Commentaar van art. 319, WIB 92 (bijwerking)
Bijwerking van 01.01.2010
TITEL VII: VESTIGING EN INVORDERING
HOOFDSTUK III: ONDERZOEK EN CONTROLE
Afdeling I: Plichten van de belastingplichtige
Art. 319, WIB 92
319/0 | |
319/1 | |
319/2-8 | |
319/9-14 | |
319/15 | |
VI. RECHT VAN ONDERZOEK VAN DE BOEKEN EN STUKKEN DIE ZICH IN BEROEPSLOKALEN BEVINDEN | 319/16 |
Artikel 319, WIB 92
I. WETTEKST
Nummer 319/0
Art. 319.- Natuurlijke of rechtspersonen zijn gehouden aan de ambtenaren van de administratie der directe belastingen, voorzien van hun aanstellingsbewijs en belast met het verrichten van een controle of een onderzoek betreffende de toepassing van de inkomstenbelastingen, tijdens de uren dat er een werkzaamheid wordt uitgeoefend, vrije toegang te verlenen tot de beroepslokalen of de lokalen waar rechtspersonen hun werkzaamheden uitoefenen, zoals kantoren, fabrieken, werkplaatsen, werkhuizen, magazijnen, bergplaatsen, garages of tot hun terreinen welke als werkplaats, werkhuis of opslagplaats van voorraden dienst doen, ten einde aan die ambtenaren enerzijds de mogelijkheid te verschaffen de aard en de belangrijkheid van de bedoelde werkzaamheden vast te stellen en het bestaan, de aard en de hoeveelheid na te zien van de voorraden en voorwerpen van alle aard welke die personen er bezitten of er uit enigen hoofde onder zich hebben, met inbegrip van de installaties en het rollend materieel en anderzijds de bovenbedoelde ambtenaren in staat te stellen om alle boeken en bescheiden die zich in de voornoemde lokalen bevinden, te onderzoeken.
De ambtenaren van de administratie der directe belastingen, voorzien van hun aanstellingsbrief, mogen, wanneer zij met dezelfde taak belast zijn, vrije toegang eisen tot alle andere lokalen, gebouwen, werkplaatsen of terreinen die niet bedoeld zijn in het eerste lid en waar werkzaamheden verricht of vermoedelijk verricht worden. Tot particuliere woningen of bewoonde lokalen hebben zij evenwel alleen toegang tussen vijf uur 's morgens en negen uur 's avonds en met machtiging van de rechter in de politierechtbank.
De voormelde ambtenaren, voorzien van hun aanstellingsbewijs, mogen door middel van de gebruikte uitrusting en met de bijstand van de personen als vermeld in artikel 315bis, derde lid, de betrouwbaarheid nagaan van de geïnformatiseerde inlichtingen, gegevens en bewerkingen, door inzonderheid de voorlegging ter inzage te vorderen van stukken die in het bijzonder zijn opgesteld om de op informatiedragers geplaatste gegevens om te zetten in een leesbare en verstaanbare vorm.
II. DRAAGWIJDTE VAN DE BEPALING
Nummer 319/1
Art. 319, 1e lid, WIB 92, verleent de ambtenaren van de administratie der directe belastingen het recht van toegang tot de plaatsen waar de belastingplichtige normaal zijn beroepswerkzaamheid uitoefent, en zulk tijdens de uren dat die werkzaamheid er wordt verricht (zie 319/2 tot 8).
Art. 319, 2e lid, WIB 92, breidt dat recht uit tot de andere plaatsen waar werkzaamheden worden verricht of vermoedelijk worden verricht, zelfs indien de belastingplichtige er geen eigenaar of gebruiker van is (zie 319/9 tot 14).
Op deze wijze kent art. 319, WIB 92, aan de ambtenaren van de directe belastingen rechten toe gelijkaardig aan die welke de ambtenaren van de administratie van de btw, registratie en domeinen bezitten krachtens art. 63, van het Btw-Wetboek.
