verzamelde fooien vastgesteld, door de categorieën van de deelgerechtigde personeelsleden en hun respectievelijk aandeel in de verdeling aan te geven. Volgens de bepalingen van die overeenkomst, welke in werking treedt op 1.10.1975 en rekening houdend met de wijzigingen aangebracht door de overeenkomsten van 22.10.1976, 1.6.1977 en 26.6.1979 (algemeen verbindend verklaard respectievelijk bij KB 2.9.1977 - BS 5.11.1977 -, 5.7.1978 - BS 5.9.1978 - en 22.10.1979 - BS 16.4.1980 - en van toepassing, respectievelijk, vanaf 22.10.1976, 1.6.1977 en 1.6.1979) en van de overeenkomst van 8.1.1981 welke ze heeft vervangen (algemeen verbindend verklaard bij KB 17.8.1981 - BS 15.9.1981 - en van toepassing vanaf 1.1.1981), moet de verdeling - welke ten minste tweemaal per maand moet geschieden - worden gedaan zoals bepaald in 31/52.

b) Deelgerechtigden

Nummer 31/52

1° Hotels :

- de conciërge (de portier), de liftjongen, de bagagejongen, de rijtuigbegeleider, de loopjongen, de kamerknecht, het kamermeisje, de etagekelner, de etagehulpknecht, de hoofdconcierge, portier-receptionist.

2° Spijshuizen :

- de oberkelner, de rijleider, de onder-rijleider, de kelner, de dienster, de wijnkelner, de hulpknecht, de etagekelner (functie niet voorzien in de overeenkomst van 8.1.1981, bedoeld in 31/51, tweede lid), de etagehulpknecht (functie niet voorzien in de overeenkomst van 8.1.1981, bedoeld in 31/51, tweede lid), de leerjongen (zaal), de eerste rijleider;

- de oberkelner neemt slechts aan de verdeling deel voor zover hij werkelijk en regelmatig deelneemt aan de dienst door het opnemen van de bestelling, het samenstellen van het eetmaal, het bereiden of voorsnijden van de gerechten, het aanbevelen van de wijnen en hij er niet toe gerechtigd is personeel aan te werven of af te danken zonder bemoeiing van de werkgever. Het aantal oberkelners dat aan de verdeling deelneemt, is beperkt tot één oberkelner voor 3 tot 6 kelners of diensters die aan de verdeling deelnemen; tot 2 oberkelners voor 7 tot 12 kelners of diensters die aan de verdeling deelnemen en een bijkomende oberkelner voor 6 kelners of diensters, of breuk van 6, boven 12 kelners of diensters die aan de verdeling deelnemen;

- een of meerdere oberkelners mogen worden vervangen door hetzelfde aantal eerste rijleiders;

- om aan de verdeling te kunnen deelnemen, moet de onder-rijleider van minstens drie jaar praktijk in het vak als restaurant-helper laten blijken en ten volle 20 jaar oud zijn;

- het aantal onder-rijleiders die aan de verdeling deelnemen, mag het aantal rijleiders die aan de verdeling deelnemen, niet overschrijden;

- het aantal onder-rijleiders en helpers samen mag de verhouding van 3 voor 2 rijleiders niet overtreffen.

3° Drankslijterijen :

- de kelner en de dienster.

4° Bars :

- de barman en de hulpknecht.

c) Verdelingsmodaliteiten

[ Sedert 22.10.1976 hebben de "dienstjaren in de sector" geen invloed meer (toepassing van de overeenkomst van 22.10.1976, bedoeld in 31/51, tweede lid).]

Nummer 31/52.1

Functies

Mannen en Vrouwen

Leeftijden (i) [ Zie verwijzing (3) in 31/b2]

Delen in %

Hotels:

Loopjongen

14

50

Loopjongen

15

55

Loopjongen

16

62,5

Adjunct-chef loopjongen

17

70

Chef loopjongen

18

77,5

Chef loopjongen

19

85

Chef loopjongen

20

92,5

Liftjongen

-

100

Hotelconducteur, kruier

-

100

Conciërge (portier)

21

130

Hoofdconciërge, portier-receptionist

23

150

Kamerknecht en/of kamermeisje

18

100

Kamerknecht en/of kamermeisje

19

115

Etagehulpknecht [*]

18

95,5

Etagekelner[*]

-

115

[ Functies voorzien in de overeenkomst van 26.6.1979, bedoeld in 31/51, tweede lid.]

Spijshuizen :

Leerjongen (zaal)

14

50

Leerjongen (zaal)

15

55

Leerjongen (zaal)

16

62,5

Hulpknecht opruimer

17

70

Hulpknecht suite

18

77,5

Hulpknecht rij

19

85

Halve rijleider

20

92,5

Kelner-spijshuis, limonadeverkoper, dienster

21

100

Rijleider

21

100

Eerste rijleider, wijnkelner

22

110

Maître d'hôtel

23

125

Etagehulpknecht [*]

18

77,5

Etagekelner [*]

-

100

[*] [ Functies niet voorzien in de overeenkomst van 8.1.1981, bedoeld in 31/51, tweede lid.]

Drankslijterijen :

Kelner, limonadeverkoper, dienster

-

100

Bars :

Hulpknecht van minder dan 20 jaar

18

77,5

Hulpknecht van 20

jaar en meer

20

92,5

Barman

22

100

Diversen :

Toiletvrouw

-

100

Andere werknemers

-

100

d) Opmerkingen

Nummer 31/52.2

1° In de inrichtingen welke meer dan vijf personen tewerkstellen die aan de verdeling deelnemen, wijzen laatstgenoemden, bij geheime stemming, drie afgevaardigden aan om de verdelingsverrichtingen te controleren met één of meerdere afgevaardigden van de werkgever.

2° De werkgever houdt een boek bij voor het busstelsel of voor de verdeling. In dit boek schrijft de werkgever, minstens twee maal in de week en per dag, het totaal cijfer in van de aan dienstpercentage onderworpen verkopen.

De controle-afgevaardigden moeten ten minste tweemaal in de week en voor iedere dag het busstelselboek mee ondertekenen.

Bij de verdeling van de fooien of van het afgehouden percentage tekenen de controle-afgevaardigden voor akkoord.

e) Bedieningsgeld

Nummer 31/53

Wat de ondernemingen betreft die onder de bevoegdheid vallen van het Nationaal Paritair Comité voor het Hotelbedrijf, heeft het KB 9.2.1972 (BS 11.3.1972) de collectieve arbeidsovereenkomst van 14.12.1971 van het Nationaal Paritair Comité voor het Hotelbedrijf, die betrekking heeft op het bedieningsgeld dat de fooien vervangt, algemeen verbindend verklaard.

Die overeenkomst, welke in werking is getreden op 1.1.1972 bepaalt dat :

1° in de ondernemingen welke niet aankondigen dat het bedieningsgeld in de tariefprijzen begrepen is, op die prijzen BTW niet inbegrepen, een percentage wordt toegepast waarvan het bedrag wordt vastgesteld op 16 %;

2° in de ondernemingen die te kennen geven dat het bedieningsgeld in de tariefprijzen begrepen is, dit bedieningsgeld moet worden berekend ervan uitgaande dat de tariefprijzen, BTW niet inbegrepen, het bedieningsgeld bepaald sub 1°, omvatten.

Bovendien moet het percentage dat als bedieningsgeld wordt aangerekend, krachtens diezelfde overeenkomst, ter kennis van de klanten worden gebracht.

Hieruit volgt dat de uitbaters van het hotelbedrijf aan de klanten niet alleen de eigenlijke prijs van de geleverde prestaties (eetmalen en/of logies) moeten factureren, doch eveneens het dienstpercent en dat zij hierdoor gehouden zijn de formaliteiten betreffende de inning van de BV te vervullen.

f) Minimumbedrag van de bezoldigingen

Nummer 31/54

Het is wel verstaan dat, gelet op de bepalingen van art. 17, KB/WIB 92, het brutobedrag van de belastbare bezoldigingen van het personeel van hotels, restaurants, cafés enz., niet lager mag zijn dan de forfaitaire bezoldigingen vermeld in punt A van de tabel opgenomen als 31/b2.

XI. BIJZONDERE GEVALLEN

Soldij van militairen

Nummer 31/55

De soldij van miliciens (soldaten, korporaals, sergeanten, adjudantenkandidaat-reserveofficieren en onderluitenanten), is niet aan de inkomstenbelasting onderworpen.

De militaire dienstplicht kan inderdaad niet als een beroepswerkzaamheid worden beschouwd die inkomsten oplevert als bedoeld in art. 23, § 1, WIB 92, daar de vervulling ervan een wettelijke verplichting is waaraan de burger, behalve in wettelijk bepaalde gevallen, zich niet kan onttrekken.

Het doet er terzake weinig toe of die soldij wegens actieve dienst of wegens een wederoproeping onder de wapens is verkregen.

De aandacht wordt erop gevestigd dat de sommen die aan reserveofficieren en -onderofficieren worden betaald bij wederoproeping onder de wapens, diverse inkomsten zijn als bedoeld in art. 90, 1°, WIB 92 (zie 90/7, 13°).

Soldij en vergoeding van gewetensbezwaarden

Nummer 31/56

De soldij van gewetensbezwaarden zomede de hun toegekende dagelijkse of maandelijkse vaste toelagen voor voeding en/of huisvesting zijn niet aan de inkomstenbelasting onderworpen.

Militievergoeding

Nummer 31/57

De aan de rechthebbenden van sommige miliciens of wederopgeroepenen toegekende militievergoeding moet als een niet-belastbare hulp worden beschouwd.

Toelagen aan leden van de gemeentelijke politie

Nummer 31/58

De toelagen die aan leden van de gemeentelijke politie worden toegekend voor het vaststellen van bepaalde inbreuken, komen niet geheel aan de bekeurders toe; ze worden billijkheidshalve in gelijke delen verdeeld onder al de leden, vermits ieder lid ervan gemeenschappelijk meewerkt aan het opsporen van inbreuken.

Derhalve moeten de belanghebbenden onder hun aan te geven inkomsten slechts het bedrag vermelden dat ze werkelijk hebben ontvangen.

Wedde van burgemeesters en schepenen

Nummer 31/59

De bewering dat de aan een burgemeester in die hoedanigheid toegekende som geen bezoldiging is, maar slechts de vergoeding vertegenwoordigt van de aan het mandaat van burgemeester verbonden kosten, mist elke grond, vermits art. 103 van de gemeentewet (thans art. 19 van de nieuwe gemeentewet) in de toekenning van een wedde aan burgemeesters en schepenen voorziet. De wedde valt onder de toepassing van art. 30, 1°, WIB 92 (zie Brussel, 9.4.1964, Draye, Bull. 419, blz. 1060 - zie ook 23/170).

