Commentaar van art. 408, WIB 92 (bijwerking)
Bijwerkingen 01.01.2010
TITEL VII : VESTIGING EN INVORDERING VAN DE BELASTINGEN
HOOFDSTUK VIII : INVORDERING VAN DE BELASTING
Afdeling II : Hoofdelijke aansprakelijkheid voor de belastingschulden van een aannemer
Art. 408, WIB 92
I. WETTEKST
Nummer 408/0
Art. 408. - De artikelen 402 tot 407 blijven van toepassing in geval van faillissement of elke andere samenloop van schuldeisers alsook bij cessie, beslag onder derden, inpandgeving, inbetalinggeving of in artikel 1798 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde rechtstreekse vordering.
II. RECHTSPRAAK
Nummer 408/1
Art. 408, § 1, WIB 92 stipuleerde, in zijn vorige versie: "de artikelen 405 tot 407 blijven van toepassing in geval van faillissement of elke andere samenloop van schuldeisers alsook bij cessie, beslag onder derden, inpandgeving en inbetalinggeving".
In zijn arrest nr. 46/2002 van 13.3.2002, heeft het Grondwettelijk Hof het volgende voor recht verklaard: "(…) de artikelen 400, eerste lid, 402, eerste en tweede lid, en 408, § 1, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 schenden de artikelen 10 en 11 van de Grondwet niet, in zoverre ze van toepassing blijven in geval van faillissement of elke andere samenloop van schuldeisers.".
Het hof heeft haar beslissing gemotiveerd door inzonderheid te verklaren dat wanneer zich een faillissement of elke andere samenloop van schuldeisers voordoet, de werkzaamheid kan worden voortgezet en vereist dat de kwaliteit van de voorwaarden waarin die wordt uitgeoefend, gewaarborgd blijft. Er moet worden opgemerkt dat het Hof van Cassatie in zijn arrest van 2.5.1994 (Cass., 2.5.1994, Pas., p. 429) heeft beslist dat de curatoren recht hebben op teruggave van de inhoudingen die na het faillissement door de bouwheer in toepassing van de bepalingen in casu werden gedaan; deze beperking geldt slechts wanneer de werkzaamheid wordt voortgezet door de curator.
Nummer 408/2
Uit het arrest van het Hof van Beroep van Luik (20e kamer) van 4.5.2005, nr. 2001/RG/525, blijkt dat de verplichting voor de bouwheer om fiscale inhoudingen te doen in geval van faillissement van de aannemer, een uitzondering vormt tegenstelbaar aan de onderaannemers, zelfs indien deze laatsten een rechtstreekse vordering bedoeld in art. 1798, BW, tegen de bouwheer hebben ingesteld.
Deze verplichting steunt niet op het contract noch op de wil der partijen maar op de enkele wil van de wetgever. Hieruit volgt logischerwijs dat art. 408, WIB 92, slaat op alle betalingen gedaan vanaf de inwerkingtreding van de oorspronkelijke wetsbepaling, voor zover zij betrekking hebben op een contract dat voor die datum werd gesloten.
De aandacht wordt er niettemin op gevestigd dat de rechtstreekse vordering van de onderaannemers niet ontvankelijk is wanneer zij wordt ingediend na het uitspreken van het faillissement van de hoofdaannemer en zij aldus zou indruisen tegen het gelijkheidsbeginsel van de schuldeisers (Luik (20e kamer), 25.3.2005, J.L.M.B., 2005, p. 1871).
Nummer 408/3
De inhoudingverplichting van de medecontractant van de failliete aannemer is een persoonlijke verplichting tot betalen en niet een betaling voor rekening of in plaats van de gefailleerde. Daarom blijft deze verplichting voortbestaan na het faillissement en de samenloop van de schuldeisers (Kh., Kortrijk, 19.9.2003).
Nummer 408/4
Krachtens art. 408, WIB 92, blijft art. 403 van toepassing inzonderheid bij de rechtstreekse vordering bedoeld in art. 1798, BW. Door het niet naleven van deze bepalingen, die de opdrachtgever verplichten om voorziene inhoudingen ten voordele van de Staat ook te doen bij een rechtstreekse vordering van de onderaannemer, is het arrest in strijd met de bedoelde bepalingen (Cass., 13.6.2008, nr. F06.0130.F).
Nummer 408/5
Ingevolge het endossement van een factuur neemt de geëndosseerde de plaats in van de oorspronkelijke schuldeiser, de overdrager, en de overgedragen schuldvordering blijft onderworpen aan dezelfde beperkingen als bij de overdrager. Bijgevolg blijft de inhoudingverplichting voorzien in art. 402, WIB 92 (huidig art. 403, WIB 92) van toepassing ondanks de inpandgeving of het endossement (Cass., 28.1.2005, nr. C.03.0541.N).