III. RECHT VAN TOEGANG TOT DE PLAATSEN WAAR DE BELASTINGPLICHTIGE NORMAAL ZIJN BEROEPSWERKZAAMHEID UITOEFENT
Nummer 319/2
Het recht verleend door art. 319, 1elid, WIB 92, is geen recht van huiszoeking in of van toegang tot de woning; m.a.w. het door dit lid verleende recht geeft geen toegang tot de gebouwen of gedeelten daarvan die tot woning dienen (zie nochtans 319/10 tot 12).
Het betreft dus alleen een recht van toegang tot de inrichtingen, waar de belastingplichtige normaal zijn beroepswerkzaamheid uitoefent en die het de ambtenaren belast met een controle mogelijk maakt zich te vergewissen van de aard en de belangrijkheid van de werkzaamheid van de belastingplichtige volgens zijn voorraad grondstoffen, de door hem gebruikte installaties en rollend materieel, enz.
Nummer 319/3
De parlementaire werkzaamheden benadrukken dat art. 319, 1e lid, WIB 92, niet tot gevolg mag hebben de belastingplichtige op enigerlei wijze te belemmeren in de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid, noch een schending van het beroepsgeheim, waartoe sommige personen krachtens een wettelijk ingestelde tucht gehouden zijn, met zich mag brengen.
Dit betekent dat de aanslagambtenaren geen toegang hebben tot het kantoor van de titularissen van vrije beroepen, ambten of posten gedurende de tijd dat de betrokken belastingplichtige zijn beroep in de aanwezigheid van zijn cliënten uitoefent (Kamer, zitting 1961-1962, doc. 264.42, blz. 217).
Nummer 319/4
Uit de parlementaire werken (Senaat, zitting 1961-1962, doc. 366, blz. 301) blijkt eveneens dat de ambtenaren van de administratie der directe belastingen hun recht van toegang steeds met de nodige takt moeten uitoefenen, dat zij de belastingplichtige nooit mogen dwingen zijn beroepsgeheim te schenden en dat zij zich zelf aan disciplinaire en correctionele straffen zouden blootstellen indien zij van hun bevoegdheid zouden misbruik maken door bv. het beroepsgeheim, waartoe zij krachtens hun ambt gehouden zijn, te schenden.
Nummer 319/5.1
Alleen de ambtenaren belast met het verrichten van een controle (bv. verificatie van een aangifte) of met een onderzoek (b.v. invordering of bezwaarschrift) mogen in verband met de toepassing van de inkomstenbelastingen (PB, Ven.B, BNI en RPB), gebruik maken van het hen door de wet verleende recht van toegang. Om hiertoe over te gaan is het noodzakelijk dat ze voorzien zijn van hun aanstellingsbewijs.
Het is voorts wel verstaan dat de term "belast", gebruikt in art. 319, WIB 92, geenszins inhoudt dat een individuele lastgeving zou kunnen worden geëist; het kan volstaan dat bedoelde controle en onderzoek tot de normale bevoegdheid van de ambtenaren behoren.
Nummer 319/5.2
De al dan niet voorlegging van dat aanstellingsbewijs wordt nergens uitdrukkelijk in de wet voorgeschreven en doet bovendien geen afbreuk aan de bevoegdheid van de ambtenaren om vaststellingen te doen binnen het kader van hun opdracht (Antwerpen, 27.6.2006, K.).
Wanneer de natuurlijke of rechtspersoon aan de ambtenaren van de Administratie der directe belastingen die met een controleopdracht zijn belast toegang heeft verleend tot de beroepslokalen zonder de voorlegging van het aanstellingsbewijs te eisen, en aldus met de plaatsbezichtiging instemt, kan de omstandigheid dat die ambtenaren hun aanstellingsbewijs niet uit eigen beweging hebben voorgelegd, niet voor gevolg hebben dat de plaatsbezichtiging onregelmatig is (Cass., 12.9.2008, F.07.0013.N, FisconetPlus).