Wat betreft de voordelen van alle aard, die voortvloeien uit de tenlasteneming van bepaalde kosten door de werkgever (in casu de gemeente) en de vergoedingen van bepaalde kosten die daadwerkelijk in het kader van het mandaat zijn gedaan: zie PV nr 169, 24.11.1995, Volksv. Herzet, Bull. 760, blz. 923.

Wedde van bestendige afgevaardigden

Nummer 31/60

De sommen aan bestendige afgevaardigden die zijn toegekend uit hoofde van hun mandaat, zijn in art. 30, 1°, WIB 92, bedoelde bezoldigingen. Deze zienswijze steunt op de rechtspraak en op art. 105 van de provinciewet dat de toekenning van een wedde aan de leden van de bestendige deputatie voorschrijft.

Lonen, premies, vergoedingen enz. van voetbalspelers

Nummer 31/61

Er wordt verwezen naar 23/293.

Bezoldigingen van basketballtrainers, -verzorgers, -spelers en - speelsters

Nummer 31/62

De door basketballtrainers, -verzorgers, -spelers en -speelsters als bedoeld in 23/294, verkregen bezoldigingen voor of ter gelegenheid van in een vreemde Staat betwiste wedstrijden (overwinningspremies, fooien, enz.), maar met uitsluiting van hun periodieke bezoldigingen en voordelen van alle aard, zijn slechts tot 70 % van hun bedrag belastbaar.

Anderzijds moeten als vergoedingen verkregen als terugbetaling van eigen kosten van de werkgever worden beschouwd, de vergoedingen bestemd om de kosten te dekken die door de betrokkenen worden gedaan ter gelegenheid van wedstrijden betwist in instellingen van de bezochte clubs of in het buitenland (verplaatsingskosten van de woonplaats naar die instellingen, kosten voor maaltijden die wegens de verre verplaatsing buitenshuis worden genomen), zomede de voor het werkelijke bedrag van deze kosten verleende sommen.

Vanzelfsprekend moet het eventuele belastbare gedeelte van deze vergoedingen en van deze sommen overeenkomstig de sub 31/36 tot 41 en 43 vermelde regels worden bepaald.

Fietsvergoedingen van personeelsleden van De Post

Nummer 31/63

De dagelijkse vergoedingen die worden toegekend op grond van art. 1, KB 14.12.1978 houdende vaststelling van een vergoeding aan de personeelsleden van de Regie der Posterijen (thans De Post) die een voorgeschreven fietsdienst verzekeren, moeten volledig worden aangemerkt als de terugbetaling van eigen kosten van de werkgever. Ze zijn derhalve niet belastbaar.

Leden van de parochiale geestelijkheid

Nummer 31/64

De belastbare bezoldigingen van de parochiale geestelijkheid (pastoors, onderpastoors en kapelaans) omvatten:

1° de door de Staat betaalde wedde;

2° de huisvestingsvergoeding, toegekend door de gemeente en eventueel door de kerkfabriek, of de waarde van het voordeel van alle aard wegens de kosteloze beschikking over een huis; die waarde wordt bepaald op de in 36/92 e.v. uiteengezette wijze;

3° het casueel en de rechten, d.w.z. het deel dat aan de betrokkenen toekomt in de opbrengst van enigerlei dienst (missen, doopsels, huwelijken, lijkdiensten en andere kerkelijke diensten);

4° de opbrengst van andere speciaal bezoldigde bezigheden (aalmoezenier in een klooster, hospitaal of gevangenis, predikant in andere kerken of instellingen, leraar in een openbare of privé- onderwijsinstelling enz.).

De geestelijken mogen zich er van onthouden in hun aangifte de opbrengst te vermelden van giften, liberaliteiten of geldinzamelingen, indien die bedragen niet de rechtstreekse of onrechtstreekse bezoldiging van een bewezen of te bewijzen dienst zijn. De schenkers van die liberaliteiten mogen die sommen anderdeels niet van hun totale netto-inkomen aftrekken.

Nummer 31/64.1

De vrijwillige en individuele giften van leden van de congregatie van de Anglicaanse kerk in België die herverdeeld worden aan priesters van de Anglicaanse kerk in België, zonder dat zij een tegenwaarde uitmaken van een bewezen of te bewijzen dienst inzonderheid ter gelegenheid van missen, doopsels, huwelijken, lijkdiensten en andere kerkelijke diensten, zijn voor die priesters geen belastbare inkomsten.

Cessie van een verzekeringsportefeuille door een bezoldigde lasthebber

Nummer 31/65

De door een bezoldigde verzekeringsagent voor de overdracht van zijn portefeuille geïnde sommen, zijn belastbaar als bezoldigingen bedoeld in art. 30, 1°, WIB 92, in de mate waarin die sommen in feite reeds verdiende commissielonen vertegenwoordigen, d.w.z. de uitbetaling van de commissielonen aan de cedent met betrekking tot de contracten waaruit de overgedragen portefeuille bestaat, commissielonen die zijn berekend tot het verstrijken van de verzekeringspolissen (Brussel, 21.6.1939, Courtin, bevestigd door Cass., 22.1.1940, Bull. 153, blz. 289 en 291 - zie ook 171/273, tweede gedachtestreep).

Wanneer de cessieprijs door middel van een lijfrente wordt betaald, is die rente ten name van de cedent belastbaar als een verkregen (vroeger verworven) bezoldiging en dit vanaf de datum van toekenning of van werkelijke betaling (Brussel, 29.11.1972, Ravier August en de nalatenschap Stenis Amélie, Revue fiscale 1973, blz. 117).

Commissielonen op eigen verzekeringscontracten

Nummer 31/66

De commissielonen die een bezoldigde verzekeringsagent, wegens door hemzelf ter verzekering van eigen risico's aangegane contracten heeft ontvangen, moeten niet als belastbare bezoldigingen worden beschouwd (zie ook 52/190 en 90/7, 15°).

Kasvergoedingen

Nummer 31/67

Zogenaamde "kasvergoedingen" worden toegekend aan een bediende om eventuele verliezen van gelden te dekken waarvoor hij persoonlijk aansprakelijk is. Ze moeten bijgevolg bij het brutobedrag van de beroepsinkomsten (wedden enz.) worden gevoegd die ten name van de verkrijgers belastbaar zijn.

De kasvergoedingen van loketbedienden van De Post en van kassiers van de fiscale besturen (deze laatste vanaf 1.1.1978) worden evenwel forfaitair geacht overeen te stemmen met de door de betrokkene werkelijk gedragen kasverliezen en moeten niet bij de beroepsinkomsten worden gevoegd (zie ook 51/38).

Vergoedingen voor veranderlijkheid van de zetel van het werk

Nummer 31/68

Uit de belastbare inkomsten worden geweerd, de vergoedingen tot dekking van uitzonderlijke verplaatsingskosten die worden opgelegd aan werklieden en bedienden die genoopt zijn verplaatsingen te doen ten gevolge van de veranderlijkheid van hun operatiecentrum of van de zetel van hun werk.

Aldus moet de aan de werklieden van de haven van Antwerpen toegekende vergoeding voor verplaatsing, genoemd "walking time", niet onder de belastbare bestanddelen worden begrepen.

Dit geldt eveneens voor de aan "shoregangers" van de haven van Antwerpen toegekende vergoeding, "travel money" genoemd, voor het gedeelte dat de verplaatsingskosten dekt van het aanwerfbureau naar de ligplaats van het schip (het gedeelte van die vergoeding dat de verplaatsingskosten dekt van de woonplaats naar het aanwerfbureau, wordt onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld overeenkomstig art. 38, eerste lid, 9°, WIB 92 (zie 38/13 tot 19).

Mobiliteitsvergoeding van de arbeiders van de bouwsector

Nummer 31/69

De mobiliteitsvergoeding van werknemers in de bouwsector wier plaats van tewerkstelling zich op ten minste 5 km van de woonplaats bevindt, moet in de mate dat zij niet hoger is dan het bedrag, verschuldigd ter uitvoering van de collectieve arbeidsovereenkomst, in principe slechts voor 50 % van het bedrag ervan als een belastbare bezoldiging worden aangemerkt.

Het vrijgestelde gedeelte dat wordt geacht overeen te stemmen met eigen kosten van de werkgever mag evenwel niet lager zijn dan 500 F per effectief gepresteerde maand. Elke fractie van een maand wordt voor een volle maand geteld (zie ook 270/9).

Vergoedingen van autobestuurders en arbeiders in de sector van de petroleumnijverheid en -handel

Nummer 31/70

In de sector van de petroleumnijverheid en de petroleumhandel verkrijgen de autobestuurders en de arbeiders vergoedingen voor afwezigheid in de installaties op het middaguur en voor prestaties van meer dan 10 uren.

Indien de vergoedingen niet meer bedragen dan die waarin de collectieve overeenkomst in bovenvermelde sector voorziet, mogen die vergoedingen als een terugbetaling van eigen kosten van de werkgever worden beschouwd (hogere kosten van drank en voeding), en zijn ze derhalve niet belastbaar ten name van de verkrijgers.

Vergoedingen voor huisvesting en voeding van de werklieden van het bouwbedrijf

Nummer 31/71

De werklieden in het bouwbedrijf, tewerkgesteld op werven op zulkdanige afstand van hun woonst dat zij niet dagelijks naar huis kunnen terugkeren, verkrijgen vergoedingen voor huisvesting en voeding, waarvan het bedrag wordt vastgesteld door de in het bouwbedrijf gesloten collectieve overeenkomst.

Worden die vergoedingen in geld betaald en beperkt tot het bedrag dat in de voornoemde overeenkomst is bepaald, dan kunnen ze als terugbetaling van beroepskosten (hogere uitgaven wegens huisvesting en voeding) worden beschouwd en zijn ze derhalve geen belastbare inkomsten.

Nummer 31/72

Indien de bedoelde vergoedingen door de werkgever als scheidingsvergoeding worden betiteld, heeft zulks vanzelfsprekend niet de belastbaarheid van die vergoedingen tot gevolg.

Nummer 31/73

Wanneer de werkgever aan zijn vergoedingsverplichting voldoet door aan zijn werklieden werkelijk huisvesting te verstrekken, worden de belastbare voordelen van alle aard, die daaruit voortvloeien, geraamd zoals in 36/139 is uiteengezet.

