Commentaar van art. 170, WIB 92

Art. 170, WIB 92

I. WETTEKST

170/0

II. PRINCIPE

170/1

III. BEDOELDE INKOMSTEN

170/2-4

IV. BELASTBARE UITKERING

170/5-6

V. AANSLAGSTELSEL

170/7-10

VI. KAPITALEN BETAALD OF TOEGEKEND VOOR 15.1.1989

170/11-14

I. WETTEKST

Nummer 170/0

Art. 170. - Wanneer de inkomsten een in artikel 90, 3°, vermeld kapitaal omvatten, komt dat kapitaal voor de berekening van de belasting slechts in aanmerking tot het bedrag van de jaarlijkse uitkering die erdoor wordt vervangen.

Het bedrag van de jaarlijkse uitkering die voor de berekening van de belasting in aanmerking moet worden genomen, wordt vastgesteld door op het kapitaal een van de in artikel 169, § 1, vermelde omzettingscoëfficiënten toe te passen.

Vanaf de dag waarop dat kapitaal is betaald of toegekend en tot de dag van het overlijden van de verkrijger wordt 80 pct. van het bedrag van de jaarlijkse uitkering voor elk belastbaar tijdperk gezamenlijk met de andere inkomsten belast.

II. PRINCIPE

Nummer 170/1

Art. 170, WIB 92, stelt het aanslagstelsel vast van kapitalen die in de plaats van periodieke onderhoudsuitkeringen worden uitgekeerd.

Het eerste lid van dat artikel bepaalt enerzijds dat dit aanslagstelsel van toepassing is op kapitalen die bedoeld zijn in art. 90, 3°, WIB 92, en anderzijds dat het kapitaal, voor de berekening van de belasting ten name van de verkrijger, slechts in aanmerking komt tot het bedrag van de jaarlijkse uitkering die erdoor wordt vervangen.

Overeenkomstig het tweede lid wordt het bedrag van die jaarlijkse uitkering vastgesteld door op het kapitaal een van de in art. 169, § 1, WIB 92, vermelde omzettingscoëfficiënten toe te passen.

Volgens het derde lid wordt uiteindelijk 80 % belast van de jaarlijkse uitkering die door toepassing van de coëfficiënten verkregen wordt.

Het derde lid bepaalt eveneens dat vanaf de dag van betaling of toekenning van het kapitaal, het bedrag van de aldus bepaalde uitkering bij de verkrijger en tot zijn overlijden voor elk belastbaar tijdperk gezamenlijk met de andere inkomsten wordt belast.

III. BEDOELDE INKOMSTEN

Nummer 170/2

Het eerste lid van art. 170, WIB 92 bepaalt dat het kapitaal voor de berekening van de belasting slechts in aanmerking komt tot het bedrag van de jaarlijkse uitkering die erdoor wordt vervangen, maar vermeldt niet uitdrukkelijk de kapitalen waarop die aanslagregeling van toepassing is; het beperkt zich ertoe te verwijzen naar de kapitalen die vermeld zijn in art. 90, 3°, WIB 92, waar men de lijst aantreft van de artikelen van het BW en het Ger.W die de mogelijkheid bieden de uitkering te vervangen door een kapitaal.

Wat het BW betreft, voorzien alleen de art. 205bis, § 4 en 301, § 5, uitdrukkelijk in dergelijke vervanging; de art. 301, § 6, 306, 307, 307bis, 339bis en 364, tweede lid, BW die de gevallen bepalen waarin zulke uitkeringen onder de voorwaarden van de art. 205, § 4 (oud), art. 205bis, § 4, of art. 301, § 5, BW kunnen worden gekapitaliseerd, moeten echter eveneens in aanmerking worden genomen.

Hetzelfde geldt voor de art. 1288, 4°, en 1306, Ger.W.

Nummer 170/3

Het in art. 170, WIB 92 bepaalde aanslagstelsel is dus van toepassing op de kapitalen die betaald zijn in geval van:

1° echtscheiding :

- op grond van bepaalde feiten wanneer levensonderhoud verschuldigd is door een der echtgenoten of door de nalatenschap (art. 301, §§ 5 en 6, BW);

- op grond van feitelijke scheiding van meer dan 5 jaar (art. 306, 307 en 307bis, BW);

- door onderlinge toestemming (art. 1288, 4°, Ger.W); alhoewel deze bepaling slechts over een overeenkomst met betrekking tot de uitkering tot levensonderhoud spreekt, is het onbetwistbaar dat die overeenkomst eveneens de betaling van een kapitaal als levensonderhoud kan bedingen;

