Commentaar van art. 327, WIB 92

Afdeling III - Plichten van openbare diensten, instellingen en inrichtingen

Art. 327, WIB 92

I. WETTEKST

327/0

II. WORDINGSGESCHIEDENIS

327/1-11

A. Wet van 28.7.1938

327/1

B. Wet van 20.8.1947

327/2

C. Wet van 20.11.1962

327/3

D. Koninklijk besluit nr. 23 van 23.5.1967

327/4

E. Wet van 7.7.1972

327/5

F. Wet van 20.2.1978

327/6

G. Wet van 8.8.1980

327/7

H. Wet van 17.7.1985

327/8

I. Wet van 4.12.1990

327/9

J. Wet van 17.6.1991

327/10

K. Wet van 28.12.1992

327/11

III. VERPLICHTINGEN VAN DE PARKETTEN EN GRIFFIES VAN DE HOVEN EN VAN DE ANDERE RECHTSCOLLEGES

327/12-19

A. Algemeen

327/12

B. Verzoeken van de administratie

327/13-15

C. Aan het parket opgelegd initiatief

327/16-17

D. Gebruik door de administratie van de inlichtingen in verband met de rechtspleging

327/18-19

IV. VERPLICHTINGEN VAN DE ADMINISTRATIEVE DIENSTEN EN VAN DE OPENBARE INSTELLINGEN EN INRICHTINGEN

327/20-36

A. Ambtenaren die inlichtingen mogen vragen

327/20-21

B. Vragen van algemene aard

327/22-23

C. Uitgesloten inlichtingen

327/24-36

V. MEDEDELINGSPLICHT VAN DE COMMISSIE VOOR HET BANK- EN FINANCIEWEZEN EN VAN HET INTERVENTIEFONDS VAN DE BEURSVENNOOTSCHAPPEN

327/37-39

I. WETTEKST

Nummer 327/0

Art. 327. - § 1. De bestuursdiensten van de Staat, met inbegrip van de parketten en de griffies der Hoven en van alle rechtscolleges, de besturen van de Gemeenschappen, de Gewesten, de provincies, de agglomeraties, de federaties van gemeenten en de gemeenten, zomede de openbare instellingen en inrichtingen, zijn gehouden, wanneer zij daartoe worden aangezocht door een ambtenaar belast met de vestiging of de invordering van de belastingen, hem alle in hun bezit zijnde inlichtingen te verstrekken, hem, zonder verplaatsing, van alle in hun bezit zijnde akten, stukken, registers en om het even welke bescheiden inzage te verlenen, en hem alle inlichtingen, afschriften of uittreksels te laten nemen, welke de bedoelde ambtenaar voor de vestiging of de invordering van de door de Staat geheven belastingen nodig acht.

Van de akten, stukken, registers, bescheiden of inlichtingen in verband met de rechtspleging mag evenwel geen inzage worden verleend zonder uitdrukkelijk verlof van de procureur-generaal of de auditeur-generaal.

De originelen echter van de ontvangstbewijzen-getuigschriften voor verstrekte hulp, uitgereikt door de geneesheren, de tandheelkundigen en de paramedische medewerkers mogen niet worden medegedeeld zonder dat de nationale raad van de Orde der geneesheren of de provinciale geneeskundige commissies de gelegenheid hebben gehad zich ervan te vergewissen dat de Administratie der directe belastingen hierdoor geen inlichtingen krijgt betreffende de identiteit van de zieken en van de verzekerden.

§ 2. Het bepaalde in § 1 is niet van toepassing op het Nationaal instituut voor de statistiek en het Economisch en sociaal instituut voor de Middenstand wat de individueel verkregen inlichtingen betreft.

§ 3. Het bepaalde in § 1 is niet van toepassing op de openbare kredietinstellingen en -inrichtingen, noch op het Bestuur der postchecks wat de financiële verrichtingen binnen het kader van hun bedrijvigheid betreft.

Het bepaalde in § 1 blijft evenwel van toepassing in de gevallen en onder de voorwaarden als bedoeld in artikel 318, tweede lid.

§ 4. De ambtenaren van het openbaar ministerie bij de Hoven en rechtbanken, waarbij een strafzaak aanhangig is, waarvan het onderzoek ernstige indiciën van ontduiking inzake inkomstenbelastingen aan het licht brengt, zullen de Minister van Financiën hierover inlichten, nadat ze van de procureur-generaal of van de auditeur-generaal uitdrukkelijk verlof daartoe hebben gekregen.