Kosten wegens afgifte, bij abonnement, van telegrammen en spoedbestellingen

Nummer 31/74

De sommen die Belgacom aan de postontvangers betaalt wegens de afgifte, bij abonnement, van telegrammen en spoedbestellingen, zijn niet belastbaar daar die vergoedingen de terugbetaling vormen van de door de bestelling van die correspondentie berokkende kosten.

Nummer 31/75

...

Wachtvergoeding van in de kolen- en staalindustrie afgedankte werknemers

Nummer 31/76

De volledige wachtvergoeding, die ingevolge art. 56, 2 van het Verdrag van Parijs bij toepassing van de tussen de Hoge Autoriteit van de EGKS en de Belgische Staat gesloten overeenkomst wordt betaald aan de in de kolen- en staalindustrie afgedankte werknemers, moet als een belastbaar inkomen in de zin van art. 31, eerste en tweede lid, WIB 92 worden beschouwd.

Wachtgeld van werknemers getroffen door sluiting van ondernemingen

Nummer 31/77

Het wachtgeld dat krachtens de W 20.7.1968 wordt toegekend aan werknemers die getroffen worden door de sluiting van een onderneming, maakt een belastbaar inkomen uit als bedoeld in art. 31, eerste en tweede lid, WIB 92.

Vergoedingen van vrijwilligers van de openbare brandweerkorpsen en vrijwilligers van de Civiele Bescherming

Nummer 31/78

De vergoedingen voor enigerlei prestatie (d.w.z met inbegrip van de vergoedingen die de brandweerman eventueel als vrijwillige ambulancier van de Dienst 100 ontvangt), die aan vrijwilligers van de openbare brandweerkorpsen en aan vrijwilligers van de Civiele Bescherming [Wat betreft de vrijwilligers van de Civiele Bescherming is de beoogde vrijstelling van toepassing met ingang van aj. 1998.] worden toegekend, zijn krachtens art. 38, eerste lid, 12°, WIB 92, tot het beloop van 60.000 F [De vrijstelling van de vergoedingen van de vrijwilligers van de openbare brandweerkorpsen tot het beloop van 60.000 F (ingevolge indexatie bedraagt die vrijstelling in feite 66.000 F voor de aj. 1993 tot 1999) is van toepassing met ingang van aj. 1993 (vanaf 1.1.1992 toegekende vergoedingen). Wat de vorige aj. betreft, werden die vergoedingen aangemerkt als een teruggave van eigen kosten van de werkgever tot een maximumbedrag van 36.500 F voor aj. 1991 en van 24.000 F voor aj. 1992. Voor de vrijwilligers van de Civiele Bescherming is die vrijstelling gelijk aan 66.000 F voor de aj. 1998 en 1999.] van belasting vrijgesteld (zie 38/33.1).

Alleen het gedeelte van de totale vergoeding boven het bedrag van 60.000 F (66.000 F voor de aj. 1993 tot 1999) is dus een belastbare bezoldiging.

De vergoeding die bij de uitdiensttreding, éénmalig of jaarlijks aan vrijwillige brandweerlieden wordt toegekend bij een in het reglement voor de organisatie van de gemeentelijke vrijwilligersbrandweerdienst bedoelde gebeurtenis moet, ongeacht de benaming (erkentelijkheids-, getrouwheids-, afscheids-, uittredings- of waarderingspremie) of de schuldenaar (gemeentekas, fonds enz.), als een gewone bezoldiging worden aangemerkt. Zij is als dusdanig belastbaar voor het jaar van toekenning of betaalbaarstelling.

De éénmalige of jaarlijkse vergoeding die aan de rechtverkrijgenden van een overleden brandweerman wordt betaald, is een verkregen (vroeger verworven) bezoldiging in de zin van art. 31, tweede lid, 5°, WIB 92, en is belastbaar ten name van de nalatenschap.

Vergoedingen van huisarbeiders

Nummer 31/79

De forfaitaire vergoedingen die in sommige bedrijfssectoren, krachtens een beslissing van de terzake bevoegde paritaire comités, bij het loon van huisarbeiders en -arbeidsters, worden gevoegd als schadeloosstelling voor de kosten van verwarming, verlichting, afschrijving van materieel enz., welke die arbeiders en arbeidsters te dragen hebben, zomede als terugbetaling van bepaalde benodigdheden, zijn geen belastbare bezoldigingen.

Nummer 31/79.1

De vergoeding van de kosten die verbonden zijn aan de huisarbeid die overeenkomstig titel VI (art. 119.1 tot 119.12), W 3.7.1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, ingevoegd door de W 6.12.1996 betreffende de huisarbeid (BS 24.12.1996), wordt toegekend, kan in de hiernavolgende gevallen als een van belasting vrijgestelde vergoeding voor de terugbetaling van eigen kosten van de werkgever als vermeld in art. 31, tweede lid, 1°, in fine, WIB 92, worden aangemerkt:

1° de vergoeding is overeenkomstig art. 119.4, § 2, 4°, W 3.7.1978 in de arbeidsovereenkomst vermeld en het bedrag ervan stemt overeen met het bedrag opgenomen in de beslissing van het terzake bevoegde paritaire comité (zie 31/79);

2° in de arbeidsovereenkomst is geen enkele bepaling opgenomen en de vergoeding bedraagt overeenkomstig art. 119.6, W 3.7.1978 (niet meer dan) 10 % van het loon;

3° de vergoeding is in de arbeidsovereenkomst vermeld, maar er is geen beslissing van een terzake bevoegd paritair comité of het bedrag ervan is hoger dan het bedrag opgenomen in de beslissing van het terzake bevoegd comité en de kosten worden ofwel:

a) ten belope van maximum 10 % van het loon terugbetaald;

b) voor hun werkelijk bedrag terugbetaald en het dubbel bewijs wordt geleverd dat de vergoeding bestemd is tot het dekken van kosten die eigen zijn aan de werkgever en dat die vergoeding ook daadwerkelijk aan dergelijke kosten is besteed (zie 31/32 tot 35);

c) forfaitair vergoed overeenkomstig ernstige normen die het resultaat zijn van herhaalde waarnemingen en steekproeven. Hierover kan eventueel een akkoord bij het Hoofdbestuur der directe belastingen, (dir. II/6) worden aangevraagd.

Vergoedingen voor slijtage van gereedschap

Nummer 31/80

De vergoedingen voor slijtage van gereedschap, die krachtens een beslissing van de bevoegde paritaire comités aan bepaalde arbeiders uit de bouwsector worden toegekend, vallen evenmin in het toepassingsgebied van de belasting.

Vergoedingen toegekend door ondernemingen onder buitenlandse controle

Nummer 31/81

De vergoedingen die door ondernemingen onder buitenlandse controle, als terugbetaling van kosten wegens verhuizing naar België of van andere soortgelijke kosten, worden toegekend aan leiders of bedienden die door de hoofdzetel aan hun diensten werden gehecht, zijn eveneens niet belastbaar.

Vergoedingen voor kledij

Nummer 31/82

Inzake vergoedingen voor kledij moet het volgende onderscheid worden gemaakt :

- eensdeels zijn niet belastbaar de forfaitaire vergoedingen die in sommige ondernemingen moeten worden toegekend aan de werknemers voor de aankoop en het onderhoud van werkkledij zoals uniformen, kledingstukken die aan bepaalde speciale normen beantwoorden of veiligheidskleren (het betreft hier vergoedingen bekomen als terugbetaling van eigen kosten van de werkgever en die uitdrukkelijk bedoeld zijn in art. 31, tweede lid, 1°, in fine, WIB 92);

- anderdeels is wel belastbaar de kledijvergoeding die een werkgever toekent aan zijn bedienden en meer bepaald aan degenen die in contact staan met de clientèle, zodat ze hun voorkomen bijzonder kunnen verzorgen (Kamer, Vers. Comm. Fin., zitting 1979-1980, Stuk 323/47, blz. 37).

Uitgesteld loon in de land- en tuinbouw

Nummer 31/83

Het "uitgesteld loon" waarvan de toekenning in de land- en tuinbouw is geregeld door de W 28.12.1967, valt niet in het toepassingsgebied van de inkomstenbelasting.

Vergoedingen van spelers, trainers en medewerkers van amateurvoetbalclubs in de lagere afdelingen [Onder "lagere afdelingen" worden uitsluitend verstaan de bij de Koninklijke Belgische Voetbalbond (KBVB) aangesloten amateurvoetbalclubs van de provinciale reeksen, alsmede de voetbalclubs in vergelijkbare reeksen van amateurvoetbalbonden.] [De in 31/85 en 86 vermelde vergoedingen moeten niet op een fiche 281 en de ermee overeenstemmende opgave 325 worden vermeld. De Administratie der directe belastingen kan de betrokken voetbalclub echter uitnodigen jaarlijks voor die spelers enz. een nominatieve lijst met vermelding van de uitgekeerde sommen per verkrijger over te leggen.]

Nummer 31/84

Het is een feit dat de amateurvoetbalclubs van de lagere afdelingen die bij de Koninklijke Belgische Voetbalbond (KBVB) zijn aangesloten slechts kunnen voortbestaan dankzij de inspanningen van vele vrijwilligers-voetballiefhebbers die zich sportief en belangeloos inzetten en niet worden vergoed, maar soms een gedeelte, of zelfs de totaliteit, van de kosten die zij doen in het kader van hun "vrijwilligerswerk" terugbetaald krijgen.

Nummer 31/85

Inzonderheid behoren de meeste spelers van de reserveploeg en van de jeugdploegen in de verschillende leeftijdscategorieën tot deze groep, zodat zij in het algemeen geen belastbare beroepsinkomsten uit de sportbeoefening verkrijgen.

Daarom worden de spelers en hulptrainers die een vergoeding van niet meer dan 500 F per wedstrijd [Wanneer de beloningen -in welke vorm ook (lonen, premies, verplaatsingsvergoedingen )- van spelers (uit de eerste ploeg, uit de reserve- of jeugdploeg), trainers en clubmedewerkers meer dan 500 F per wedstrijd (dag) bedragen, moeten zij integraal worden aangemerkt als belastbare bezoldigingen in de zin van de art. 30, 1° en 31, WIB 92. Die beloningen moeten voor hun volledig bedrag op een individuele fiche 281.10 en de ermee overeenstemmende opgave 325.10 worden vermeld.] ontvangen, geacht tot de categorie van de "vrijwilligers" te behoren en zijn de door hen verkregen vergoedingen derhalve niet belastbaar.