Nummer 319/6
De wet somt bij wijze van voorbeeld doch niet beperkend de installaties op waartoe de ambtenaren van de administratie der directe belastingen toegang hebben.
Opgemerkt wordt dat die ambtenaren toegang hebben inzonderheid tot het rollend materieel dat de belastingplichtige, zelfs gedeeltelijk, gebruikt voor de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheid ten einde de kilometerstand vermeld op de teller van dat materieel vast te stellen.
Nummer 319/7
Indien, bij het betreden van de beroepslokalen, beschermkledij is voorgeschreven, dient het bedrijf de aangepaste beschermkledij aan de met de controle of het onderzoek belaste ambtenaar te verschaffen (PV nr. 122 van GOEMANS, Bull.VA, Kamer, zitting 1971-1972, blz. 1314).
Nummer 319/8
De toegang tot de beroepslokalen kan plaatsvinden op ieder ogenblik dat enigerlei werkzaamheid (al was het maar de bijwerking van de boekhouding) in de lokalen wordt uitgeoefend, zelfs buiten de normale werkuren (Kamer, zitting 1977-1978, nr. 113.1, blz. 16).
IV. RECHT VAN TOEGANG TOT PLAATSEN WAAR WERKZAAMHEDEN WORDEN VERRICHT OF VERMOEDELIJK WORDEN VERRICHT
Nummer 319/9
Art. 319, 2e lid, WIB 92, ontstaan uit art. 18, herstelwet 10.2.1981 inzake de fiscale en financiële bepalingen (Bull. 594, blz. 632), beoogt een doeltreffender bestrijding van de belastingfraude door aan de ambtenaren van de administratie der directe belastingen de nodige middelen ter beschikking te stellen om die fraude te ontdekken.
Nummer 319/10
De plaatsen waarvan sprake in art. 319, 2e lid, WIB 92, zijn, meer bepaald, die waar de belastingplichtige tijdelijk een beroepswerkzaamheid uitoefent. Het kan inzonderheid betreffen:
- werven en meer bepaald de bouwwerven;
- plaatsen waar goederen worden geladen, gelost of geleverd;
- vertrekken of terreinen die tijdelijk ter beschikking van een of meer personen zijn gesteld om er in hoofdzaak of bijkomstig, enige beroepswerkzaamheid uit te oefenen;
- gebouwen, van alle aard, bewoond of niet, waarin een of meer personen enige beroepswerkzaamheid uitoefenen of worden vermoed uit te oefenen.
Nummer 319/11
Indien het een particuliere woning of een bewoond lokaal betreft, maakt art. 319, 2e lid, WIB 92, het recht van toegang afhankelijk van een machtiging van de politierechter, en kan dit recht slechts worden uitgeoefend tussen 5 uur 's morgens en 9 uur 's avonds.
Daarenboven is tijdens de voorbereidende werkzaamheden met betrekking tot die bepaling uitdrukkelijk gesteld dat van de mogelijkheid van toegang tot particuliere woningen of bewoonde lokalen slechts in uitzonderlijke gevallen en met de toestemming van de hiërarchische overheid gebruik zou worden gemaakt (Kamer, zitting 1980-1981, doc. 716, nr. 1, blz. 6).
Nummer 319/12
De ter zake bedoelde uitzonderlijke gevallen zijn die waarin ernstige redenen bestaan om te vermoeden dat in een woning "zwartwerk" wordt uitgevoerd (bv. wanneer de aanwezigheid van klandestiene arbeiders werd gemeld of wanneer, op grond van ernstige, precieze en overeenstemmende vermoedens redelijkerwijs voor zeker mag worden gehouden dat de persoon die het goed betrekt een niet aangegeven beroepswerkzaamheid uitoefent).