§ 5. De Commissie voor het Bank- en Financiewezen en het Interventiefonds van de Beursvennootschappen lichten onmiddellijk de Minister van Financiën in wanneer zij vaststellen dat een instelling waarover zij de controle uitoefenen heeft bijgedragen tot het opzetten van een mechanisme dat tot doel of tot gevolg heeft inbreuken te organiseren op de fiscale wetgeving en dat een medeplichtigheid insluit tussen de instelling en de cliënt met het oog op belastingontduiking.

II. WORDINGSGESCHIEDENIS

A. WET VAN 28.7.1938

Nummer 327/1

Vóór het van kracht worden van de W 28.7.1938, (V 508) waren de besturen van de Staat, de provinciën en de gemeenten door dichte beschotten gescheiden. Daaruit vloeide voort dat de vragen om inlichtingen, welke door de fiscale Rijksdiensten tot voormelde besturen werden gericht met het oog op de billijke vestiging van de belastingen, meestal, behalve in geval van bezwaarschrift, werden afgewezen.

De eerste drie alinea's van art. 1, W 28.7.1938, strekkende tot de juiste heffing der belastingen, hebben de fiscale besturen gemachtigd bij de administratieve Rijksdiensten -met inbegrip van de parketten en griffies der Hoven en rechtbanken- alsmede bij de besturen van de provinciën en gemeenten, nasporingen te doen met het oog op de vestiging en heffing van de door de Staat geïnde belastingen. Doch, in de memorie van toelichting bij voornoemde wet (Kamer, zitting 1937-1938, doc. nr. 263), werd uitdrukkelijk verklaard : "worden hier" (artikel 1) "niet bedoeld, de parastatale inrichtingen, de openbare inrichtingen, de inrichtingen van openbaar nut, noch enige rechtspersonen buiten de Staat, de provinciën en gemeenten. Aldus vallen de Nationale Bank, de Spaarkas, de Bankcommissie, niet onder toepassing van de bepaling".

Een amendement strekkend tot de uitbreiding van de nasporingsmachten van de administratie tot de openbare inrichtingen, het Bestuur der postchecks, Nationale Bank, Spaarkas, Bankcommissie, banken, enz., werd verworpen door de Kamer van Volksvertegenwoordigers (Parlementaire handelingen, Kamer, vergadering van 7.7.1938, blz. 2306-2307); die verwerping werd in hoofdzaak gemotiveerd door de vrees dat de voorgestelde maatregel het openbaar krediet in groot gevaar zou hebben gebracht, wegens de zeer uitgebreide macht die hij aan de administratie zou hebben verleend.

B. WET VAN 20.8.1947

Nummer 327/2

De ervaring had uitgewezen dat de beperkende bewoordingen van art. 1, 1e lid, W 28.7.1938, talrijke door de openbare macht gecontroleerde parastatale inrichtingen, openbare instellingen en rechtspersonen in staat stelden of zouden hebben gesteld, aan de fiscale nasporingen een documentatie te onttrekken die, in veel gevallen, heel interessant zou geweest zijn voor de vestiging en de invordering van de directe belastingen en waarvan de mededeling aan de aanslagdiensten geen invloed op het openbaar krediet zou hebben gehad.

Die leemte werd aangevuld door art. 34, W 20.8.1947, (V 766) die aan de in art. 1, § 1, van voornoemde wet beoogde besturen, de openbare inrichtingen en instellingen heeft toegevoegd.

C. WET VAN 20.11.1962

Nummer 327/3

Art. 58, § 1, W 20.11.1962 houdende hervorming van de inkomstenbelastingen (V 1013) heeft de volgende wijzigingen aangebracht :

a) het woord "rechtbanken" wordt vervangen door de termen "van alle rechtscolleges" (zie 327/13);

b) de woorden "een ambtenaar van een der rijksbesturen belast met de aanslag in, of de invordering van de belastingen" worden vervangen door "een ambtenaar belast met de vestiging of de invordering van de belastingen" (zie 327/20);

c) er wordt gedeeltelijk een einde gesteld aan het uitzonderingsstelsel dat bestond met betrekking tot het Bestuur der postchecks, het Nationaal instituut voor de statistiek en de (openbare) kredietinstellingen waaraan, in de vroegere stand van de wetgeving, geen vragen om inlichtingen mochten worden gericht (zie 327/25 tot 33);

d) de mogelijkheid om van de bepalingen in kwestie bij koninklijk besluit, mede ondertekend door de Minister van Financiën, af te wijken, wordt opgeheven.

