Parlementaire vraag nr. 5957 van de heer Chabot van 15.03.2005
Beknopt Verslag, Kamercommissie Financiën, Com 532, blz. 14-16
Onderhoudsuitkeringen - Co-ouderschap
VRAAG
Indien de ouders na een scheiding het gezamenlijk hoederecht over de kinderen hebben, kunnen zij de belastingvrijstelling voor kinderen ten laste onder elkaar verdelen. Het onderhoudsgeld voor de kinderen voor wie die verdeling van de belastingvrijstelling wordt aangevraagd, kan echter niet van de belastingen worden afgetrokken.
Ondanks de verduidelijkingen in de rondzendbrief van 19 februari 2002 blijven sommige twijfels voortbestaan. Graag vernam ik dan ook of de aftrek van het onderhoudsgeld ook uitgesloten is wanneer de verdeling van de verhoogde belastingvrijstelling voor een vorig aanslagjaar wordt aangevraagd.
Klopt het dat, in geval van gezamenlijk hoederecht, de kinderen op dat onderhoudsgeld worden belast, terwijl de ouders diezelfde bedragen niet kunnen aftrekken? Op welke rechtsgrond stoelt dit systeem, dat een discriminatie lijkt in te houden? Wanneer de ouders de verdeling van de verhoogde belastingvrijstelling aanvragen, hoe worden zij dan van de fiscale gevolgen van die keuze op de hoogte gebracht?
Volgens sommigen is die gezamenlijke aanvraag onomkeerbaar. Wat gebeurt er indien de ex-echtgenoten er gezamenlijk afstand van doen? Hoeveel aanvragen worden er jaarlijks ingediend en hernieuwd?
ANTWOORD (van de heer Reynders, minister van Financiën)
Indien de bij artikel 132bis van het WIB 1992 bedoelde verdeling voor een vorig aanslagjaar en niet voor het lopende aanslagjaar wordt aangevraagd, wordt alleen de aftrek van het met terugwerkende kracht verhoogde onderhoudsgeld voor dat laatste aanslagjaar uitgesloten, terwijl de aftrek van het regelmatig betaalde onderhoudsgeld mogelijk blijft.
Artikel 104, eerste en tweede lid, in fine van het WIB 1992 bepaalt dat het voor de kinderen betaalde onderhoudsgeld niet aftrekbaar is indien de toepassing van artikel 132bis van het WIB 1992 werd gevraagd. Met die bepaling wil men voorkomen dat een belastingplichtige tegelijkertijd het betaalde onderhoudsgeld aftrekt en de toekenning van de helft van de verhoogde belastingvrijstelling eist. In artikel 90, derde en vierde lid van het WIB 1992 is geen enkele overeenkomstige bepaling opgenomen, waardoor voornoemd onderhoudsgeld belastbaar blijft.
De niet-aftrekbaarheid en de belastbaarheid van dat onderhoudsgeld worden dus bepaald bij het WIB, dat de voorwaarden voor de aftrek en de belasting vastlegt zonder daarom een noodzakelijk verband tussen beide te scheppen. Onderhoudsgeld is belastbaar indien aan de voorwaarden is voldaan, of dat onderhoudsgeld nu al dan niet door de schuldenaar is afgetrokken.
Rekening houdend met de bedoeling van artikel 104, eerste en tweede lid, in fine van het WIB, met de keuze die aan de belastingplichtige wordt gelaten en met het bestaan van de belastingvrijstelling, die geen enkele fiscale last voor de rechthebbende kinderen meebrengt, meen ik dat er geen sprake is van discriminatie.
In de toelichtingsbrochure bij de belastingaangifte wordt erop gewezen dat de voor kinderen betaalde onderhoudsuitkeringen niet mogen worden afgetrokken, noch in de rubrieken die betrekking hebben op de kinderen, noch in de rubriek betreffende de onderhoudsuitkeringen, wanneer de verdeling van die bedragen wordt gevraagd.
Artikel 132bis van het WIB bepaalt dat ouders die de verdeling van de toeslag bij de belastingvrije som vragen, daartoe gezamenlijk een schriftelijke aanvraag moeten indienen die bij hun aangifte van de inkomstenbelastingen dient te worden gevoegd. Die aanvraag kan niet worden herroepen.
De administratie beschikt niet over statistieken over het aantal aanvragen. Voor het aanslagjaar 2003 bijvoorbeeld werden 4.024 bijdragen ingekohierd op naam van belastingplichtigen die de helft van het fiscaal voordeel aan de andere ouder hebben afgestaan en 4.413 op naam van belastingplichtigen aan wie de andere ouder de helft van het fiscaal voordeel hebben afgestaan.