Nummer 319/13
De hiërarchische overheid die de vereiste machtiging aan de politierechter mag vragen is de Inspecteur van de dienst die kennis heeft van de feiten welke de uitvoering van "zwartwerk" in een bepaalde woning doen vermoeden.
Naar het geval, zal het dus gaan om de Insp.A of de Insp. van de territoriaal bevoegde opsporingsdienst.
Het door de in het vorige lid bedoelde ambtenaar aan de politierechter te richten verzoek moet in beginsel schriftelijk gebeuren en bondig gemotiveerd zijn met de gegevens die een onderzoek in een - aan te wijzen - bewoond gebouw noodzakelijk maken.
Indien, ten gevolge van bijzondere omstandigheden, snel moet worden opgetreden, moet men de nodige maatregelen treffen om de vereiste machtiging binnen de kortst mogelijke tijd te bekomen (bv. een opsporingsbeambte doet een beroep op de Insp.A die het dichtst bij de plaats van de politierechtbank is gevestigd).
Nummer 319/14
Op te merken valt, dat de politierechter de rechter is van de politierechtbank in de plaatsen en rechtsgebieden bepaald in art. 3 van het bijvoegsel bij het Gerechtelijk wetboek en dat, in kantons zonder politierechtbank, het ambt van rechter in de politierechtbank door de vrederechter wordt uitgeoefend.
V. GEBRUIK VAN EEN GEINFORMATISEERD SYSTEEM
Nummer 319/15
Art. 319, laatste lid is in het WIB 92, ingevoegd door art. 56 van de W 6.7.1994 houdende fiscale bepalingen en beoogt het onderzoeks- en controlerecht van de Administratie der directe belastingen te verduidelijken in geval van het gebruik, door de belastingplichtige, van een geïnformatiseerd systeem om de boeken en bescheiden nodig om het bedrag van de belastbare inkomsten te bepalen, geheel of ten dele, te houden, op te stellen, toe te zenden of te bewaren.
De natuurlijke en rechtspersonen die overeenkomstig art. 315bis, WIB 92, een beroep doen op een computersysteem om de boeken en bescheiden te houden, dienen de ambtenaren van de administratie der directe belastingen die de betrouwbaarheid van de geïnformatiseerde inlichtingen, gegevens en bewerkingen willen onderzoeken bij te staan. Zij doen dit met behulp van de uitrusting die ze gebruiken.
Deze ambtenaren dienen voorzien te zijn van hun aanstellingsbewijs. Zij kunnen in het bijzonder de voorlegging ter inzage vorderen van stukken die speciaal zijn opgesteld om de op informatiedragers geplaatste gegevens om te zetten in een leesbare en verstaanbare vorm.
VI. RECHT VAN ONDERZOEK VAN DE BOEKEN EN STUKKEN IN BEROEPSLOKALEN
Nummer 319/16
Art. 11 van de wet houdende fiscale en diverse bepalingen. van 19.5.2010 (BS 28.5.2010) heeft art. 319, 1e lid met betrekking tot de onderzoeksbevoegdheden waarover de administratie der directe belastingen beschikt gewijzigd, teneinde deze af te stemmen op deze van de btw-administratie (art. 63, 1e lid, 1°, Btw-Wetboek).
De bevoegde ambtenaren van de administratie der directe belastingen krijgen de mogelijkheid om alle boeken en bescheiden die zich in de beroepslokalen bevinden, te onderzoeken. Waar het Hof inzake de toepassing van art. 63, 1e lid, Btw-Wetboek oordeelde dat de bevoegde ambtenaren het recht hebben na te gaan welke boeken en stukken zich bevinden in de ruimten waar de activiteit wordt uitgeoefend alsook de boeken en stukken die zij aldaar aantreffen, te onderzoeken, zonder voorafgaand om de voorlegging van die boeken en stukken te moeten verzoeken (Cass. 16.12.2003, FisconetPlus), geldt dit voortaan ook voor de bevoegde ambtenaren van de administratie der directe belastingen.