D. KONINKLIJK BESLUIT NR. 23 VAN 23.5.1967

Nummer 327/4

De samenwerking tussen de parketten en de aanslagdiensten, ingevoerd door de W 28.7.1938, was beperkt wegens het feit dat de administratie, alvorens vanwege het parket de mededeling te kunnen vorderen van de inlichtingen waarover dit laatste beschikte, kennis moest hebben van het bestaan van een rechtshandeling die van aard was een verdoken belastingstof aan het licht te brengen, wat zich in de praktijk, slechts op toevallige wijze voordeed.

Om betere resultaten te bereiken, dienden de parketten ertoe gebracht het initiatief te nemen de belangwekkende gevallen aan de fiscale besturen mede te delen.

Die maatregel werd genomen door art. 3, KB nr. 23, van 23.5.1967, (V 1179) getroffen ter uitvoering van art. 2, § 5, W 31.3.1967, (V 1174) tot toekenning van bepaalde bijzondere machten aan de Koning.

E. WET VAN 7.7.1972

Nummer 327/5

Door de besturen van de agglomeraties en van de federaties van gemeenten aan de opsomming van de administraties en instellingen toe te voegen, heeft art. 5, 11*, W 7.7.1972 (V 1353), vanaf 1.1.1973, aan die besturen dezelfde verplichtingen opgelegd als die welke ten opzichte van de besturen van de provincies en van de gemeenten gelden.

F. WET VAN 20.2.1978

Nummer 327/6

Art. 1, W 20.2.1978 (V 1474) voegt een tekst in die aan het medisch korps waarborgen verstrekt wat het in acht nemen van het medisch geheim betreft, en, meer in het bijzonder, de zekerheid geeft dat de administratie der directe belastingen geen inlichtingen in verband met de identiteit van de zieken en de verzekerden zal ontvangen van de diensten en instellingen die bij de toepassing van de ziekteverzekering optreden.

G. WET VAN 8.8.1980

Nummer 327/7

Art. 35, W 8.8.1980 (V 1534) verduidelijkt in welke gevallen en onder welke voorwaarden inlichtingen mogen worden ingezameld bij de openbare kredietinstellingen en -inrichtingen en bij het Bestuur der postchecks met het oog op de aanslag van hun cliënten. Daarenboven wordt aan de Bankcommissie een meldingsplicht opgelegd, wanneer zij vaststelt dat een instelling waarover zij de controle uitoefent, meegewerkt heeft bij het opzetten van een fiscaal fraudemechanisme dat de medeplichtigheid van instelling en cliënt insluit.

H. WET VAN 17.7.1985

Nummer 327/8

Art. 49, W 17.7.1985 (V 1789) legt de financiële en boekhoudkundige controlediensten beoogd bij art. 48, § 3, van die wet -d.w.z., de diensten die de financiële en boekhoudkundige controle waarnemen van openbare kredietinstellingen en van verenigingen of kassen die door die instellingen zijn erkend- eenzelfde meldingsverplichting op als die van de Bankcommissie.

I. WET VAN 4.12.1990

Nummer 327/9

Art. 244, W 4.12.1990 (V 2071) vervangt de woorden "Bankcommissie" door "Commissie voor het Bank- en Financiewezen" en breidt de meldingsplicht uit tot het Interventiefonds van de Beursvennootschappen, dat door dezelfde wet is ingesteld.

J. WET VAN 17.6.1991

Nummer 327/10

Art. 234, W 17.6.1991 (V 2117) onderwerpt de openbare kredietinstellingen aan dezelfde regels en controle als de private instellingen. Aldus wordt de aan de in art. 48, § 3, W 17.7.1985 beoogde diensten opgedragen controleopdracht voortaan toevertrouwd aan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen (Parl.St., Senaat, zitting 1989-1990, nr. 1063-1, blz. 8, 52 en 54).

Art. 243 van dezelfde wet schrapt de woorden "en de financiële en boekhoudkundige controlediensten beoogt bij artikel 48, § 3 van de wet van 17 juli 1985" doch vergeet de woorden "en het Interventiefonds van de Beursvennootschappen".

K. WET VAN 28.12.1992

Nummer 327/11

Art. 36, W 28.12.1992 (V 2212) voegt opnieuw de woorden "en het Interventiefonds van de Beursvennootschappen" in.

