Commentaar van art. 57, WIB 92 (bijwerking)
Bijwerking van 01.01.2010
TITEL II: PERSONENBELASTING
HOOFDSTUK II: GRONDSLAG VAN DE BELASTING
Afdeling IV: Beroepsinkomen
Onderafdeling III: Vaststelling van het netto-inkomen
A. Beroepskosten
Art. 57, WIB 92
4. NOG TE BETALEN BEZOLDIGINGEN
a) Geboekt, nog te betalen vakantiegeld
Principe
Nummer 57/18
Het tijdens een boekjaar geboekte, nog te betalen, vakantiegeld mag slechts onder de beroepskosten worden gerangschikt in de mate dat het overeenstemt met het minimumbedrag van het vakantiegeld dat later door de onderneming zal moeten worden gedragen uit hoofde van de tijdens dat boekjaar betaalde bezoldigingen. In die mate kan er sprake zijn van een zekere en vaststaande schuld op de afsluitingsdatum van het boekjaar.
Het betreft ter zake voornamelijk:
- het vakantiegeld dat de werkgever rechtstreeks aan zijn bedienden zal moeten betalen tijdens het kalenderjaar dat volgt op dat waarin de rechtgevende arbeidsprestaties werden geleverd;
- de jaarlijkse bijdrage die de werkgever vóór 30 april van het volgende jaar aan de RSZ zal moeten betalen op basis van de lonen die de werklieden tijdens het kalenderjaar hebben verkregen.
Het bedrag van de geboekte schuld met het oog op het betalen van het vakantiegeld in het volgende jaar, mag slechts onder de beroepskosten worden opgenomen in de mate dat dit bedrag een bepaald percentage van de tijdens het boekjaar aan het personeel toegekende vaste en veranderlijke bezoldigingen niet te boven gaan (cf. 57/20).
Het spreekt vanzelf dat de bezoldigingen die als berekeningsbasis hebben gediend voor het vakantiegeld dat reeds tijdens het boekjaar zelf van de overeenstemmende arbeidsprestaties is uitbetaald, uit de berekeningsbasis moeten worden gesloten om het bedrag te berekenen van het nog te betalen vakantiegeld dat onder de aftrekbare beroepskosten mag worden opgenomen.
Dit is namelijk het geval voor het "vertrekvakantiegeld" dat voortijdig wordt betaald aan een bediende:
- die de onderneming verlaat (indien een bediende de onderneming verlaat in 2010, wordt hem in dat jaar reeds het vakantiegeld betaald met betrekking tot het in de onderneming gepresteerde deel van het jaar 2010; dat vakantiegeld zou hem normalerwijze - indien hij de onderneming in 2010 niet had verlaten - slechts in 2011 zijn uitbetaald);
- of die met de werkgever bij wie hij tewerkgesteld is, een nieuwe arbeidsovereenkomst sluit die als gevolg heeft dat het gemiddeld aantal te presteren uren per week verlaagt - cf. de huidige tekst van art. 46, § 3, van het KB 30.3.1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers (indien de arbeidsduur van een bediende vermindert in de loop van 2010, wordt hem in december 2010 een "vertrekvakantiegeld" betaald met betrekking tot het gedeelte van het jaar 2010 waarin hij in de onderneming nog geen verminderde prestaties had geleverd).
In de in het vorig lid bedoelde gevallen moet het bedrag van de bezoldigingen die als berekeningsbasis hebben gediend voor het bepalen van het vertrekvakantiegeld dus worden afgetrokken van het totaal van de gedurende datzelfde boekjaar toegekende bezoldigingen om het bedrag te berekenen van het nog te betalen vakantiegeld dat onder de aftrekbare beroepskosten mag worden opgenomen.
Algemene regel
Nummer 57/19
De bedragen die in de op 31 december van een welbepaald jaar afgesloten balansen worden geboekt met het oog op de uitbetaling van het vakantiegeld aan personeelsleden in het daaropvolgende jaar, mogen als beroepskosten worden beschouwd in zover zij niet meer bedragen dan een bepaald percentage (zie 57/20) van:
- de vaste en veranderlijke bezoldigingen die in het eerstvermelde jaar zijn toegekend aan bedienden die het voordeel van de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers genieten;
- 108/100 (1) van de lonen die in het eerstvermelde jaar zijn toegekend aan werklieden en leerlingen die het voordeel van dezelfde wetgeving genieten.
(1) De verhoging van de lonen met 8% vertegenwoordigt het enkel vakantiegeld dat door toedoen van de Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie wordt uitbetaald.