Hetzelfde geldt voor:

1° de clubafgevaardigden die regelmatig de jeugdploegen vergezellen en een vergoeding ontvangen die niet meer bedraagt dan die van de betrokken spelers;

2° de ouders van spelers of andere vrijwilligers die met hun eigen wagen het vervoer doen van de spelers tegen een forfaitaire vergoeding die niet meer bedraagt dan de vergoeding die de Staat aan zijn personeel toekent voor dienstreizen (zie bijlage bij het KB 18.1.1965 houdende algemene regeling inzake reiskosten, Cod. Pers. DI 323.11) of die de uitrusting van de spelers wassen tegen een vergoeding die niet meer dan 600 F per ploeg en per wedstrijd bedraagt.

Nummer 31/86

De vergoedingen van personen die belast zijn met het onderhoud van het(de) terrein(en) en niet meer dan 500 F per wedstrijddag [Wanneer de beloningen -in welke vorm ook (lonen, premies, verplaatsingsvergoedingen )- van spelers (uit de eerste ploeg, uit de reserve- of jeugdploeg), trainers en clubmedewerkers meer dan 500 F per wedstrijd (dag) bedragen, moeten zij integraal worden aangemerkt als belastbare bezoldigingen in de zin van de art. 30, 1° en 31, WIB 92. Die beloningen moeten voor hun volledig bedrag op een individuele fiche 281.10 en de ermee overeenstemmende opgave 325.10 worden vermeld.] bedragen moeten evenmin aan belasting worden onderworpen.

Nummer 31/87

Daarentegen zijn de beloningen, vergoedingen en welkdanige voordelen van de andere spelers, die hun sport niet als een loutere vrijetijdsbesteding beoefenen, belastbare bezoldigingen in de zin van de art. 30, 1° en 31, WIB 92, die op individuele fiches 281.10 en de ermee overeenstemmende opgave 325.10 moeten worden vermeld. Dit is inzonderheid het geval met de beloningen - in welke vorm ook - van de hoofdtrainer en van de spelers die regelmatig in de eerste ploeg van clubs van lagere afdelingen spelen.

Nummer 31/88

De voormelde regels gelden mutatis mutandis voor vergelijkbare toestanden die zich in andere amateurvoetbalbonden voordoen.

Vergoedingen die bij de KBVB aangesloten voetbalclubs toekennen aan controleurs, kassiers en hun verantwoordelijken

Nummer 31/89

De vergoedingen die de bij de Koninklijke Belgische Voetbalbond (KBVB) aangesloten voetbalclubs met ingang van 1.1.1994 toekennen aan bepaalde gelegenheidsmedewerkers (controleurs, kassiers en verantwoordelijken voor die controleurs en kassiers) kunnen worden vrijgesteld van belasting.

De vrijstelling is echter beperkt tot een maximumbedrag per wedstrijd [Onder wedstrijd moet worden verstaan, zowel de wedstrijden van het kampioenschap van België, als de wedstrijden van de Beker van België en van de Europabeker, met inbegrip van de eventuele vriendenwedstrijden ter voorbereiding van een of andere belangrijke ontmoeting.] van:

- 500 F voor de controleurs;

- 800 F voor de kassiers;

- 1.000 F voor de verantwoordelijken van de controleurs en kassiers.

Nummer 31/90

Het gedeelte van de vergoedingen dat de voormelde bedragen overtreft is een belastbare bezoldiging in de zin van de art. 30, 1° en 31, WIB 92.

Nummer 31/91

Hetzelfde geldt voor de controleurs, kassiers en voor hun verantwoordelijken die door de KBVB worden opgeroepen voor de wedstrijden van de Belgische nationale ploeg.

Vergoedingen die de voetbalclubs van de eerste nationale afdeling of de KBVB toekennen aan stewards die meewerken aan de veiligheid in de stadions

Nummer 31/92

Er is beslist dat de vergoedingen (met inbegrip van de vergoedingen voor verplaatsingskosten) die de voetbalclubs van de eerste nationale afdeling rechtstreeks toekennen aan de stewards die meewerken aan de veiligheid in het stadion (bestrijding van de uitbarstingen van het "hooliganisme"), tot een maximumbedrag van 1.000 F per wedstrijd [Onder wedstrijd moet worden verstaan, zowel de wedstrijden van het kampioenschap van België, als de wedstrijden van de Beker van België en van de Europabeker, met inbegrip van de eventuele vriendenwedstrijden ter voorbereiding van een of andere belangrijke ontmoeting.] moeten worden aangemerkt als vergoedingen als terugbetaling van eigen kosten van de werkgever als bedoeld in art. 31, tweede lid, 1°, in fine, WIB 92, die uit dien hoofde ten name van de verkrijgers niet aan de belasting zijn onderworpen.

Nummer 31/93

Het gedeelte van de vergoeding dat meer dan 1.000 F bedraagt, moet -ongeacht de aard ervan (bijvoorbeeld een zogenaamde terugbetaling van verplaatsingskosten)- worden aangemerkt als een belastbare bezoldiging van werknemer in de zin van de art. 30, 1° en 31, WIB 92.

Nummer 31/94

Dezelfde regeling is eveneens van toepassing op stewards die door de KBVB worden opgeroepen voor de wedstrijden van de Belgische nationale ploeg.

Nummer 31/95

De in 31/92 tot 94 besproken regeling mag niet worden verruimd tot de vergoedingen die stewards ter gelegenheid van voetbalwedstrijden in andere afdelingen of ter gelegenheid van andere (sport)manifestaties ontvangen.

Dergelijke vergoedingen zijn aan de belasting onderworpen :

- ofwel als in de art. 30, 1° en 31, WIB 92, bedoelde bezoldigingen van werknemers, wanneer de betrokkenen hun prestaties verrichten in het kader van een arbeidsovereenkomst;

- ofwel als in de art. 23, § 1, 2° en 27, WIB 92, bedoelde baten van een winstgevende bezigheid, wanneer de prestaties niet in het kader van een arbeidsovereenkomst worden verricht, doch voldoende talrijk zijn om als een gewone en voortgezette bezigheid te worden beschouwd;

- ofwel als in art. 90, 1°, WIB 92, bedoelde diverse inkomsten, wanneer het alleenstaande verrichtingen of eerder occasionele of toevallige prestaties betreft.

De schuldenaar van die vergoedingen is ertoe gehouden die inkomsten te vermelden :

- op individuele fiches 281.10 en ermee overeenstemmende samenvattende opgave 325.10, wat de bezoldigingen betreft; in dit geval is op die vergoedingen ook de passende BV verschuldigd;

- op individuele fiches 281.50 er ermee overeenstemmende samenvattende opgave 325.50, wat de baten betreft;

- op een nominatieve lijst houdende, per verkrijger, het bedrag van de uitgekeerde sommen, wat de in art. 90, 1°, WIB 92, bedoelde diverse inkomsten betreft.

Vergoedingen die in de lagere afdelingen van andere amateurploegsporten dan amateurvoetbal aan spelers en medewerkers worden betaald of toegekend

Nummer 31/96

Met ingang van het seizoen 1997-1998 worden de richtlijnen waarvan sprake in 31/84 tot 88 verruimd tot de volgende sportfederaties die hebben aangetoond dat in de lagere afdelingen van hun federatie op een gelijkaardige wijze als in het amateurvoetbal aan ploegsport wordt gedaan:

- de Vlaamse Volleybalbond;

- de Koninklijke Belgische Basketbalbond;

- de Koninklijke Belgische Hockeybond (veldhockey);

- de Franstalige Handballiga.

Dit houdt in dat de vergoedingen van spelers en hulptrainers van de verschillende ploegen (eerste ploeg, reserveploeg of jeugdploeg) van de bij die federaties aangesloten amateurclubs van de lagere afdelingen (provinciale of gewestelijke reeksen) die hun sport als een loutere vrijetijdsbesteding beoefenen, van belasting vrijgesteld zijn wanneer die vergoedingen niet meer dan 500 F per wedstrijd bedragen.

Hetzelfde geldt voor:

- de clubafgevaardigden en de personen belast met het onderhoud van het (de) terrein(en) die een vergoeding ontvangen die niet meer bedraagt dan die van de betrokken spelers;

- de ouders van spelers of andere vrijwilligers die met hun eigen wagen het vervoer doen van de spelers tegen een forfaitaire vergoeding die niet meer bedraagt dan de vergoeding die de Staat aan zijn personeel toekent voor dienstreizen of die de uitrusting van de spelers wassen tegen een vergoeding die niet meer dan 600 F per ploeg en per wedstrijd bedraagt.

Nummer 31/97

De voormelde vergoedingen moeten niet op een fiche 281 en ermee overeenstemmende samenvattende opgave 325 worden vermeld. De dienstchef van de taxatiedienst die bevoegd is voor de betrokken sportclub of federatie kan die sportclub of federatie evenwel uitnodigen om per jaar een nominatieve lijst, met vermelding van de uitgekeerde sommen per verkrijger, over te leggen (zie 317/13, eerste lid).

Nummer 31/98

De vergoedingen - in welke vorm ook (beloningen, premies, terugbetaling van verblijfs- en verplaatsingskosten) - van spelers en medewerkers (van de eerste ploeg, reserve- of jeugdploeg) die de voormelde grenzen overschrijden (meer bedragen dan 500 F per wedstrijd, meer dan 600 F voor de wasvergoeding of meer dan de forfaitaire reisvergoeding voor personeel van de Staat), moeten voor de verkrijgers integraal als belastbare bezoldigingen in de zin van de art. 30, 1° en 31, WIB 92, worden aangemerkt.

Die vergoedingen moeten in dat geval voor hun volledig bedrag op individuele fiches 281.10 en de ermee overeenstemmende samenvattende opgave 325.10 worden vermeld.

Nummer 31/99

De voormelde regels gelden mutatis mutandis voor andere amateurbonden waarin het volleybal, het basketbal, het veldhockey en het handbal wordt beoefend.

Nummer 31/100

Blijven echter uitgesloten van de toepassing van de in 31/96 tot 98 uiteengezette richtlijnen, de markeerders (voor het volleybal, het hockey en het handbal), de aantekenaars, tijdopnemers, 30"-operators, wedstrijdcommissarissen (voor het basketbal) en de scheidsrechters.

Dit betekent evenwel niet dat de vergoedingen die aan die personen worden toegekend steeds belastbaar zouden zijn. Die vergoedingen kunnen immers als niet belastbaar worden aangemerkt, mits aan de volgende voorwaarden voldaan is:

- de betrokkenen verrichten hun prestaties op louter onbaatzuchtige wijze;

- de vergoedingen vertegenwoordigen uitsluitend de terugbetaling van werkelijke kosten, hetgeen impliceert dat zij niet abnormaal hoog zijn en dus geen verdoken bezoldigingen voor geleverde prestaties bevatten.