III. VERPLICHTINGEN VAN DE PARKETTEN EN GRIFFIES VAN DE HOVEN EN VAN DE ANDERE RECHTSCOLLEGES

A. ALGEMEEN

Nummer 327/12

Art. 327, WIB 92 legt twee soorten verplichtingen op :

- eensdeels, ter uitvoering van § 1, zijn de parketten en de griffies van de Hoven en van alle rechtscolleges verplicht, op verzoek van de administratie, alle in hun bezit zijnde inlichtingen te verstrekken;

- anderdeels, verplicht § 4 de ambtenaren van het Openbaar ministerie bij de Hoven en rechtbanken, op eigen initiatief, aan de administratie de strafzaken mede te delen waarvan het onderzoek ernstige indiciën van ontduiking aan het licht brengt.

B. VERZOEKEN VAN DE ADMINISTRATIE

1. Hoven en rechtscolleges

Nummer 327/13

Art. 327, § 1, WIB 92 betreft de parketten en de griffies van de Hoven en van alle rechtscolleges, hetgeen de griffies van alle administratieve rechtscolleges insluit. Onder deze laatste dienen, onder meer, de Raad van State, het Rekenhof en de Militieraden te worden gerangschikt.

2. Stukken in verband met de rechtspleging

Nummer 327/14

De uitdrukkelijke machtiging van de procureur-generaal bij het Hof van beroep of van de auditeur-generaal bij het Militair Gerechtshof is noodzakelijk opdat de in art. 327, WIB 92, beoogde ambtenaren, mededeling kunnen bekomen van de akten, stukken, registers, bescheiden of inlichtingen in verband met de rechtspleging, d.w.z. met zaken die onderworpen zijn aan de rechtscolleges welke de rechtsmacht uitmaken, of het gaat om burgerlijke vorderingen, straf- of andere vorderingen.

Er mag geen gebruik worden gemaakt van stukken (andere dan de vonnissen en arresten die kracht van gewijsde hebben verkregen) in verband met de rechtspleging en waarvan het raadplegen niet uitdrukkelijk door de bevoegde procureur-generaal of krijgsauditeur werd toegestaan (zie Cass., 7.6.1960, NV Ruhrstahl, Pas. 1960, I, 1157; 3.6.1964, Vercauteren, Pas. 1964, I, 1046; 24.11.1964, Giuliano).

Die voorafgaande machtiging is niet vereist om mededeling te bekomen van stukken of inlichtingen in verband met procedures die voor de administratieve rechtscolleges werden ingeleid (zie 327/13).

Nummer 327/15

De aanvragen om machtiging moeten naar behoren gerechtvaardigd zijn en door toedoen van de gewestelijk directeur aan de bevoegde gerechtelijke autoriteiten worden toegezonden.

De aanvragen moeten derwijze worden opgesteld dat alle inlichtingen kunnen worden opgenomen die nuttig zijn voor de vestiging of de inning, niet alleen van de belasting waarvoor de inzage van de stukken wordt gevraagd, maar ook van elke andere belasting die door dezelfde perso(o)n(en) aan de Staat verschuldigd is.

C. AAN HET PARKET OPGELEGD INITIATIEF

Nummer 327/16

Art. 327, § 4, WIB 92, legt de ambtenaren van het Openbaar ministerie bij de Hoven en de rechtbanken, de verplichting op de Minister van Financiën in te lichten, nadat ze van de procureur-generaal of van de auditeur-generaal uitdrukkelijk verlof daartoe hebben gekregen, ieder maal dat bij hen een strafzaak aanhangig is waarvan het onderzoek ernstige indiciën van ontduiking inzake inkomstenbelastingen aan het licht brengt.

Het gaat hier dus om een bepaling waarvan de uitvoering hoofdzakelijk onder de bevoegdheid van het Ministerie van Justitie valt.

Men merke evenwel op dat, waar art. 327, § 1, WIB 92 de parketten en de griffies van de Hoven en "van alle rechtscolleges" bedoelt en geen onderscheid maakt naar de aard van de aanhangige zaken, § 4, eensdeels, enkel een verplichting invoert voor de leden van het parket bij de Hoven en "rechtbanken", met uitsluiting dus van de parketten die eventueel kunnen bestaan bij de administratieve rechtscolleges bedoeld in 327/13, en, anderdeels, enkel slaat op de strafzaken, met uitsluiting van de burgerlijke zaken en de handelszaken. Voor deze laatste zaken blijft enkel de procedure voorgeschreven bij § 1 van art. 327, WIB 92, van toepassing, zodat geen enkel initiatief aan het Openbaar ministerie is opgelegd.