Maximumpercentages
Nummer 57/20
De maximumpercentages waarvan sprake is in de nrs. 57/18, derde lid en 57/19 zijn - per jaar - vermeld in de hiernavolgende lijst.
Datum van afsluiting van het boekjaar | Jaar van uitbetaling van het vakantiegeld aan de personeelsleden | Jaar van toekenning van de bezoldigingen of lonen | Maximum % van de vaste en veranderlijke bezoldigingen van bedienden (2) | Maximum % van 108/100 van de lonen van werklieden en leerlingen (2) |
31.12.2005 | 2006 | 2005 | 18,8 % | 10,27 % |
31.12.2006 | 2007 | 2006 | 18,8 % | 10,27 % |
31.12.2007 | 2008 | 2007 | 18,8 % | 10,27 % |
31.12.2008 | 209 | 2008 | 18,8 % | 10,27 % |
31.12.2009 | 2010 | 2009 | 18,8 % | 10,27 % |
31.12.2010 | 2011 | 2010 | 18,8 % | 10,27 % |
(2) Die het voordeel van de wetgeving betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers genieten.
Geboekte bedragen
Nummer 57/21
Beantwoorden aan het begrip "geboekte" bedragen:
- in hoofde van exploitanten van nijverheids-, handels- of landbouwondernemingen: de bedragen die zijn ingeschreven in een regelmatige boekhouding; met regelmatige boekhouding wordt hier niet noodzakelijk een volledige - of dubbele - boekhouding bedoeld - zie in dit verband ook 49/7; de aandacht wordt niettemin ook gevestigd op het bepaalde in 57/22;
- in hoofde van personen die een vrij beroep, een ambt of een post uitoefenen : de bedragen die zijn ingeschreven in het in art. 320, § 2, WIB 92, bedoelde dagboek (voor meer bijzonderheden, zie commentaar op dat artikel).
Bovenstaande principes zijn ook terug te vinden in de antwoorden op de volgende parlementaire vragen:
- PV nr. 225, 18.4.1984, Sen. Dalem, Bull. 632, blz. 2594;
- PV nr. 217, 25.6.1990, Sen. Wintgens, Bull. 700, blz. 3417;
- PV nr. 138, 4.3.1991, Sen. Wintgens, Bull. 709, blz. 2367.
Nummer 57/22
De belastingplichtige moet bewijzen dat de sommen waarvan hij de aftrek als beroepskosten vraagt werkelijk zijn betaald of het karakter van zekere en vaststaande schulden of verliezen hebben verkregen en als zodanig zijn geboekt. De loutere vermelding van de litigieuze sommen in een winstberekening gevoegd bij een bezwaarschrift kan ter zake niet als een "boeking" in de zin van art. 49, tweede lid, WIB 92 (voorheen art.44, infine, WIB) aanzien worden (Antwerpen, 22.5.1989, Rombouts, Bull. 693, blz. 1009).
Veranderlijke bezoldigingen
Nummer 57/23
Met de aan bedienden toegekende "veranderlijke bezoldigingen" worden bedoeld, de normale, periodieke, doch niet vaste, bezoldigingen, zoals commissielonen, premies, percentsgebonden toekenningen (inzonderheid bij handelsreizigers, vertegenwoordigers, enz.), alsmede de lonen voor gepresteerde overuren.
Zij omvatten daarentegen niet het dubbel vakantiegeld zelf (3), de eindejaarspremies, de dertiende maand en andere gelijkaardige vergoedingen. Dergelijke vergoedingen worden, wat de bedienden betreft, dan ook uit de berekeningsgrondslag gesloten om het bedrag te berekenen van het nog te betalen vakantiegeld dat onder de aftrekbare beroepskosten mag worden opgenomen.
(3) Het enkel vakantiegeld daarentegen mag wel in de berekeningsgrondslag worden opgenomen. Die uitsluiting, die inzonderheid steunt op het arrest van het Hof van Cassatie van 22.9.1980 inzake Wels (Arresten van het Hof van Cassatie, Gerechtelijk Jaar 1980 - 1981, blz. 77), is het gevolg van het feit dat de vergoedingen in kwestie niet kunnen worden gerangschikt onder de vaste of veranderlijke bezoldigingen die, overeenkomstig de art. 38 en 39, KB 30.3.1967 tot bepaling van de algemene uitvoeringsmodaliteiten van de wetten betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers, als grondslag dienen voor de berekening van het gewoon vakantiegeld. Terzake oordeelde het Hof van Cassatie dat een eindejaarspremie niet kan worden aangemerkt als veranderlijk loon om de enkele reden dat het bedrag ervan elk jaar verschilt en bevestigde de overweging van het Arbeidshof dat de vaststelling dat het bedrag van de eindejaarspremie jaarlijks kan variëren, op zichzelf onvoldoende is om ze de hoedanigheid van veranderlijk loon toe te kennen (zie ook PV nr 730, 29.3.1994, Sen. Dalem, Bull. 741, blz. 2086). Die uitsluiting geldt evenwel niet inzake de werklieden en de leerlingen.