Nummer 31/101

De in 31/96 tot 98 besproken regeling is niet van toepassing op de beoefenaars van individuele amateursporten. Omwille van de individuele wijze waarop individuele amateursporten worden beoefend, is het voor de beoefenaars van dergelijke sporten, in tegenstelling tot de beoefenaars van amateurploegsporten, doorgaans eenvoudig om vast te stellen in welke mate een vergoeding overeenstemt met gemaakte kosten.

Het feit dat de voormelde regeling alleen geldt voor amateurploegsporten, betekent echter niet dat de vergoedingen die aan individuele amateursportbeoefenaars worden toegekend steeds belastbaar zouden zijn. Dienaangaande is het bepaalde in 31/100, tweede lid, mutatis mutandis van toepassing.

De vergoedingen die aan die voorwaarden voldoen moeten niet op een fiche 281 en de ermee overeenstemmende opgave 325 worden vermeld. De Administratie der directe belastingen kan de betrokken amateurclub van de individuele sporter - net zoals de voetbalclub of de club waarin een andere ploegsport wordt beoefend - echter uitnodigen jaarlijks voor die vrijwillige sportliefhebbers een nominatieve lijst met vermelding van de uitgekeerde sommen per verkrijger over te leggen.

Mobiliteitsvergoedingen van arbeiders in andere nijverheidssectoren dan de bouwsector

Nummer 31/102

Het aanslagstelsel dat van toepassing is op de mobiliteitsvergoeding die toegekend wordt aan arbeiders van de bouwnijverheid (zie 31/69), geldt niet voor gelijkaardige vergoedingen die in andere nijverheidssectoren - in casu die van de metaal-, machine- en elektrische bouw - aan het personeel worden betaald.

Dergelijke vergoedingen moeten bij voortduur als belastbare bezoldigingen worden aangemerkt.

Om uit te maken of de arbeiders al dan niet in de bouwnijverheid actief zijn moet men zich ervan vergewissen of de werkgever al dan niet onder de bevoegdheid van het Paritair Comité voor het Bouwbedrijf ressorteert.

Bij twijfel kan het advies worden ingewonnen van de diensten van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid, Administratie van de Arbeidsbetrekkingen en -reglementering, Inspectie van de Sociale Wetten, bevoegd voor het district waarin de onderneming is gevestigd.

Vergoedingen toegekend aan de tellers van de algemene volks- en woningtelling 1991

Nummer 31/103

Veertig % van de aan de tellers in het kader van de algemene volks- en woningtelling 1991 toegekende vergoeding wordt als een terugbetaling van eigen kosten van de gemeente beschouwd (PV nr 144, 11.3.1991, Sen. Van Eetvelt, Bull. 709, blz. 2371).

Het overige deel (60 %) moet worden aangemerkt als een in de art. 30, 1° en 31, WIB 92, bedoelde bezoldiging.

Belgische grensarbeiders in Nederland

Nummer 31/104

De regeling voor buitenlandse werknemers die in Nederland tewerkgesteld zijn, waarbij in Nederland 35 % van de bezoldiging als een onbelaste onkostenvergoeding voor de extra-kosten wegens uitzending naar Nederland wordt aangemerkt, geldt niet voor de inkomstenbelastingen in België. Die in Nederland onbelaste vergoeding die op de loonopgaaf in kolom 18 wordt vermeld, moet in België bijgevolg als een belastbare vergoeding in de zin van de art. 30, 1° en 31, tweede lid, 1°, WIB 92, worden aangemerkt.

Nummer 31/105

De vergoeding die overeenkomstig de W 13.3.1997 betreffende de sociale zekerheid van grensarbeiders (BS 10.6.1997) vanaf 1.1.1997 wordt toegekend aan in Nederland tewerkgestelde Belgische grensarbeiders ter compensatie van de loonderving die voortvloeit uit de herziening van het fiscaal regime en de sociale zekerheidsbijdragen in Nederland met ingang van 1.1.1994, moet als een belastbare bezoldiging in de zin van de art. 30, 1° en 31, tweede lid, 1°, WIB 92, worden aangemerkt.

Nummer 31/106

De "lonen" die een Nederlandse werkgever ingevolge de Wet uitbreiding loondoorbetalingsverplichting bij ziekte (WULBZ) van 27.2.1996, bij ziekte van een werknemer verplicht is gedurende 52 weken ten belope van 70 % van het loon (maar ten minste het wettelijk minimumloon) door te betalen, moeten als vergoedingen verkregen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen in de zin van art. 31, tweede lid, 4°, WIB 92, worden aangemerkt.

VZW Artsen zonder grenzen

Nummer 31/107

De vergoedingen die de VZW Artsen zonder grenzen betaalt of toekent aan haar medewerkers voor hun prestaties in het buitenland en de vergoedingen "per diem" die geacht worden de kosten van maaltijden en van de andere kleine uitgaven in het buitenland te vergoeden, moeten als belastbare bezoldigingen in de zin van de art. 30, 1° en 31, WIB 92, worden aangemerkt.

Helpers van zelfstandigen

Nummer 31/108

Terzake wordt verwezen naar 23/252 tot 255.

Schadevergoeding toegekend door een arbeidsrechtbank aan een werknemer ingevolge een burgerlijke rechtsvordering

Nummer 31/109

De schadevergoeding die een arbeidsrechtbank aan een werknemer toekent ingevolge een burgerlijke rechtsvordering die stoelt op een overtreding moet als een belastbare bezoldiging in de zin van de art. 30, 1° en 31, WIB 92, worden aangemerkt. Die vergoeding compenseert immers de geleden schade en vertegenwoordigt het herstel van gederfde lonen.

Vergoedingen van personen die voor- en naschoolse opvang van kinderen verrichten

Nummer 31/110

De personen die voor- of naschoolse opvang van kinderen verrichten in een door de school georganiseerd kader worden doorgaans geacht te zijn aangeworven of aangesteld door die school om die opvang in uitvoering van een (eventueel stilzwijgende) arbeidsovereenkomst te verrichten. De vergoedingen voor dergelijke opvang moeten in dat geval als belastbare bezoldigingen van werknemers in de zin van art. 30, 1° en 31, tweede lid, 1°, WIB 92, worden aangemerkt.

Vergoedingen die gemeenten aan jeugdanimatoren betalen of toekennen

Nummer 31/111

De beloningen voor geleverde prestaties die een gemeente aan jeugdanimatoren (onder meer met de hoedanigheid van jobstudent) toekent, moeten als belastbare bezoldigingen van werknemers worden aangemerkt. Tot die belastbare bezoldigingen behoren ook de voordelen van alle aard en de door de gemeente gedragen eigen kosten van de jeugdanimatoren. De gemeente moet die beloningen en vergoedingen op individuele fiches 281.10 en de ermee overeenstemmende samenvattende opgave 325.10 vermelden.

Nummer 31/112

Daarentegen zijn de vergoedingen voor de terugbetaling van kosten die jeugdanimatoren als onbezoldigde vrijwilliger hebben gedaan, niet belastbaar, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

- de betrokken jeugdanimatoren verrichten op louter onbaatzuchtige wijze prestaties in het kader van de gemeentelijke jeugdanimatie;

- de vergoedingen vertegenwoordigen uitsluitend de terugbetaling van werkelijke kosten (hetgeen impliceert dat zij niet abnormaal hoog zijn en dus geen verdoken bezoldigingen voor geleverde prestaties bevatten).

Terzake kan de Administratie der directe belastingen de betrokken gemeente uitnodigen jaarlijks voor de in het vorige lid bedoelde vrijwilligers een nominatieve lijst van de uitgekeerde sommen per verkrijger over te leggen.

Postvergoeding toegekend aan de ambtenaren van de carrière buitenlandse dienst en van de kanselarijcarrière

Nummer 31/113

De postvergoeding toegekend aan de ambtenaren van de carrière buitenlandse dienst en van de kanselarijcarrière van het Ministerie van Buitenlandse Zaken die zijn toegevoegd aan een diplomatieke of een consulaire post, dekt twee soorten van kosten:

1° de kosten van "standplaats en mobiliteit", gedekt door de eigenlijke postvergoeding die samengesteld is uit de basisvergoeding, de verwijderingsvergoeding en de hardshipvergoeding;

2° de kosten van "representatie", gedekt door de vergoeding voor ontvangsten, de vergoeding voor personeel, de vergoeding voor residentie en de vergoeding voor ambtswagen.

Met uitzondering van een gedeelte dat gelijk is aan 8 % van de vergoeding bestemd om de kosten van standplaats en mobiliteit te dekken en dat een belastbaar beroepsinkomen uitmaakt, mag de bedoelde postvergoeding worden aangemerkt als een terugbetaling van eigen kosten van de werkgever, en is derhalve geen belastbare bezoldiging.

Het belastbare gedeelte van de vergoeding (8 %) geldt eenvormig voor alle betrokken ambtenaren [Van toepassing op de vergoedingen toegekend aan de ambtenaren van de carrière buitenlandse dienst en van de kanselarijcarrière van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, met uitzondering van de hulpkrachten, volgens de modaliteiten die in principe op 1.1.1999 in werking zijn getreden.].