Wat daarentegen de strafzaken betreft, moet het parket de Minister van Financiën inlichten wanneer ernstige indiciën van belastingontduiking aan het licht komen, niet alleen ten name van de rechtstreeks in de zaak betrokken belastingplichtigen, maar ook ten name van alle andere personen wier toestand tijdens het onderzoek ter sprake komt.

Nummer 327/17

De kennisgeving van de ambtenaar van het Openbaar ministerie aan de Minister van Financiën wordt door de administratie aan de bevoegde ambtenaar overgezonden.

De door de gerechtelijke autoriteiten gegeven machtiging om de Minister van Financiën in te lichten sluit echter, op zichzelf, niet de machtiging in zich om inzage te nemen van al de stukken van het dossier. Aan de procureur-generaal of aan de auditeur-generaal komt, inderdaad, het recht toe te oordelen in welke mate de administratie van Financiën kennis of afschrift mag nemen van het strafdossier. Nadat de administratie werd ingelicht, zal zij, zo nodig, § 1 van art. 327, WIB 92, moeten toepassen en dus op grond van die bepaling de uitdrukkelijke machtiging om het dossier in te zien moeten vragen aan de gerechtelijke autoriteit, die eventueel zal bepalen in welke mate tot de inzage mag worden overgegaan.

Die werkwijze moet, wel verstaan, niet worden nageleefd :

- zo de machtiging reeds besloten ligt in de kennisgeving van de gerechtelijke autoriteit;

- of zo die kennisgeving reeds alle gegevens bevat die voor de aanslag noodzakelijk zijn.

D. GEBRUIK DOOR DE ADMINISTRATIE VAN DE INLICHTINGEN IN VERBAND MET DE RECHTSPLEGING

Nummer 327/18

De inlichtingen bekomen ingevolge de inzage van het gerechtelijk dossier alsmede de door het parket medegedeelde inlichtingen, moeten door de administratie vanuit een dubbel oogpunt worden onderzocht.

Eensdeels, indien wordt bevonden dat er belastbare inkomsten werden ontdoken, dient in overweging te worden genomen of tot het belasten hiervan kan worden overgegaan, hetzij omdat de wettelijke termijnen daartoe nog niet verstreken zijn, hetzij omdat kan worden gebruik gemaakt van het recht een bijzondere aanslag te vestigen binnen de bij art. 358, WIB 92, voorgeschreven bijzondere termijn.

Anderdeels, zal eveneens moeten worden nagegaan of de aldus bekomen gegevens niet het bestaan aan het licht brengen van een in de art. 449 en volgende, WIB 92, bedoelde overtreding die aanleiding kan geven tot strafrechtelijke vervolgingen. De rol van de administratie bestaat erin om, in bevestigend geval, bij het Parket aangifte te doen van dergelijke overtreding (zie commentaar op art. 460 tot 462, WIB 92) .

Nummer 327/19

De ambtenaar die, bij de inzage van de stukken, inlichtingen vindt betreffende belastingplichtigen die niet afhangen van zijn ambtsgebied of inlichtingen die nuttig zijn inzake andere belastingen dan die waarvoor de mededeling van de stukken werd gevraagd, deelt die inlichtingen mede aan de bevoegde ambtenaar van zijn administratie of van een andere belastingadministratie.

IV. VERPLICHTINGEN VAN DE ADMINISTRATIEVE DIENSTEN EN VAN DE OPENBARE INSTELLINGEN EN INRICHTINGEN

A. AMBTENAREN DIE INLICHTINGEN MOGEN VRAGEN

Nummer 327/20

De door art. 327, WIB 92, toegekende rechten mogen worden uitgeoefend door "een ambtenaar belast met de vestiging of de invordering van de belastingen".

Zij mogen dus slechts worden uitgeoefend door de Ontv., Hfd.crs, Insp., Adj.dir. en Dir. titularissen of naar behoren gedelegeerde plaatsvervangers of waarnemers, met uitsluiting van de andere personeelsleden van de administratie.

Die ambtenaren moeten hun aanvragen niet doen door bemiddeling van hun hiërarchische meerderen (PV nr. 61 van 4.3.1969 van Defraigne, Bull.VA, Kamer, zitting 1968-1969, blz. 644; Bull. 463, blz. 750).

Nummer 327/21

Er moet niet noodzakelijk een bezwaarschrift bestaan opdat inlichtingen aan de openbare besturen en instellingen kunnen worden gevraagd, daar de ambtenaren der directe belastingen ertoe gerechtigd zijn zelfs voor de aanslag, bij die besturen en instellingen navraag te doen naar de gegevens die hen onmisbaar schijnen voor het bepalen van de bestanddelen die tot grondslag moeten dienen voor de berekening van de inkomsten of voor het bepalen van de inkomsten zelf van de betrokkenen.