Daarnaast wordt overeenkomstig art. 38bis van het voormelde KB 30.3.1967 het deel van de bezoldiging dat niet als basis dient voor de berekening van de sociale zekerheidsbijdragen, niet in aanmerking genomen voor het berekenen van het bedrag van het vakantiegeld, zodat dit deel eveneens uit de berekeningsgrondslag moet worden gesloten om het bedrag te berekenen van het nog te betalen vakantiegeld dat onder de aftrekbare beroepskosten mag worden opgenomen.
Het betreft onder meer:
- werkgeversbijdragen voor groepsverzekeringen;
- werkgeversbijdragen voor hospitalisatieverzekeringen;
- het persoonlijk gebruik van een bedrijfswagen;
- maaltijdcheques voor zover ze vrij zijn van RSZ.
Bovendien moeten vergoedingen die niet als tegenprestatie voor arbeid worden beschouwd, zoals bijvoorbeeld opzeggingsvergoedingen, steeds uit de vorenbedoelde berekeningsgrondslag worden gesloten (Cassatie 26 september 2005).
Wat de werknemers betreft die de onderneming tijdens het jaar hebben verlaten, wordt, gelet o.m. op de totaal verschillende wijze van berekening en betaling van het vakantiegeld voor werklieden en bedienden, toegestaan dat de lonen van werklieden (en leerlingen) die de onderneming verlaten hebben in de berekeningsgrondslag worden opgenomen om het bedrag te berekenen van het nog te betalen vakantiegeld dat onder de aftrekbare beroepskosten mag worden opgenomen. Wel te verstaan moeten de bezoldigingen van de bedienden die de onderneming verlaten hebben, uit die grondslag worden geweerd (zie 57/18, leden 4 tot 6).
Extra-wettelijk vakantiegeld
Nummer 57/24
In ondernemingen die ingevolge een huishoudelijk reglement aan hun personeel bijkomende vakantiedagen toestaan, mag het gedeelte van de schuld geboekt met betrekking tot de betaling van extra-wettelijk vakantiegeld tijdens het volgende boekjaar, ook worden beschouwd als beroepskosten, op voorwaarde dat dit vakantiegeld van contractuele aard is en dat de schuld bij het afsluiten van het boekjaar kan worden geïndividualiseerd (opgave van de volledige identiteit van de verkrijgers en van het aan elk van hen toekomende bedrag van het extra-wettelijk vakantiegeld).
De in het eerste lid vermelde regeling mag in beginsel en onder dezelfde voorwaarden eveneens worden toegepast wanneer ondernemingen in het kader van een CAO of op basis van algemene en vaststaande overeenkomsten bijkomende vakantiedagen aan hun personeel toestaan.
Wanneer het aan elke begunstigde contractueel toe te kennen bedrag evenwel nog niet vaststaat, kan overeenkomstig art. 48, WIB 92, een belastingvrije voorziening voor risico's en kosten worden aangelegd (zie 48/14 e.v. en 24/122).
Jaar van betaling
Nummer 57/25
De bedragen die, met het oog op de uitbetaling van het vakantiegeld aan de personeelsleden in het
daaropvolgende jaar, in een bepaald jaar als zodanig zijn geboekt en als beroepskosten zijn afgetrokken, mogen uiteraard niet nog eens als beroepskosten worden afgetrokken tijdens het jaar of boekjaar van de effectieve betaling ervan.
Niet per kalenderjaar gehouden boekhouding
1. Algemene regel
Nummer 57/26
Wanneer bij het afsluiten van een boekjaar op een andere datum dan 31 december, een schuld of
provisie met betrekking tot het nog te betalen vakantiegeld wordt geboekt, mag voor het berekenen van het aftrekbare gedeelte ervan dat verband houdt met de na 1 januari van het lopende kalenderjaar betaalde bezoldigingen, eenvoudigheidshalve ook worden uitgegaan van de percentages die zijn opgenomen in 57/20 tegenover de datum van 31.12 van het aan dat kalenderjaar voorafgaande jaar.
Daarenboven moet, naar gelang van het geval, tevens rekening worden gehouden met de richtlijnen uiteengezet in de nrs. 57/26.1 tot 26.3 hierna.
