Parlementaire vraag nr. 1140 van mevrouw Pieters van 10.02.2006
Parlementaire vraag nr. 1140 van mevrouw Pieters dd. 10.02.2006
Vragen en Antwoorden, Kamer, 2005-2006, nr. 119, blz. 23096-23098
Aanvang en einde van fiscale en boekhoudkundige afschrijvingen - Afschrijving pro rata temporis
VRAAG
Luidens de bepalingen van artikel 196, § 2, 1° WIB 1992, wordt ten name van de vennootschappen die op grond van de in artikel 15, § 1, van het Wetboek van vennootschappen bepaalde criteria niet als kleine vennootschappen worden aangemerkt voor het aanslagjaar dat verbonden is aan het belastbare tijdperk waarin het immaterieel of materieel vast actief werd aangeschaft of tot stand gebracht de eerste afschrijvingsannuïteit ten aanzien van tijdens het boekjaar verkregen of tot stand gebrachte vaste activa slechts als beroepskosten aangemerkt in verhouding tot het gedeelte van het boekjaar waarin de vaste activa zijn verkregen of tot stand gebracht.
1. Kan er logischerwijze voortaan ook worden mee ingestemd dat in het boekjaar van vervreemding, verkoop, inbreng, verkoop en/of buitengebruikstelling er tevens een afschrijving, een waardevermindering en/of een uitzonderlijke afschrijving prorata temporis wordt aanvaard als beroepskost ?
In principe worden de boekhoudkundige regels op fiscaal gebied immers steeds gehanteerd voor zover de fiscale bepalingen daar niet uitdrukkelijk van afwijken. Noch artikel 43 WIB 1992, noch artikel 52, 6° WIB 1992 verbiedt dat er afschrijvingen plaatsvinden in het jaar van de «vervreemding» van een actiefbestanddeel. Ook gedurende het jaar van vervreemding verminderen de activabestanddelen trouwens duidelijk in waarde. Het feit dat bij de verkoop eventueel een meerwaarde wordt gerealiseerd, staat blijkbaar geenszins in de weg dat het desbetreffende actiefbestanddeel tijdens het belastbaar tijdperk van de verwezenlijking een werkelijke waardevermindering ondergaat.
2. Kan u uw huidige bedrijfseconomisch gerichte zienswijze zowel in het licht van de wettelijke bepalingen van onder meer de artikelen 49, 52, 6°, 61, 183, 196 en 340 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1922, de erop betrekking hebbende fiscale jurisprudentie als van de boekhoudwetgeving meedelen ?
ANTWOORD (vice-eerste minister en minister van Financiën, 28.04.2006)
Ik kan het geachte lid verwijzen naar de parlementaire werkzaamheden voorafgaand aan de Wet van 24 december 2002 tot wijziging van de vennootschapsregeling inzake inkomstenbelastingen en tot instelling van een systeem van voorafgaande beslissingen in fiscale zaken die verband houden met de invoeging van een § 2 in artikel 196 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 en waarin uitdrukkelijk wordt verduidelijkt dat voor het vaststellen van de verwezenlijkte meerwaarde op immateriële en materiële vaste activa, tijdens het boekjaar waarin het betreffend vast actief wordt vervreemd, geen pro rata temporis afschrijvingen in aanmerking mogen worden genomen ( Parl. st. 50 1918/001, Kamer, zitting 2001-2002, blz. 39).
Wat betreft de boekhoudkundige aspecten van de vraag verwijs ik het geachte lid naar het antwoord dat door mijn collega van de FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie zal worden verstrekt. ( Vraag nr. 419 van 10 februari 2006, Vragen en Antwoorden, Kamer, 2005-2006, nr. 114, blz. 22017.)