B. VRAGEN VAN ALGEMENE AARD

Nummer 327/22

Het recht tot opvordering slaat niet alleen op persoonlijke toestanden, doch eveneens op inlichtingen van algemene aard, zoals in de volgende bewoordingen gepreciseerd werd in de memorie van toelichting bij de W 28.7.1938 :

"De voorgestelde bepaling heeft niet tot doel een systematisch uitpluizen van de in de verschillende administratiediensten berustende dossiers toe te laten om, inzake belastingen, mogelijk gepleegde ontduikingen op het spoor te komen. Zij verleent aan de belastingadministraties een aanvullend controlemiddel dat matig en oordeelkundig dient te worden aangewend.

Wanneer, ter gelegenheid van het onderzoek van een inzake belastingen ingebrachte aangifte, de met de controle belaste ambtenaar redenen zal hebben te geloven dat er verzwijging of onjuistheid in het spel is, zal hij gronden hebben, om zijn wetenschap verder te brengen, om het initiatief tot stappen bij de andere administratieve diensten te nemen.

...........

Het verzoek om inlichtingen moet niet noodzakelijk op de toestand van een bepaalde belastingplichtige betrekking hebben. De administratieve diensten zijn, inderdaad, in het bezit van talrijke inlichtingen die het mogelijk maken de aanwezigheid van een belastingobject vast te stellen. Het spreekt vanzelf dat dergelijke documentatie, onder de vorm van lijsten of anderszins, aan het belastingbestuur moet kunnen worden medegedeeld. Tot voorbeeld halen wij aan . . . de invoervergunningen, de bouwvergunningen, de administratieve aanbestedingen van leveringen of werken".

Nummer 327/23

Het Hoofdbestuur der directe belastingen belast er zich mede, de automatische algemene toezending uit te lokken van sommige inlichtingen die in het bezit zijn van andere besturen.

C. UITGESLOTEN INLICHTINGEN

Nummer 327/24

Ten einde het geheim van statistische inlichtingen, het bankgeheim, het beroepsgeheim of het medisch geheim te vrijwaren, beperkt de Administratie der directe belastingen in bepaalde gevallen haar vragen om inlichtingen.

1. Geheim van de statistische inlichtingen

Nummer 327/25

Om de oprechtheid van de statistische aangiften gedaan bij het Nationaal Instituut voor de Statistiek en bij het Economisch en Sociaal instituut voor de middenstand te waarborgen, sluit § 2 van art. 327, WIB 92 alle individuele inlichtingen welke die instituten zich doen verstrekken in het raam van hun opdracht, al dan niet krachtens een wet, uit het navorsingsgebied van de administratie der directe belastingen (Kamer, zitting 1961-1962, doc. 264-36).

Nummer 327/26

Die uitsluiting van de individuele inlichtingen is toepasselijk zelfs in het stadium van bezwaar. Art. 5, W 4.7.1962 bepaalt immers dat de door het Nationaal Instituut voor de Statistiek verzamelde individuele inlichtingen niet ter beschikking van de fiscale besturen mogen worden gesteld.

Nummer 327/27

De uitsluiting is zowel toepasselijk ten opzichte van de Instituten zelf als ten opzichte van de diensten en administraties (bijvoorbeeld van de gemeenten) die belast zijn om aan de uitvoering van hun werkzaamheden mede te werken.

Nummer 327/28

Art. 327, § 2, WIB 92 staat de administratie der directe belastingen toe, bij de betrokken Instituten statistische inlichtingen van algemene aard te bekomen.

Nummer 327/29

In dat verband, is het, ten aanzien van het hoger belang van de landsverdediging, voorgeschreven af te zien van ieder verzoek om mededeling van inlichtingen die werden ingezameld ter gelegenheid van tellingen gedaan, hetzij ter uitvoering van de wetten en reglementen op de burgerlijke en militaire opeisingen, hetzij met het oog op de voorbereiding van de mobilisatie van het land in geval van oorlog.

2. Bankgeheim

Nummer 327/30

Art. 327, § 3, 1e lid, WIB 92, preciseert dat het bepaalde in § 1 niet van toepassing is op de openbare kredietinstellingen en -inrichtingen, noch op het Bestuur der postchecks wat de financiële verrichtingen binnen het kader van hun bedrijvigheid betreft.

