Parlementaire vraag nr. 4361 van mevrouw Veerle Wouters van 30.06.2015

Mondelinge parlementaire vraag nr. 4361 van mevrouw Veerle Wouters dd. 30.06.2015

Kamer, Integraal verslag – Commissie voor de Financiën, 2014-2015, CRIV 54 COM 202 dd. 30.06.2015, blz. 8

Fiscale behandeling van auteursvergoedingen

VRAAG (van mevrouw Wouters)

sinds januari 2008 worden auteursvergoedingen, dus inkomsten uit auteursrechtelijk beschermd werk waarvan de inkomsten een vergoeding zijn voor de cessie of concessie van dat werk, expliciet als roerende inkomsten belast. Dat staat in artikel 17, § 1, 5° van het WIB 92. Ze worden dus niet als beroepsinkomsten belast, met name onder het plafond van 37 500 euro, niet-geïndexeerd. Boven dit jaarlijkse plafond is artikel 37 van het WIB 92 wel van toepassing en zal geval per geval moeten worden uitgemaakt of het gaat om roerende inkomsten dan wel om inkomsten die te maken hebben met een beroepswerkzaamheid.

In geval van gemengde contracten gebeurt de uitsplitsing van die inkomsten naar hun aard, als roerende inkomsten dan wel als beroepsinkomsten. Daarbij gelden de bepalingen van de overeenkomst zoals bepaald in rondzendbrief nr. 36/2014.

Ondanks de duidelijke bepaling van artikel 37 van het WIB 92 wensen bepaalde fiscale inspecteurs de inkomsten uit cessie en concessie van auteursrechten toch als beroepsinkomsten te belasten. Zij halen in hoofde van de bedrijfsleiders het attractiebeginsel aan.

In het verleden werden verscheidene rulings toegekend inzake het percentage dat in aanmerking komt voor een belastingheffing op grond van artikel 17, § 1, 5°. Kunnen deze rulings als maatstaf dienen voor het bepalen van een verdeelsleutel in het geval van gemengde contracten ?

Primeert de wil van de partijen bij het bepalen van een verdeelsleutel of niet ?

Eens de uitsplitsing is gebeurd, kan het attractiebeginsel volgens artikel 32 van het WIB 92 dan worden toegepast op de inkomsten uit auteursrechten die onder het plafondbedrag van de niet-geïndexeerde 37.500 euro vallen ?

Of primeert hier de typedwang, met name dat als de wetgever duidelijk de aard van bepaalde inkomsten kwalificeert zij dan niet een andere aard kunnen hebben ?

ANTWOORD (van de minister)

De beslissingen van de Dienst Voorafgaande Beslissingen in fiscale zaken zijn slechts bindend ten aanzien van de aanvrager en van eventuele derden die bij de aanvraag en de beslissing betrokken zijn, en voor de verrichting die daarin wordt beschreven. Zoals ik reeds heb geantwoord op de mondelinge parlementaire vragen van mevrouw Smaers en de heer Dedecker in de commissie voor de Financiën en de Begroting van 19 november 2014, wordt de door de partijen gesloten overeenkomst door de administratie aanvaard voor zover die overeenkomst met de werkelijkheid overeenstemt. Het fiscaal recht is immers op die werkelijkheid gebaseerd. Er moet ter zake dan ook worden nagegaan of het werkelijk om inkomsten uit de cessie of concessie van auteursrechten gaat. Voor zover dus blijkt dat er van cessie of concessie van auteursrechten sprake is, zal de eventuele uitsplitsing tussen roerende inkomsten en beroepsinkomsten gebeuren op basis van de bepalingen van de overeenkomst. Het attractiebeginsel is niet van toepassing op de inkomsten uit auteursrechten tot en met het plafondbedrag van 37 500 euro. Die inkomsten behouden bijgevolg hun hoedanigheid van roerende inkomsten.

CONCLUSIE (van mevrouw Wouters)

Ik dank u voor het duidelijk antwoord.