GEINDEXEERDE BEDRAGEN VAN DE VERGOEDINGEN VOOR KOSTEN VAN MIDDAGMAAL (BASISBEDRAG : 327 F) EN VAN AVONDMAAL, NACHTVERBLIJF EN ONTBIJT (BASISBEDRAG : 944 F) (ZIE 31/36, ACHTSTE LID, 3°)

Nummer 31/b1

Vanaf

1.2.1990

334 F

963 F

1.10.1990

340 F

982 F

1.3.1991

347 F

1.002 F

1.12.1991

354 F

1.022 F

1.10.1992

361 F

1.042 F

1.7.1993

368 F

1.063 F

1.11.1994

375 F

1.084 F

1.5.1996

383 F

1.106 F

1.10.1997

390 F

1.128 F

TABEL VAN DE GEWONE FORFAITAIRE BEZOLDIGINGEN DIE EVENTUEEL VOOR DE JAREN 1990 EN VOLGENDE IN AANMERKING MOETEN WORDEN GENOMEN VOOR DE AANSLAG VAN DE MET FOOIEN BEZOLDIGDE WERKNEMERS (1)(2) (ZIE 31/48)

Nummer 31/b2

Leeftijd (3) in jaren

Daglonen

Arbeidsprestaties die niet bestendig over vijf dagen per week verdeeld zijn

F

Arbeidsprestaties die wel bestendig over vijf dagen per week verdeeld zijn

F

A. Werknemers in het hotelbedrijf (hotels, spijshuizen, drank-

slijterijen, bars, diversen)

- Tijdperk van 1.1.1990 tot 30.9.1990

a) Hotels :

Loopjongen

14

686

823

Loopjongen

15

751

901

Loopjongen

16

856

1.027

Adjunct-chef loopjongen

17

955

1.146

Chef loopjongen

18

1.060

1.272

Chef loopjongen

19

1.166

1.399

Chef loopjongen

20

1.261

1.513

Liftjongen

1.367

1.640

Hotelconducteur, kruier

1.367

1.640

Conciërge (portier)

21

1.775

2.130

Hoofdconciërge, portier-receptionist

23

2.053

2.464

Kamerknecht, kamermeisje

18

1.367

1.640

Kamerknecht, kamermeisje

19

1.574

1.889

b) Spijshuizen :

Leerjongen zaal

14

841

1.009

Leerjongen zaal

15

928

1.114

Leerjongen zaal

16

1.054

1.265

Hulpknecht opruimer

17

1.178

1.414

Hulpknecht suite

18

1.302

1.562

Hulpknecht rij

19

1.432

1.718

Halve rijleider

20

1.558

1.870

Kelner-spijshuis, limonadeverkoper, dienster

21

1.682

2.018

Rijleider

21

1.682

2.018

Eerste rijleider, wijnkelner

22

1.852

2.222

Maître d'hôtel

23

2.106

2.527

Etagehulpknecht

18

1.302

1.562

Etagekelner

1.682

2.018

c) Drankslijterijen :

Kelner, limonadeverkoper, dienster

1.682

2.018

d) Bars :

Hulpknecht van minder dan 20 jaar

18

1.302

1.562

Hulpknecht van 20 jaar en meer

20

1.558

1.870

Barman

22

1.682

2.018

e) Diversen :

Toiletvrouw

1.367

1.640

Andere werknemers

1.367

1.640

- Tijdperk van 1.10.1990 tot 31.3.1991

a) Hotels :

Loopjongen

14

700

840

Loopjongen

15

766

919

Loopjongen

16

874

1.049

Adjunct-chef loopjongen

17

974

1.169

Chef loopjongen

18

1.082

1.298

Chef loopjongen

19

1.189

1.427

Chef loopjongen

20

1.287

1.544

Liftjongen

1.394

1.673

Hotelconducteur, kruier

1.394

1.673

Conciërge (portier)

21

1.810

2.172

Hoofdconciërge, portier-receptionist

23

2.094

2.513

Kamerknecht, kamermeisje

18

1.394

1.673

Kamerknecht, kamermeisje

19

1.605

1.926

b) Spijshuizen :

Leerjongen zaal

14

858

1.030

Leerjongen zaal

15

946

1.135

Leerjongen zaal

16

1.075

1.290

Hulpknecht opruimer

17

1.202

1.442

Hulpknecht suite

18

1.328

1.594

Hulpknecht rij

19

1.460

1.752

Halve rijleider

20

1.589

1.907

Kelner-spijshuis, limonadeverkoper, dienster

21

1.716

2.059

Rijleider

21

1.716

2.059

Eerste rijleider, wijnkelner

22

1.889

2.267

Maître d'hôtel

23

2.148

2.578

Etagehulpknecht

18

1.328

1.594

Etagekelner

1.716

2.059

c) Drankslijterijen :

Kelner, limonadeverkoper, dienster

1.716

2.059

d) Bars :

Hulpknecht van minder dan 20 jaar

18

1.328

1.594

Hulpknecht van 20 jaar en meer

20

1.589

1.907

Barman

22

1.716

2.059

e) Diversen :

Toiletvrouw

1.394

1.673

Andere werknemers

1.394

1.673

- Tijdperk van 1.4.1991 tot 30.9.1991

a) Hotels :

Loopjongen

14

714

857

Loopjongen

15

782

938

Loopjongen

16

891

1.069

Adjunct-chef loopjongen

17

994

1.193

Chef loopjongen

18

1.103

1.324

Chef loopjongen

19

1.213

1.456

Chef loopjongen

20

1.312

1.574

Liftjongen

1.422

1.706

Hotelconducteur, kruier

1.422

1.706

Conciërge (portier)

21

1.846

2.215

Hoofdconciërge, por tier-receptionist

23

2.136

2.563

Kamerknecht, kamermeisje

18

1.422

1.706

Kamerknecht, kamermeisje

19

1.637

1.964

b) Spijshuizen :

Leerjongen zaal

14

875

1.050

Leerjongen zaal

15

965

1.158

Leerjongen zaal

16

1.097

1.316

Hulpknecht opruimer

17

1.226

1.471

Hulpknecht suite

18

1.354

1.625

Hulpknecht rij

19

1.489

1.787

Halve rijleider

20

1.621

1.945

Kelner-spijshuis, limonadeverkoper, dienster

21

1.750

2.100

Rijleider

21

1.750

2.100

Eerste rijleider, wijnkelner

22

1.927

2.312

Maître d'hôtel

23

2.191

2.629

Etagehulpknecht

18

1.354

1.625

Etagekelner

1.750

2.100

c) Drankslijterijen :

Kelner, limonadeverkoper, dienster

1.750

2.100

d) Bars :

Hulpknecht van minder dan 20 jaar

18

1.354

1.625

Hulpknecht van 20 jaar en meer

20

1.621

1.945

Barman

22

1.750

2.100

e) Diversen :

Toiletvrouw

1.422

1.706

Andere werknemers

1.422

1.706

- Tijdperk van 1.10.1991 tot 30.9.1992

a) Hotels :

Loopjongen

14

728

874

Loopjongen

15

797

956

Loopjongen

16

909

1.091

Adjunct-chef loopjongen

17

1.014

1.217

Chef loopjongen

18

1.125

1.350

Chef loopjongen

19

1.237

1.484

Chef loopjongen

20

1.339

1.607

Liftjongen

1.450

1.740

Hotelconducteur, kruier

1.450

1.740

Conciërge (portier)

21

1.883

2.260

Hoofdconciërge, portier-receptionist

23

2.179

2.615

Kamerknecht, kamermeisje

18

1.450

1.740

Kamerknecht, kamermeisje

19

1.670

2.004

b) Spijshuizen :

Leerjongen zaal

14

892

1.070

Leerjongen zaal

15

984

1.181

Leerjongen zaal

16

1.119

1.343

Hulpknecht opruimer

17

1.250

1.500

Hulpknecht suite

18

1.381

1.657

Hulpknecht rij

19

1.519

1.823

Halve rijleider

20

1.654

1.985

Kelner-spijshuis, limonadeverkoper, dienster

21

1.785

2.142

Rijleider

21

1.785

2.142

Eerste rijleider, wijnkelner

22

1.965

2.358

Maître d'hôtel

23

2.234

2.681

Etagehulpknecht

18

1.381

1.657

Etagekelner

1.785

2.142

c) Drankslijterijen :

Kelner, limonadeverkoper, dienster

1.785

2.142

d) Bars :

Hulpknecht van minder dan 20 jaar

18

1.381

1.657

Hulpknecht van 20 jaar en meer

20

1.654

1.985

Barman

22

1.785

2.142

e) Diversen :

Toiletvrouw

1.450

1.740

Andere werknemers

1.450

1.740

- Tijdperk van 1.10.1992 tot 31.3.1993

a) Hotels :

Loopjongen

14

743

892

Loopjongen

15

813

976

Loopjongen

16

927

1.112

Adjunct-chef loopjongen

17

1.034

1.241

Chef loopjongen

18

1.148

1.378

Chef loopjongen

19

1.262

1.514

Chef loopjongen

20

1.365

1.638

Liftjongen

1.479

1.775

Hotelconducteur, kruier

1.479

1.775

Conciërge (portier)

21

1.921

2.305

Hoofdconciërge, portier-receptionist

23

2.222

2.666

Kamerknecht, kamermeisje

18

1.479

1.775

Kamerknecht, kamermeisje

19

1.703

2.044

b) Spijshuizen :

Leerjongen zaal

14

910

1.092

Leerjongen zaal

15

1.004

1.205

Leerjongen zaal

16

1.141

1.369

Hulpknecht opruimer

17

1.275

1.530

Hulpknecht suite

18

1.409

1.691

Hulpknecht rij

19

1.550

1.860

Halve rijleider

20

1.687

2.024

Kelner-spijshuis, limonadeverkoper, dienster

21

1.821

2.185

Rijleider

21

1.821

2.185

Eerste rijleider, wijnkelner

22

2.005

2.406

Maître d'hôtel

23

2.279

2.735

Etagehulpknecht

18

1.409

1.691

Etagekelner

1.821

2.185

c) Drankslijterijen :

Kelner, limonadeverkoper, dienster

1.821

2.185

d) Bars :

Hulpknecht van minder dan 20 jaar

18

1.409

1.691

Hulpknecht van 20 jaar en meer

20

1.687

2.024

Barman

22

1.821

2.185

e) Diversen :

Toiletvrouw

1.479

1.775

Andere werknemers

1.479

1.775

- Tijdperk van 1.4.1993 tot 30.9.1994

a) Hotels :

Loopjongen

14

758

910

Loopjongen

15

830

996

Loopjongen

16

946

1.135

Adjunct-chef loopjongen

17

1.055

1.266

Chef loopjongen

18

1.171

1.405

Chef loopjongen

19

1.287

1.544

Chef loopjongen

20

1.393

1.672

Liftjongen

1.509

1.811

Hotelconducteur, kruier

1.509

1.811

Conciërge (portier)

21

1.959

2.351

Hoofdconciërge, portier-receptionist

23

2.267

2.720

Kamerknecht, kamermeisje

18

1.509

1.811

Kamerknecht, kamermeisje

19

1.738

2.086

b) Spijshuizen :

Leerjongen zaal

14

928

1.114

Leerjongen zaal

15

1.024

1.229

Leerjongen zaal

16

1.164

1.397

Hulpknecht opruimer

17

1.301

1.561

Hulpknecht suite

18

1.437

1.724

Hulpknecht rij

19

1.580

1.896

Halve rijleider

20

1.720

2.064

Kelner-spijshuis, limonadeverkoper, dienster

21

1.857

2.228

Rijleider

21

1.857

2.228

Eerste rijleider, wijnkelner

22

2.045

2.454

Maître d'hôtel

23

2.325

2.790

Etagehulpknecht

18

1.437

1.724

Etagekelner

1.857

2.228

c) Drankslijterijen :

