Artikel 154bis, WIB 92
Art. 154bis, vierde lid, treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de wet in het Belgisch Staatsblad wordt bekendgemaakt en is van toepassing op het overwerk dat vanaf die datum wordt gepresteerd (01.06.2024) (art. 65 en 67, W 12.05.2024 - B.S. 29.05.2024; Numac: 2024004641)
Er wordt een belastingvermindering verleend aan de werknemers die gedurende het belastbare tijdperk overwerk hebben gepresteerd dat, overeenkomstig artikel 29 van de arbeidswet van 16 maart 1971 of artikel 7 van het koninklijk besluit nr. 213 van 26 september 1983 betreffende de arbeidsduur in de ondernemingen die onder het paritair comité voor het bouwbedrijf ressorteren, recht geeft op een overwerktoeslag en die:
- hetzij onderworpen zijn aan de arbeidswet van 16 maart 1971 en die tewerkgesteld zijn door een werkgever onderworpen aan de wet van 5 december 1968 betreffende de collectieve arbeidsovereenkomsten en de paritaire comités;
- hetzij als de contractuele of statutaire werknemers tewerkgesteld zijn door één van de volgende autonome overheidsbedrijven: de naamloze vennootschap van publiek recht Proximus, de naamloze vennootschap van publiek recht bpost, de naamloze vennootschap van publiek recht NMBS en de naamloze vennootschap van publiek recht Infrabel;
- hetzij als de contractuele of statutaire werknemers tewerkgesteld zijn door de naamloze vennootschap van publiek recht HR Rail
De belastingvermindering is gelijk aan 24,75 % van het totaal van de berekeningsgrondslagen voor de overwerktoeslag betreffende de uren die de werknemer tijdens het belastbare tijdperk als overwerk heeft gepresteerd. Indien meer dan 130 uren als overwerk zijn gepresteerd, wordt dat totaal slechts in aanmerking genomen ten belope van een deel dat wordt bepaald door de verhouding tussen, eensdeels, 130 uren en, anderdeels, het totaal van de uren die als overwerk zijn gepresteerd.
Het in het tweede lid bepaalde maximum van 130 uren overwerk wordt opgetrokken tot 180 uren voor de aanslagjaren 2020, 2021, 2023, 2024 en 2025. Het in het tweede lid bepaalde maximum van 130 uren overwerk wordt eveneens opgetrokken tot 180 uren voor het aanslagjaar 2022 voor zover dat die bijkomende 50 uren overwerk worden gepresteerd in de periode van 1 juli 2021 tot en met 31 december 2021 en voor het aanslagjaar 2026 voor zover zowel het basiscontingent van 130 uren als die bijkomende 50 uren overwerk worden gepresteerd in de periode van 1 januari 2025 tot en met 30 juni 2025.
Het in het tweede lid bepaalde maximum van 130 uren overwerk wordt opgetrokken tot:
- 180 uren voor de werknemers tewerkgesteld bij werkgevers die werken in onroerende staat verrichten op voorwaarde dat zij gebruik maken van een in hoofdstuk V, afdeling 4, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk bedoeld elektronisch aanwezigheidsregistratiesysteem;
- 280 uren voor de werknemers tewerkgesteld bij werkgevers die hoofdzakelijk wegenwerken uitvoeren, met uitsluiting van het aanleggen van ondergrondse leidingen en kabels, of spoorwegwerken en voor wie de overheid oplegt om in het weekend, op feestdagen of 's nachts te werken, op voorwaarde dat die werkgevers gebruik maken van een in hoofdstuk V, afdeling 4, van de wet van 4 augustus 1996 betreffende het welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk bedoeld elektronisch aanwezigheidsregistratiesysteem en op voorwaarde en in de mate dat die werknemers daadwerkelijk wegenwerken of spoorwegwerken waarvoor de overheid oplegt om in het weekend, op feestdagen of 's nachts te werken hebben uitgevoerd tijdens de overuren die voor die werkgevers worden gepresteerd. De Koning kan de nadere regels bepalen voor de toepassing van dit streepje.
Het in het tweede lid bepaalde maximum van 130 uren overwerk wordt opgetrokken tot 360 uren voor de werknemers tewerkgesteld bij werkgevers die ressorteren onder het paritair comité voor het hotelbedrijf of onder het paritair comité voor de uitzendarbeid indien de gebruiker ressorteert onder het paritair comité voor het hotelbedrijf.
De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het in het tweede lid bedoelde percentage verhogen tot maximaal:
- 66,81 % voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 20 % van toepassing is;
- 57,75 % voor een gepresteerd uur waarop een wettelijke overwerktoeslag van 50 of 100 % van toepassing is.
De Koning zal bij de Kamer van volksvertegenwoordigers, onmiddellijk indien ze in zitting is, zo niet bij de opening van de eerstvolgende zitting, een ontwerp van wet indienen tot bekrachtiging van de ter uitvoering van het zesde lid genomen besluiten. Deze besluiten houden op uitwerking te hebben indien ze niet bij wet zijn bekrachtigd binnen twaalf maanden na de datum van de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad. De bekrachtiging heeft uitwerking vanaf die datum. Bij gebreke van deze bekrachtiging binnen de voormelde termijn worden de besluiten geacht nooit uitwerking te hebben gehad.
De belastingvermindering mag evenwel niet meer bedragen dan de belasting Staat met betrekking tot het netto bedrag van de in artikel 30, 1°, bedoelde bezoldigingen die overeenkomstig artikel 130 zijn belast, andere dan de vergoedingen verkregen tot volledig of gedeeltelijk herstel van een tijdelijke derving van bezoldigingen.
De belastingvermindering is niet van toepassing op het overwerk:
a) dat in aanmerking komt voor de toepassing van artikel 38, § 1, eerste lid, 30°;
b) waarvoor de belasting op de bezoldiging die erop betrekking heeft, wordt verminderd bij toepassing van de artikelen 155 of 156.