Parlementaire vraag nr. 121 van de heer Vandeurzen van 19.10.1995
Bull. nr. 758, pag. 513
Inkomstenbelastingen - Fiscale woonplaats - Feitelijke scheiding - Verblijf in verzorgingsinstelling.
De regeling van de fiscale woonplaats is opgenomen in artikel 3, WIB 1992 en bevat twee criteria, met name de woonplaats en de zetel van fortuin. Om "de toenemende tendens in de rechtspraak om echtgenoten als afzonderlijke belastingplichtigen te beschouwen wanneer één van hen in het buitenland is tewerkgesteld, terwijl de andere echtgenoot en, in voorkomend geval, de kinderen in België blijven wonen" (Parl. St., Senaat, 1993-1994, 16 juni 1994, nr. 1119/2, blz. 7) tegen te gaan, werd artikel 3, § 2, WIB 1992 (door de wet van 6 juli 1994) aangevuld in die zin dat voor gehuwden (die zich niet in één van de in artikel 128, eerste lid, vermelde gevallen bevinden), de belastingwoonplaats wordt bepaald door de plaats waar het gezin is gevestigd.
1.
a) Heeft die wetswijziging tot gevolg dat de administratie aanvaardt dat de fiscale woonplaats voor echtgenoten steeds op dezelfde plaats is gevestigd?
b) Zou het antwoord veranderen indien blijkt dat de echtgenoten niet ingeschreven zijn in de bevolkingsregisters van dezelfde gemeente of van hetzelfde land?
2.
a) Welke houding neemt de administratie aan ten overstaan van gehuwden, waarvan één van de partners gedurende een lange periode is opgenomen in een verzorgingsinstelling (gevestigd in een andere gemeente, waar de opgenomen partner tevens is ingeschreven in de bevolkingsregisters), wanneer men ervan kan uitgaan dat de andere partner de verzorging (gezien de gevorderde leeftijd) onmogelijk op zich kan nemen? Zal de administratie in dat geval artikel 128, 2°, WIB 1992 toepassen, zodat de echtgenoten als alleenstaanden moeten worden beschouwd (met als gevolg dat de toepassing van artikel 86 en volgende WIB 1992 uitgesloten is)?
b) Indien het antwoord positief is, is een dergelijke fiscale behandeling dan niet alleen geheel onrechtvaardig, aangezien de feitelijke scheiding niet vrijwillig is, maar bovendien geheel onlogisch, aangezien de hierboven vermelde wetswijziging precies tot doel had "de toenemende tendens in de rechtspraak om echtgenoten als afzonderlijke belastingplichtigen te beschouwen", tegen te gaan?
ANTWOORD
Het geacht lid vergelijkt twee gezinssituaties die op fiscaal vlak verschillend worden behandeld, wat hij onlogisch vindt.
De eerstbedoelde situatie betreft het geval van echtgenoten die, hoewel ze vrijwillig niet samenwonen, niettemin op fiscaal gebied als een gezin worden beschouwd. De tweede situatie betreft echtgenoten die fiscaal gezien als alleenstaanden worden beschouwd, omdat ze om een reden onafhankelijk van hun wil niet meer samenwonen.
Ik moet eerst verduidelijken dat de fiscale woonplaats van gehuwden in de eerste plaats gebaseerd is op feitelijke omstandigheden. De inschrijving in de bevolkingregisters is hoogstens een beoordelingselement dat op zichzelf niet absoluut bepalend is.
Vervolgens moet het onderscheid tussen de twee door het geacht lid bedoelde situaties worden genuanceerd. Inderdaad, echtgenoten die niet samenwonen worden in de regel enkel afzonderlijk belast wanneer de breuk in het gezinsleven duurzaam, zo niet onomkeerbaar is.
In de eerste situatie beoogt men in werkelijkheid een gezin dat als dusdanig bestaat, maar waar een echtgenoot slechts tijdelijk verwijderd leeft, bijvoorbeeld om beroepsredenen.
De tweede situatie, die betrekking heeft op een gezin waar een echtgenoot in een verzorgingsinstelling is opgenomen, moet normaal gezien op dezelfde manier worden behandeld: indien de echtgenoot tijdelijk uit de gemeenschappelijke gezinswoning verwijderd leeft, blijft het gezin op fiscaal vlak verder bestaan. Het is enkel in geval van een duurzame, zo niet onomkeerbare breuk van het gezin, die bijvoorbeeld door de gezondheidstoestand van de echtgenoot wordt veroorzaakt, dat de belastingplichtigen als alleenstaanden kunnen worden beschouwd. Hetzelfde geldt in de eerste situatie in geval van een duurzame breuk die ertoe leidt te besluiten dat er een feitelijke scheiding is.
Het onderscheid dat op fiscaal vlak wordt gemaakt, is dus in al de gevallen gebaseerd op het tijdelijk of duurzaam karakter van de verwijdering. We mogen dus niet besluiten dat de behandeling onrechtvaardig of onlogisch is.