Kelner, limonadeverkoper, dienster

1.857

2.228

d) Bars :

Hulpknecht van minder dan 20 jaar

18

1.437

1.724

Hulpknecht van 20 jaar en meer

20

1.720

2.064

Barman

22

1.857

2.228

e) Diversen :

Toiletvrouw

1.509

1.811

Andere werknemers

1.509

1.811

- Tijdperk van 1.10.1994 tot 31.3.1996

a) Hotels :

Loopjongen

14

773

928

Loopjongen

15

846

1.015

Loopjongen

16

964

1.157

Adjunct-chef loopjongen

17

1.076

1.291

Chef loopjongen

18

1.194

1.433

Chef loopjongen

19

1.313

1.576

Chef loopjongen

20

1.421

1.705

Liftjongen

1.539

1.847

Hotelconducteur, kruier

1.539

1.847

Conciërge (portier)

21

1.999

2.399

Hoofdconciërge, portier-receptionist

23

2.312

2.774

Kamerknecht, kamermeisje

18

1.539

1.847

Kamerknecht, kamermeisje

19

1.772

2.126

b) Spijshuizen

Leerjongen zaal

14

947

1.136

Leerjongen zaal

15

1.045

1.254

Leerjongen zaal

16

1.187

1.424

Hulpknecht opruimer

17

1.327

1.592

Hulpknecht suite

18

1.466

1.759

Hulpknecht rij

19

1.612

1.934

Halve rijleider

20

1.755

2.106

Kelner-spijshuis, limonadeverkoper, dienster

21

1.894

2.273

Rijleider

21

1.894

2.273

Eerste rijleider, wijnkelner

22

2.086

2.503

Maître d'hôtel

23

2.371

2.845

Etagehulpknecht

18

1.466

1.759

Etagekelner

1.894

2.273

c) Drankslijterijen :

Kelner, limonadeverkoper, dienster

1.894

2.273

d) Bars :

Hulpknecht van minder dan 20 jaar

18

1.466

1.759

Hulpknecht van 20 jaar en meer

20

1.755

2.106

Barman

22

1.894

2.273

e) Diversen :

Toiletvrouw

1.539

1.847

Andere werknemers

1.539

1.847

- Tijdperk van 1.4.1996 tot 30.9.1997

a) Hotels :

Loopjongen

14

788

946

Loopjongen

15

863

1.036

Loopjongen

16

984

1.181

Adjunct-chef loopjongen

17

1.097

1.316

Chef loopjongen

18

1.218

1.462

Chef loopjongen

19

1.339

1.607

Chef loopjongen

20

1.449

1.739

Liftjongen

1.570

1.884

Hotelconducteur, kruier

1.570

1.884

Conciërge (portier)

21

2.039

2.447

Hoofdconciërge, portier-receptionist

23

2.358

2.830

Kamerknecht, kamermeisje

18

1.570

1.884

Kamerknecht, kamermeisje

19

1.808

2.170

b) Spijshuizen

Leerjongen zaal

14

966

1.159

Leerjongen zaal

15

1.065

1.278

Leerjongen zaal

16

1.211

1.453

Hulpknecht opruimer

17

1.353

1.624

Hulpknecht suite

18

1.495

1.794

Hulpknecht rij

19

1.644

1.973

Halve rijleider

20

1.790

2.148

Kelner-spijshuis, limonadeverkoper, dienster

21

1.932

2.318

Rijleider

21

1.932

2.318

Eerste rijleider, wijnkelner

22

2.127

2.552

Maître d'hôtel

23

2.419

2.903

Etagehulpknecht

18

1.495

1.794

Etagekelner

1.932

2.318

c) Drankslijterijen :

Kelner, limonadeverkoper, dienster

1.932

2.318

d) Bars :

Hulpknecht van minder dan 20 jaar

18

1.495

1.794

Hulpknecht van 20 jaar en meer

20

1.790

2.148

Barman

22

1.932

2.318

e) Diversen :

Toiletvrouw

1.570

1.884

Andere werknemers

1.570

1.884

- Vanaf 1.10.1997

a) Hotels :

Loopjongen

14

804

965

Loopjongen

15

880

1.056

Loopjongen

16

1.003

1.204

Adjunct-chef loopjongen

17

1.119

1.343

Chef loopjongen

18

1.243

1.492

Chef loopjongen

19

1.366

1.639

Chef loopjongen

20

1.478

1.774

Liftjongen

1.601

1.921

Hotelconducteur, kruier

1.601

1.921

Conciërge (portier)

21

2.079

2.495

Hoofdconciërge, portier-receptionist

23

2.405

2.886

Kamerknecht, kamermeisje

18

1.601

1.921

Kamerknecht, kamermeisje

19

1.844

2.213

b) Spijshuizen

Leerjongen zaal

14

985

1.182

Leerjongen zaal

15

1.087

1.304

Leerjongen zaal

16

1.235

1.482

Hulpknecht opruimer

17

1.380

1.656

Hulpknecht suite

18

1.525

1.830

Hulpknecht rij

19

1.677

2.012

Halve rijleider

20

1.826

2.191

Kelner-spijshuis, limonadeverkoper, dienster

21

1.971

2.365

Rijleider

21

1.971

2.365

Eerste rijleider, wijnkelner

22

2.170

2.604

Maître d'hôtel

23

2.467

2.960

Etagehulpknecht

18

1.525

1.830

Etagekelner

1.971

2.365

c) Drankslijterijen :

Kelner, limonadeverkoper, dienster

1.971

2.365

d) Bars :

Hulpknecht van minder dan 20 jaar

18

1.525

1.830

Hulpknecht van 20 jaar en meer

20

1.826

2.191

Barman

22

1.971

2.365

e) Diversen :

Toiletvrouw

1.601

1.921

Andere werknemers

1.601

1.921

Leeftijd in jaren

Daglonen

Ongeacht het aantal dagen waarover de wekelijkse arbeidsprestaties verdeeld zijn

F

B. Werknemers in het haarkappersbedrijf

- Tijdperk van 1.1.1990 tot

30.9.1990

Beginneling-helper, niet- gediplomeerde, of manicure-gelaatverzorger van het eerste beroepsjaar

14

482

Beginneling-helper, niet- gediplomeerde, of manicure-gelaatverzorger van het tweede beroepsjaar

15

643

Beginneling-helper, niet- gediplomeerde, of manicure-gelaatverzorger van het derde beroepsjaar

16

723

Beginneling-helper, niet- gediplomeerde, of manicure-gelaatverzorger van het vierde beroepsjaar

17

887

Helper, niet- gediplomeerde van het vijfde beroepsjaar, of eerste jaar na het leercontract, of gediplomeerde van technische school afdeling kappen, of manicure-gelaatverzorger van het vijfde

beroepsjaar

18

1.129

Helper, niet- gediplomeerde van het zesde beroepsjaar, of tweede jaar na het leercontract, of gediplomeerde van technische schoolafdeling kappen, of manicure-gelaatverzorger van het zesde beroepsjaar

19

1.292

Helper, niet- gediplomeerde van het zevende beroepsjaar en meer :

a) – 21 jaar

1.450

b) 21 jaar en meer

1.611

Werkman-helper, gediplomeerde ouder dan 21 jaar of manicure-gelaatverzorger van het zevende

beroepsjaar en meer

1.611

Werkman-helper, gediplomeerde (tot de leeftijd van 23 jaar) in salon "haute coiffure", buiten categorie

1.611

Werkman, gediplomeerde, van het zevende beroepsjaar en meer in een salon "categorie" (de studiejaren worden gelijkgesteld met beroepsjaren)

1.611

Werkman, gediplomeerde, van het zevende beroepsjaar en meer in een salon "haute coiffure" (buiten categorie)(de studiejaren worden gelijkgesteld met beroepsjaren)

1.772

Chef-werkman, meester-werkman, titularis van een technisch diploma van patroonschap of van filiaalhouder, bekwaam een ploeg bestaande uit 3 werklieden te leiden

1.935

Filiaalhouder in het bezit van een getuigschrift dat toegang tot het beroep verleent, afgeleverd door het Ministerie van Middenstand op vertoon van een wettelijk diploma, brevet of getuigschrift

2.096

- Vanaf 1.10.1990 : zie voetnoot (2)

Daglonen

Arbeidsprestaties die niet bestendig over vijf dagen per week verdeeld zijn

F

Arbeidsprestaties die wel bestendig over vijf dagen per week verdeeld zijn

F

C. Werknemers tewerkgesteld in badinrichtingen en in ondernemingen welke badinrichtingen exploiteren

- Tijdperk van 1.1.1990 tot 30.9.1990

Cabine- of badjongen

767

920

Cabine- of badmeisje

578

694

Pedicure

767

920

Masseur(se)

767

920

- Tijdperk van 1.10.1990 tot 31.3.1991

Cabine- of badjongen

782

938

Cabine- of badmeisje

590

708

Pedicure

782

938

Masseur(se)

782

938

- Tijdperk van 1.4.1991 tot 30.9.1991

Cabine- of badjongen

798

958

Cabine- of badmeisje

602

722

Pedicure

798

958

Masseur(se)

798

958

- Tijdperk van 1.10.1991 tot 30.9.1992

Cabine- of badjongen

814

977

Cabine- of badmeisje

614

737

Pedicure

814

977

Masseur(se)

814

977

- Tijdperk van 1.10.1992 tot 31.3.1993

Cabine- of badjongen

830

996

Cabine- of badmeisje

626

751

Pedicure

830

996

Masseur(se)

830

996

- Tijdperk van 1.4.1993 tot 30.09.1994

Cabine- of badjongen

847

1.016

Cabine- of badmeisje

638

766

Pedicure

847

1.016

Masseur(se)

847

1.016

- Tijdperk van 1.10.1994 tot 1.3.1996

Cabine- of badjongen

864

1.037

Cabine- of badmeisje

651

781

Pedicure

864

1.037

Masseur(se)

864

1.037

- Tijdperk van 1.4.1996 tot 30.9.1997

Cabine- of badjongen

881

1.057

Cabine- of badmeisje

664

797

Pedicure

881

1.057

Masseur(se)

881

1.057

- Vanaf 1.10.1997

Cabine- of badjongen

898

1.078

Cabine- of badmeisje

677

812

Pedicure

898

1.078

Masseur(se)

