Parlementaire vraag nr. 1223 van de heer Peter De Roover van 10.11.2022

Kamer, Vragen en Antwoorden, 2022-2023, QRVA 55/099 d.d. 16.12.2022, blz. 160


Personenbelasting - Ontstentenis van kwade trouw

VRAAG (van de heer De Roover)

Volgens artikel 444, derde lid, WIB92 kan de belastinginspecteur bij ontstentenis van kwade trouw afzien van het minimum van 10 % belastingverhoging. De uitdrukking "bij ontstentenis te kwade trouw" heeft volgens nr. 444/22, Com.IB92, tot doel om in het algemeen een onderscheid te maken tussen de belastingplichtige die in geval van overtreding slechts bij vergissing, nalatigheid, onvoorzichtigheid, enz., gehandeld heeft, en degene die daarentegen met bedrieglijk oogmerk heeft gehandeld. Volgens de memorie van toelichting (Parl. St., Kamer, 2017-18, 2864/1, 95) bij het wetsvoorstel tot hervorming van de vennootschapsbelasting van 20 december 2017 "[zal] de effectieve belasting, zonder aftrek van aftrekbare elementen, op verhogingen van de belastbare grondslag [...] van toepassing worden indien een belastingverhoging effectief wordt toegepast. In de gevallen waar een belastingverhoging van 10 pct. van toepassing is, maar deze niet effectief wordt toegepast (bij ontstentenis van kwade trouw), zal de maatregel geen toepassing vinden indien het een eerste overtreding betreft. In de andere gevallen zal er steeds effectief belasting dienen te worden betaald door de belastingplichtige". 1. Heeft de wet van 20 december 2017 het begrip "bij ontstentenis van kwade trouw" van betekenis gewijzigd? 2. Kunnen de taxatieambtenaren nog steeds bij afwezigheid van kwade trouw in elk afzonderlijk geval oordelen om geen belastingverhoging van 10 % op te leggen, rekening houdend met alle feitelijke elementen waarover zij beschikken? 3. Werd een interne instructie uitgevaardigd waardoor taxatieambtenaren wordt verboden om af te zien van de belastingverhoging van 10 % wanneer artikel 206/3 WIB92 (vroeger artikel 207, 7de lid, WIB92) kan worden toegepast? 4. Wordt de goede trouw vermoed en dient de taxatieambtenaar het tegendeel te bewijzen? 5. Dient de minimum belastingverhoging van 10 % uitdrukkelijk te worden gemotiveerd?

ANTWOORD (Vice-eersteminister en minister van Financiën, belast met de Coördinatie van de fraudebestrijding en de Nationale loterij)

1. De wet van 20 december 2017 heeft de betekenis van het begrip "bij ontstentenis van kwade trouw" niet gewijzigd. 2. De circulaire 2019/C/132 van 16 december 2019 en zijn addendum van 2 juli 2020 (circulaire 2020/C/90) bespreken de beperking van de fiscale aftrekken op het gedeelte van het resultaat dat het voorwerp uitmaakt van een wijziging van de aangifte of een aanslag van ambtswege waarvoor een belastingverhoging van 10 % of hoger effectief wordt toegepast. Voor de beoordeling van de toepassingsmodaliteiten van de belastingverhogingen verwijst de circulaire naar de administratieve commentaar en de circulaires over artikel 444 WIB92. De administratieve commentaar bevat de richtlijnen voor de taxatieagenten met betrekking tot de mogelijkheid om af te zien van het minimum van 10 % belastingverhoging. Om te beoordelen of de administratie afziet van de toepassing van het tarief van 10 % verhoging dient het volgende in aanmerking te worden genomen: - geen toepassing in de vier laatste aanslagjaren van de in artikel 444 WIB92 voorziene, mogelijke verzaking aan het minimum van 10 % belastingverhoging; - het ontbreken in hoofde van de belastingplichtige van één of meer overtredingen bedoeld in littera C en D van de verschillende schalen van de belastingverhogingen zoals opgenomen in het koninklijk besluit WIB92; - het feit of het al dan niet gaat om een principekwestie. Andere feitelijke elementen eigen aan het dossier kunnen uitzonderlijk in aanmerking worden genomen teneinde te vermijden dat de administratie ter zake een arbitraire beslissing neemt. 3. Er werd geen interne instructie uitgevaardigd die taxatieambtenaren verbiedt om af te zien van de belastingverhoging van 10 % wanneer artikel 206/3 WIB92 (vroeger artikel 207, 7de lid, WIB92) kan worden toegepast. 4. Het uitgangspunt bij de toepassing van artikel 444 WIB92 is dat een belastingverhoging wordt toegepast bij een overtreding die binnen het toepassingsgebied valt van dit artikel. Het volstaat bijgevolg dat de taxatieagent aantoont dat dergelijke overtreding werd begaan om een belastingverhoging te kunnen toepassen. Wanneer de belastingplichtige zich beroept op de mogelijkheid die artikel 444 WIB92 biedt aan de taxatieambtenaren om te verzaken aan de toepassing van het minimum van 10 % bij ontstentenis van kwade trouw, komt het de belastingplichtige toe aan te tonen dat er geen sprake is van kwade trouw. Of er kan worden afgezien van het minimum van 10 % en dus of er sprake is van ontstentenis van kwade trouw wordt door de taxatieambtenaren beoordeeld rekening houdend met de richtlijnen die hieromtrent zijn verstrekt en die hiervoor bij het antwoord op punt 2 zijn vermeld en desgevallend met de elementen verstrekt door de belastingplichtige. 5. Wanneer de administratie een belastingverhoging toepast, moet deze uitdrukkelijk worden gemotiveerd. De belastingplichtige moet ingelicht worden over de desbetreffende wettelijke bepaling en over de toepasselijke belastingverhoging (vermelden van aard, ernst en rang van de overtreding).