Art. 327, § 3, 2e lid, WIB 92, stelt dat § 1 evenwel van toepassing blijft in de gevallen en onder de voorwaarden als bedoeld in art. 318, 2e lid, WIB 92.

Gelet evenwel op het feit dat de procureur-generaal soeverein en zonder mogelijk verzet oordeelt omtrent de inzage die hij mag verlenen van de stukken van strafdossiers (art. 327, § 1, 2e lid, WIB 92) kan men de administratie der directe belastingen niet verwijten gebruik te maken van dergelijke stukken die haar met toestemming van de procureur-generaal regelmatig ter kennis werden gebracht en welke betrekking hebben op financiële bankverrichtingen (Gent, 11.10.1985, Noyez; id., 22.11.1985, Sobry).

Nummer 327/31

Voor alle bank-, wissel-, krediet- en spaarinstellingen, openbare of private, geldt dezelfde wettelijke regeling :

- voor alle correcte en normale verrichtingen, respect voor de discretie welke die instellingen verplicht zijn in acht te nemen in verband met hun specifieke verrichtingen (art. 318, 1e lid, en 327, §3, 1e lid, WIB 92) ;

- doorbreken van de discretie wanneer men staat voor concrete gegevens die door instelling en cliënt samen opgezette mechanismen van belastingontduiking doen vermoeden (art. 318, 2e lid, en 327, §3, 2e lid, WIB 92) .

Nummer 327/32

Voor verdere commentaar aangaande art. 327, § 3, WIB 92, wordt verwezen naar de commentaar op art. 318, WIB 92, die hier mutatis mutandis van toepassing is.

Nummer 327/33

Voorts dient te worden onderstreept dat het voorbehoud in verband met de verrichtingen waarop de vragen om inlichtingen aan de kredietinstellingen en aan het Bestuur der postchecks mogen slaan, niet meer geldt in het stadium van het onderzoek der bezwaarschriften (zie art. 374, WIB 92).

3. Beroepsgeheim

Nummer 327/34

Over het algemeen is het geraden blijk te geven van doorzicht, gematigdheid en omzichtigheid, wanneer een beroep wordt gedaan op de documentatie in het bezit van de openbare inrichtingen en instellingen. Er dient te worden vermeden hun regelmatige werking en de realisatie van het hun opgedragen doel van openbaar nut in het gedrang te brengen.

Wat de openbare inrichtingen en instellingen betreft die, wegens de aard van hun bedrijvigheid, onderworpen zijn aan de concurrentie van privébedrijven en, door dat feit, ertoe gehouden zijn een maximum van discretie nopens de aard en de belangrijkheid van de voor hun cliënteel gedane verrichtingen in acht te nemen, is het slechts in gevallen van werkelijke noodzaak dat hun vragen om inlichtingen omtrent dergelijke verrichtingen dienen te worden toegezonden.

Dit geldt eveneens voor de Instituten van de Belgische Radio en Televisie in verband met de inlichtingen die ze ten gevolge van reportages in hun bezit zouden kunnen hebben.

4. Medisch geheim

Nummer 327/35

De ambtenaren van de Administratie der directe belastingen mogen geen kennis nemen -noch a fortiori inlichtingen vragen- van gegevens betreffende de identiteit van de zieken aan openbare diensten, instellingen en inrichtingen en inzonderheid aan die welke bij de toepassing van de ziekteverzekering betrokken zijn.

De controle van de inkomsten van het geneeskundig korps mag immers in geen geval afbreuk doen aan de inachtneming van het medisch geheim.

Het is trouwens om die reden dat de naam van de zieken niet is afgedrukt op de duplicaten van de getuigschriften voor verstrekte hulp.

Nummer 327/36

Art. 327, § 1, 3e lid, WIB 92 waarborgt uitdrukkelijk de inachtneming van het medisch geheim wanneer, om de inkomsten van de beoefenaars te controleren, de administratie de duplicaten van de getuigschriften voor verstrekte hulp (in het bezit van de beoefenaars) wenst te vergelijken met de originele (in het bezit van de instellingen die bij de toepassing van de ziekteverzekering optreden).

Om die controle uit te voeren ontvangt de Administratie der directe belastingen enkel afschriften van documenten (originelen van getuigschriften voor verstrekte hulp) die de naam van de zieke en van de verzekerde niet meer vermelden.