898

1.078

D. Programmaverkoopsters en aangestelden in de vestiaire

- Tijdperk van 1.1.1990 tot 30.9.1990

a) tewerkgesteld in de zalen voor filmvertoningen :

- gedurende minimum 40 uren per week

683

820

- gedurende minder dan 40 uren per week

461

553

b) tewerkgesteld in de schouwburgen

1.017

1.220

c) tewerkgesteld in de andere schouwspelondernemingen

461

553

- Tijdperk van 1.10.1990 tot 31.3.1991

a) tewerkgesteld in de zalen voor filmvertoningen :

- gedurende minimum 40 uren per week

697

836

- gedurende minder dan 40 uren per week

470

564

b) tewerkgesteld in de schouwburgen

1.038

1.246

c) tewerkgesteld in de andere schouwspelondernemingen

470

564

- Tijdperk van 1.4.1991 tot 30.9.1991

a) tewerkgesteld in de zalen voor filmvertoningen :

- gedurende minimum 40 uren per week

711

853

- gedurende minder dan 40 uren per week

479

575

b) tewerkgesteld in de schouwburgen

1.058

1.270

c) tewerkgesteld in de andere schouwspelondernemingen

479

575

- Tijdperk van 1.10.1991 tot 30.9.1992

a) tewerkgesteld in de zalen voor filmvertoningen :

- gedurende minimum 40 uren per week

725

870

- gedurende minder dan 40 uren per week

489

587

b) tewerkgesteld in de schouwburgen

1.079

1.295

c) tewerkgesteld in de andere schouwspelondernemingen

489

587

- Tijdperk van 1.10.1992 tot 31.3.1993

a) tewerkgesteld in de zalen voor filmvertoningen:

- gedurende minimum 40 uren per week

740

888

- gedurende minder dan 40 uren per week

499

599

b) tewerkgesteld in de schouwburgen

1.101

1.321

c) tewerkgesteld in de andere schouwspelondernemingen

499

599

- Tijdperk van 1.4.1993 tot 30.09.1994

a) tewerkgesteld in de zalen voor filmvertoningen :

- gedurende minimum 40 uren per week

754

905

- gedurende minder dan 40 uren per week

509

611

b) tewerkgesteld in de schouwburgen

1.123

1.348

c) tewerkgesteld in de andere schouwspelondernemingen

509

611

- Tijdperk van 1.10.1994 tot 31.3.1996

a) tewerkgesteld in de zalen voor filmvertoningen :

- gedurende minimum 40 uren per week

769

923

- gedurende minder dan 40 uren per week

519

623

b) tewerkgesteld in de schouwburgen

1.146

1.375

c) tewerkgesteld in de andere schouwspelondernemingen

519

623

- Tijdperk van 1.4.1996 tot 30.9.1997

a) tewerkgesteld in de zalen voor filmvertoningen :

- gedurende minimum 40 uren per week

785

942

- gedurende minder dan 40 uren per week

529

635

b) tewerkgesteld in de schouwburgen

1.168

1.402

c) tewerkgesteld in de andere schouwspelondernemingen

529

635

- Vanaf 1.10.1997

a) tewerkgesteld in de zalen voor filmvertoningen :

- gedurende minimum 40 uren per week

801

961

- gedurende minder dan 40 uren per week

540

648

b) tewerkgesteld in de schouwburgen

1.192

1.430

c) tewerkgesteld in de andere schouwspelondernemingen

540

648

E. Kruiers

- Tijdperk van 1.1.1990 tot 30.9.1990

1.527

1.832

- Tijdperk van 1.10.1990 tot 31.3.1991

1.558

1.870

- Tijdperk van 1.4.1991 tot 30.9.1991

1.589

1.907

- Tijdperk van 1.10.1991 tot 30.9.1992

1.621

1.945

- Tijdperk van 1.10.1992 tot 31.3.1993

1.653

1.984

- Tijdperk van 1.4.1993 tot 30.9.1994

1.686

2.023

- Tijdperk van 1.10.1994 tot 31.3.1996

1.720

2.064

- Tijdperk van 1.4.1996 tot 30.9.1997

1.754

2.105

- Vanaf 1.10.1997

1.790

2.148

F. Chauffeurs van taxibestelwagens (4)

- Tijdperk van 1.1.1990 tot 30.9.1990

a) chauffeurs tewerkgesteld gedurende maximum 6 uren per dag en 30 uren per week

792

950

b) andere chauffeurs

1.438

1.726

- Tijdperk van 1.10.1990 tot 31.3.1991

a) chauffeurs tewerkgesteld gedurende maximum 6 uren

per dag en 30 uren per week

807

968

b) andere chauffeurs

1.466

1.759

- Tijdperk van 1.4.1991 tot 30.9.1991

a) chauffeurs tewerkgesteld gedurende maximum 6 uren per dag en 30 uren per

week

823

988

b) andere chauffeurs

1.496

1.795

- Tijdperk van 1.10.1991 tot 30.9.1992

a) chauffeurs tewerkgesteld gedurende maximum 6 uren per dag en 30 uren per week

840

1.008

b) andere chauffeurs

1.526

1.831

- Tijdperk van 1.10.1992 tot 31.3.1993

a) chauffeurs tewerkgesteld gedurende maximum 6 uren per dag en 30 uren per week

857

1.028

b) andere chauffeurs

1.556

1.867

- Tijdperk van 1.4.1993 tot 30.09.1994

a) chauffeurs tewerkgesteld gedurende maximum 6 uren per dag en 30 uren per week

874

1.049

b) andere chauffeurs

1.587

1.904

- Tijdperk van 1.10.1994 tot 31.3.1996

a) chauffeurs tewerkgesteld gedurende maximum 6 uren per dag en 30 uren per week

891

1.069

b) andere chauffeurs

1.619

1.943

- Tijdperk van 1.4.1996 tot 30.9.1997

a) chauffeurs tewerkgesteld gedurende maximum 6 uren per dag en 30 uren per week

909

1.091

b) andere chauffeurs

1.651

1.981

- Vanaf 1.10.1997

a) chauffeurs tewerkgesteld gedurende maximum 6 uren per dag en 30 uren per

week

927

1.112

b) andere chauffeurs

1.684

2.021

G. Andere werknemers

- Tijdperk van 1.1.1990 tot 30.9.1990

a) toiletvrouwen

461

553

b) alle andere werknemers

1.002

1.202

- Tijdperk van 1.10.1990 tot 31.3.1991

a) toiletvrouwen

470

564

b) alle andere werknemers

1.022

1.226

- Tijdperk van 1.4.1991 tot 30.9.1991

a) toiletvrouwen

479

575

b) alle andere werknemers

1.042

1.250

- Tijdperk van 1.10.1991 tot 30.9.1992

a) toiletvrouwen

489

587

b) alle andere werknemers

1.063

1.276

- Tijdperk van 1.10.1992 tot 31.3.1993

a) toiletvrouwen

499

599

b) alle andere werknemers

1.084

1.301

- Tijdperk van 1.4.1993 tot 30.9.1994

a) toiletvrouwen

509

611

b) alle andere werknemers

1.106

1.327

- Tijdperk van 1.10.1994 tot 31.3.1996

a) toiletvrouwen

519

623

b) alle andere werknemers

1.128

1.354

- Tijdperk van 1.4.1996 tot 30.9.1997

a) toiletvrouwen

529

635

b) alle andere werknemers

1.151

1.381

- Vanaf 1.10.1997

a) toiletvrouwen

540

648

b) alle andere werknemers

1.174

1.409

Voetnoten

(1) Het totale bedrag van de in aanmerking te nemen forfaitaire bezoldigingen is gelijk aan het forfaitaire dagbedrag dat van toepassing is volgens de categorie waartoe de werknemer behoort en van zijn wekelijkse arbeidsregeling, vermenigvuldigd met het aantal tijdens dat tijdperk gepresteerde arbeidsdagen.

(2) Wat het kappersbedrijf betreft, heeft een MB van 21.11.1990 van de Minister van Sociale Zaken het door de sociale wetgeving bepaalde forfait dat in aanmerking moet worden genomen om de daglonen van de werknemers uit deze sector vast te stellen, met ingang van 1.10.1990 opgeheven. Vanaf 1.10.1990 wordt het bedrag van de gewone forfaitaire lonen die in voorkomend geval in aanmerking moeten worden genomen, bepaald op het minimum-uurloon dat, rekening houdend met het gewaarborgd gemiddeld minimum maandinkomen, is vastgesteld door de bij KB 10.1.1990 algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomst die op 25.9.1989 in het Paritair Comité voor het kappersbedrijf is gesloten (BS 2.2.1990).

(3) De leeftijden, vermeld in de eerste kolom van de tabel (zie art. 25, 26, 27 en 28 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 4.7.1975, 28.11.1975 en 25.3.1976, gesloten in het Paritair Comité voor het hotelbedrijf, tot vaststelling van de arbeids- en loonvoorwaarden algemeen verbindend verklaard bij KB van 4.1.1977, BS 19.4.1977, zoals gewijzigd door die van 22.10.1976, algemeen verbindend verklaard bij KB 2.9.1977, BS 5.11.1977, en vervangen door die van 22.12.1980, algemeen verbindend verklaard bij KB 29.10.1981, BS 1.12.1981), zijn de minimumleeftijden van toelating tot de functie welke slechts recht geven op de ermede overeenstemmende bedragen voor zover de bedoelde functie werkelijk wordt uitgeoefend. Voor minderjarigen moet het loon dat van toepassing is wanneer men in het vak begint te werken op een hogere leeftijd dan die bepaald in de schaal voor een normale loopbaan, overeenstemmen met het loon :

- voor het eerste jaar : voor de normale leeftijd min twee jaar;

- voor het tweede jaar : voor de normale leeftijd min één jaar;

- voor het derde jaar : voor de normale leeftijd.

Gediplomeerde leerlingen van door de overheid aangenomen hotelvakscholen worden geacht de jaren praktijk te hebben die overeenstemt met hun leerjaren.

(4) Daar ingevolge de W 27.12.1974 betreffende de taxidiensten (BS 31.12.1974), vanaf 1.1.1976 de fooi begrepen is in de prijs die aangegeven wordt door de taximeter wat de taxichauffeurs betreft tewerkgesteld bij het vervoer van personen, mag de eventueel in aanmerking te nemen tabel van de gewone forfaitaire bezoldigingen vanaf 1.1.1976 alleen nog worden gebruikt voor de taxichauffeurs tewerkgesteld bij het vervoer van goederen.