2. Boekjaren afgesloten na de betaling van het vakantiegeld van de bedienden in het lopende kalenderjaar (gewoonlijk boekjaren afgesloten na 30 juni)
Nummer 57/26.1
Terzake moet het als beroepskosten aan te merken bedrag van het geboekt, nog te betalen, vakantiegeld van arbeiders en bedienden worden berekend op de bezoldigingen die vanaf 1 januari van het lopende kalenderjaar tot en met de datum van afsluiting van het boekjaar werden toegekend.
Voorbeeld
Het boekjaar wordt afgesloten op 30.9.2010 (boekjaar 1.10.2009 - 30.9.2010).
Het vakantiegeld van de bedienden werd uitbetaald op 30.6.2010.
De in 2010 aan de RSZ verschuldigde bijdrage tot vorming van het tijdens datzelfde jaar te betalen vakantiegeld van de arbeiders, is gestort op 30.4.2010.
Het als beroepskosten voor het boekjaar 2009 - 2010 aan te merken bedrag van het geboekt, nog te betalen, vakantiegeld moet worden berekend op de bezoldigingen die tijdens de periode van 1.1.2010 tot en met 30.9.2010 aan de arbeiders en bedienden werden uitbetaald. De toepasselijke percentages zijn die van boekjaren afgesloten per 31.12.2009 (zie 57/20).
3. Boekjaren afgesloten na de storting aan de RSZ van de bijdragen voor het vakantiegeld van de arbeiders, doch vóór de betaling van het vakantiegeld van de bedienden
Nummer 57/26.2
Als beroepskosten van het beschouwde boekjaar mogen terzake worden aangemerkt:
- het bedrag van het geboekt, nog te betalen, vakantiegeld van arbeiders en bedienden, berekend op de bezoldigingen die vanaf 1 januari van het lopende kalenderjaar tot en met de datum van afsluiting van het boekjaar werden toegekend;
- het bedrag van het geboekt, nog te betalen, vakantiegeld van de bedienden, berekend op de bezoldigingen die tijdens het pas afgesloten boekjaar, maar nog in het vorige kalenderjaar, aan de bedienden werden toegekend.
Voorbeeld
Zelfde gegevens als in het voorbeeld in 57/26.1, doch het boekjaar wordt afgesloten op 31.5.2010
(boekjaar 1.6.2009 - 31.5.2010).
Als beroepskosten van het boekjaar 2009 - 2010 mogen worden aangemerkt:
- het bedrag van het geboekt, nog te betalen, vakantiegeld van arbeiders en bedienden, berekend op de bezoldigingen die tijdens de periode van 1.1.2010 tot en met 31.5.2010 aan de arbeiders en bedienden werden toegekend;
- het bedrag van het geboekt, nog te betalen, vakantiegeld van de bedienden, berekend op de bezoldigingen die tijdens de periode van 1.6.2009 tot en met 31.12.2009 aan de bedienden werden toegekend.
De toepasselijke percentages zijn die welke gelden voor de boekjaren afgesloten per 31.12.2009 (zie 57/20).
4. Boekjaren afgesloten vóór de storting aan de RSZ van de bijdragen voor het vakantiegeld van de arbeiders verschuldigd op de lonen van het vorige kalenderjaar (gewoonlijk boekjaren afgesloten vóór 30 april)
Nummer 57/26.3
Als beroepskosten van het beschouwde boekjaar mag terzake worden aangemerkt, het bedrag van het geboekt, nog te betalen, vakantiegeld van arbeiders en bedienden, berekend op de tijdens het ganse boekjaar toegekende bezoldigingen.
Voorbeeld
Zelfde gegevens als in het voorbeeld in 57/26.1, doch het boekjaar wordt afgesloten op 31.3.2010
(boekjaar 1.4.2009 - 31.3.2010).
Het als beroepskosten aan te merken bedrag van het geboekt, nog te betalen, vakantiegeld moet worden berekend op de bezoldigingen die tijdens de periode van 1.4.2009 tot en met 31.3.2010 aan de arbeiders en bedienden werden uitbetaald. De toepasselijke percentages zijn die van de boekjaren afgesloten op 31.12.2009 (zie 57/20).
b) Geboekte, nog te betalen eindejaarspremies
Nummer 57/26.4
De bedragen die bij het afsluiten van het boekjaar zijn geboekt om later eindejaarspremies uit te betalen, worden als aftrekbare beroepskosten aangemerkt wanneer deze premies contractueel worden toegekend en het aan elke begunstigde toe te kennen bedrag vaststaat op de datum van afsluiting van het boekjaar - zie 57/21 en 22 inzake de betekenis van het begrip "geboekt" (PV nr. 217, 25.6.1990, Sen. Wintgens, Bull. 700, blz. 3417).
Nummer 57/B
…