Die documenten worden niet rechtstreeks aan de aanslagdiensten gezonden; ze worden in verzegelde colli aan het Hoofdbestuur der directe belastingen gezonden. De nationale raad van de Orde der geneesheren, wat de geneesheren betreft, en de provinciale geneeskundige commissies (in hun speciale samenstelling) wat de tandheelkundigen en de paramedische medewerkers betreft, worden uitgenodigd, binnen een redelijke, met de eisen van de controle verenigbare termijn, een afgevaardigde aan te stellen die bij de opening van de colli zich ervan vergewist dat de administratie, op deze wijze, geen inlichtingen ontvangt in verband met de identiteit van de zieke en van de verzekerde.

De mededeling van die documenten wordt dus niet ondergeschikt gemaakt aan de toestemming van de voormelde organen, maar zij kunnen zich ervan vergewissen dat die mededeling wordt gedaan zonder schending van het medisch geheim.

Op te merken dat de diensten en instellingen die optreden bij ziekteverzekering gehouden zijn tot het fiscaal geheim met betrekking tot de inlichtingen van fiscale aard waarvan zij kennis zouden krijgen langs de getuigschriften voor verstrekte hulp om, bijvoorbeeld wanneer het ontvangstbewijs erbij gevoegd bleef (zie 337/11).

V. MEDEDELINGSPLICHT VAN DE COMMISSIE VOOR HET BANK- EN FINANCIEWEZEN EN VAN HET INTERVENTIEFONDS VAN DE BEURSVENNOOTSCHAPPEN

Nummer 327/37

Krachtens art. 39, KB nr. 185 van 9.7.1935 op de bankcontrole, zoals het werd gewijzigd door art. 53, W 30.6.1975, betreffende het statuut van de banken en waarvan het toepassingsgebied werd uitgebreid tot de openbare kredietinstellingen door art. 234, W 17.6.1991 (zie 327/10), kan de Commissie voor het Bank- en Financiewezen kredietinstellingen en beursvennootschappen die onder haar controle vallen een einde doen stellen aan het gebruik van mechanismen die tot doel of tot gevolg hebben de belastingontduiking door derden te bevorderen.

Deze bepalingen hebben vooral een preventief karakter en maken het de Commissie voor het Bank- en Financiewezen mogelijk een einde te doen stellen aan mechanismen zonder het bewijs of het vermoeden te moeten aanbrengen dat fiscale fraude is gepleegd.

Nummer 327/38

Hoewel zij zich in dezelfde sfeer situeren, zijn de bepalingen van art. 327, § 5, WIB 92, van een andere aard en hebben zij een andere draagwijdte .

Krachtens deze bepalingen lichten de Commissie voor het Bank- en Financiewezen en het Interventiefonds van de Beursvennootschappen de Minister van Financiën onmiddellijk in wanneer zij in een instelling waarover zij de controle uitoefenen, het bestaan zouden vaststellen van een mechanisme dat met de medewerking van de instelling is opgezet, de organisatie van inbreuken op de fiscale wet tot doel of tot gevolg heeft en, met het oog op belastingontduiking de medeplichtigheid van instelling en cliënt insluit.

Allereerst zijn de hier geviseerde mechanismen niet geheel dezelfde als die bedoeld in de W 30.6.1975 : ter zake wordt verwezen naar de commentaar bij art. 318, WIB 92 (zie 318/16). Vervolgens slaat de verplichting tot aangifte alleen op mechanismen waarvoor de Commissie voor het Bank- en Financiewezen en het Interventiefonds van de Beursvennootschappen de beoogde belastingontduiking kunnen bewijzen of ernstig vermoeden; in de parlementaire documenten wordt hier een parallel getrokken naar de bepalingen van art. 327, § 4, WIB 92, ten aanzien van de mededelingsplicht van de gerechtelijke autoriteiten (Kamer, zitting 1979-1980, doc. 323/73, blz. 52 en Senaat, zitting 1979-1980, doc. 483/9, bijlage VI, blz. 66).

Nummer 327/39

Opgemerkt wordt dat de rol van de Commissie voor het Bank- en Financiewezen en het Interventiefonds van de Beursvennootschappen in deze aangelegenheid beperkt blijft tot het aangeven bij de Minister van het bevonden mechanisme. Fiscale controle behoort niet tot de bevoegdheid van de Commissie of van het Interventiefonds (art. 39, KB nr. 185 van 9.7.1935, zoals gewijzigd door de W 30.6.1975 en art. 57, W 4.12.1990). Na ontvangst van de aangifte behoort het tot de uitsluitende bevoegdheid van de fiscale administratie het onderzoek voort te zetten op het vlak van de toepassing van de belastingwetten (ibidem, doc. 323/73, blz. 52 en doc. 483/9, bijlage VI, blz. 66).