Parlementaire vraag nr. 719 van de heer Dirk Van der Maelen van 17.01.2014

Kamer, Vragen en Antwoorden, 2023-2024, QRVA 53/149 d.d. 24.02.2024, blz. 252

Inkomstenbelastingen - De verhoogde belastingvrije som voor gehandicapte kinderen

VRAAG (van de heer Van der Maelen)

Artikel 132, tweede lid WIB92 voorziet in een verhoging van de belastingvrije som wanneer de belastingplichtige een "als gehandicapt aangemerkt kind" ten laste heeft. In dit geval wordt het gehandicapt kind als twee kinderen beschouwd. Voor de invulling van het begrip "als gehandicapt aangemerkt kind" dient te worden teruggegrepen naar artikel 135 WIB92 dat stelt: "Als gehandicapt wordt aangemerkt: 1° diegene van wie, ongeacht de leeftijd, is vastgesteld dat ingevolge feiten overkomen en vastgesteld vóór de leeftijd van 65 jaar: - ofwel zijn lichamelijke of geestelijke toestand zijn verdienvermogen heeft verminderd tot één derde of minder van wat een valide persoon door een of ander beroep op de algemene arbeidsmarkt kan verdienen; - ofwel zijn gezondheidstoestand een volledig gebrek aan, of een vermindering van zelfredzaamheid van ten minste 9 punten tot gevolg heeft, gemeten volgens de handleiding en de medisch-sociale schaal van toepassing in het kader van de wetgeving met betrekking tot de tegemoetkomingen aan gehandicapten; - ofwel na de periode van primaire ongeschiktheid, bepaald in artikel 87 van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen gecoördineerd op 14 juli 1994, zijn verdienvermogen is verminderd tot een derde of minder, zoals bepaald in artikel 100 van dezelfde gecoördineerde wet; - ofwel hij, ingevolge een administratieve of gerechtelijke beslissing, tot ten minste 66 pct. blijvend lichamelijk of geestelijk gehandicapt of arbeidsongeschikt is verklaard; 2° het kind dat tot ten minste 66 pct. is getroffen door ontoereikende of verminderde lichamelijke of geestelijke geschiktheid wegens één of meer aandoeningen." De administratieve commentaren bij artikel 135, 2° WIB92 verwijzen voor de verdere invulling naar de regeling uit de kinderbijslagwet en stelt dat dezelfde betekenis moet worden gegeven in de personenbelasting. Deze wet voorziet dat kinderen geboren na 1 januari 1993 beoordeeld worden aan de hand van volgende pijlers: 1° pijler 1 behelst de gevolgen van de aandoening op het vlak van de lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van het kind; 2° pijler 2 behelst de gevolgen van de aandoening op het vlak van de activiteit en de participatie van het kind; 3° pijler 3 behelst de gevolgen van de aandoening voor de familiale omgeving van het kind. Ingevolge artikel 6, §3 van het koninklijk besluit van 28 maart 2003 heeft een gehandicapt kind recht op een verhoogde kinderbijslag wanneer hij minstens 4 punten behaalt in pijler 1, ofwel een totaal eindresultaat heeft van minstens 6 punten verdeeld over de drie pijlers. Gelet op de administratieve commentaren bij de artikelen 132 en 135 WIB92 dienen dezelfde criteria te worden gehanteerd in het fiscaal recht om het recht op de verhoogde belastingvrije som te beoordelen. In de praktijk hanteert de administratie, op basis van haar circulaire van 5 september 2008, echter een strengere voorwaarde opdat een gehandicapt kind kan genieten van een verhoogde belastingvrije som. Hierin stelt zij dat een kind pas als zwaar gehandicapt wordt aangemerkt voor de toepassing van artikel 132, tweede lid WIB92, indien zij minstens 4 punten behaalt in de eerste pijler, ongeacht het totale aantal punten die het heeft behaald voor het totaal van de 3 pijlers. Aan welke criteria dient een gehandicapt kind te voldoen om recht te hebben op de verhoogde belastingvrije som zoals bepaald in artikel 132, tweede lid WIB92?

ANTWOORD (Vice-eersteminister en minister van Financiën, belast met de Coördinatie van de fraudebestrijding en de Nationale loterij)

De in artikel 135, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 gestelde voorwaarde dat het kind voor ten minste 66 pct. moet zijn getroffen door ontoereikende of verminderde lichamelijke of geestelijke geschiktheid wegens één of meer aandoeningen is destijds overgenomen uit de kinderbijslagwetgeving, waar ze gebruikt werd als criterium om vast te stellen of een kind recht geeft op de bijkomende bijslag voor gehandicapte kinderen. Voor kinderen geboren na 31 december 1992 is het voor de verhoogde kinderbijslag voor gehandicapte kinderen gebruikte criterium van de lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 %. ondertussen vervangen door een nieuw stelsel waarin de aandoening van het kind wordt beoordeeld op basis van de drie pijlers die in de vraag zijn aangehaald. Voor elke pijler worden de gevolgen uitgedrukt in een aantal punten. Zodra het kind 4 punten behaalt in de eerste pijler of 6 punten in de drie pijlers samen wordt de kinderbijslag met een bijkomende bijslag verhoogd. In artikel 135, eerste lid, 2°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 is de voorwaarde van de lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 %. daarentegen nooit gewijzigd. In de praktijk gaat de Administratie er van uit dat een kind dat minstens vier punten behaalt in de eerste pijler, aan de fiscale voorwaarde van ten minste 66 % ongeschiktheid voldoet, ook als het kind minder dan zes punten behaalt in de drie pijlers samen. De circulaire van 5 september 2008, waarnaar het geachte lid verwijst, heeft dit duidelijk bevestigd.