2° scheiding van tafel en bed door onderlinge toestemming (art. 1306, Ger.W);

3° ontbinding van het huwelijk door de dood van een van de echtgenoten, wanneer de langstlevende behoeftig is en de nalatenschap van de overledene hem levensonderhoud verschuldigd is (art. 205bis, § 4, BW);

4° niet-vaststaande afstamming van vaderszijde van een kind, wanneer de uitkeringen zijn verschuldigd door de nalatenschap van degene die met de moeder van het kind gemeenschap heeft gehad (art. 339bis, BW);

5° overlijden van de geadopteerde zonder wettige afstammelingen, wanneer zijn nalatenschap levensonderhoud verschuldigd is (art. 364, tweede lid, BW).

De art. 1288, 4° en 1306, Ger.W die eveneens in art. 170, WIB 92 orden bedoeld, regelen de toestand van de echtgenoten inzake de onderhoudsuitkeringen respectievelijk bij echtscheiding door onderlinge toestemming en scheiding van tafel en bed door onderlinge toestemming. Het Ger.W voorziet niet uitdrukkelijk in de omzetting van de uitkering in een kapitaal, maar belet evenmin dat de echtgenoten, die hun nieuwe patrimoniale toestand bij geschrift moeten vastleggen, een kapitaal in de plaats stellen van de uitkering. Art. 170, WIB 92 is dan op dat kapitaal van toepassing.

Nummer 170/4

Het huidige art. 205bis, BW is daarin opgenomen door art. 4, W 14.5.1981 en § 4 daarvan, bepaalt: "indien het levensonderhoud niet als kapitaal uit de nalatenschap wordt genomen, wordt aan de rechthebbende voldoende zekerheid verschaft om de uitkering van het onderhoud te waarborgen" (§ 4 van art. 205bis, BW herneemt de tekst van § 4 van het vroegere art. 205, BW zoals het door art. 2, W 20.11.1896 is ingevoegd).Deze tekst betekent dat de uitkering verzekerd wordt ofwel door de vorming van een kapitaal, ofwel door voldoende zekerheden verstrekt door de erfgenamen aan de uitkeringsgerechtigde. Art. 205bis, BW gebruikt in dit opzicht een dubbelzinninge uitdrukking : "indien het levensonderhoud niet als kapitaal ... wordt genomen..". Die uitdrukking moet worden verstaan in de zin van de vorming van een voldoende kapitaal om de uitkering te waarborgen (De Page, Deel I, nr. 547bis, C).

Art. 301, § 5, BW is in het BW opgenomen door de W 9.7.1975 en bepaalt : "de uitkering -toegekend aan de echtgenoot die de echtscheiding heeft verkregen- kan te allen tijde door een kapitaal worden vervangen op grond van een overeenkomst tussen de partijen, gehomologeerd door de rechtbank. De rechtbank kan ook de kapitalisatie te allen tijde toekennen op aanvraag van de tot uitkering gehouden echtgenoot".

De eerste kapitalen gestort ter uitvoering van art. 301, § 5, BW konden dus slechts gestort worden in 1975.

IV. BELASTBARE UITKERING

Nummer 170/5

Omdat de rechter niet in alle thans in art. 170, WIB 92, beoogde gevallen het bedrag van de jaarlijkse uitkering vaststelt, en omdat hij zich kan beperken tot de forfaitaire raming van het kapitaal of tot het homologeren van de overeenkomst van de betrokkenen, bepaalt het tweede lid van art. 170, WIB 92, dat het bedrag van die uitkering vastgesteld wordt door op het kapitaal een van de in art. 169, § 1, WIB 92 vermelde omzettingscoëfficiënten toe te passen.

Deze coëfficiënten zijn opgenomen in art. 57, KB/WIB. Deze wijze van vaststelling van de uitkering geldt in al de gevallen waarin een uitkering tot levensonderhoud door een kapitaal wordt vervangen, zelfs wanneer de rechtbank voordien het jaarlijks bedrag van de uitkering had vastgesteld.

Nummer 170/6

De omzetting van het kapitaal in een uitkering gebeurt slechts voor de berekening van de belasting van de verkrijger van het kapitaal. De berekening van de belasting van de schuldenaar van het kapitaal wordt verder geregeld aan de hand van art. 104, eerste lid, 1°, WIB 92.

V. AANSLAGSTELSEL

Nummer 170/7

De aldus overeenkomstig het tweede lid van art. 170, WIB 92, vastgestelde jaarlijkse uitkering die de in het eerste lid van hetzelfde artikel bedoelde kapitalen vervangt, wordt ieder jaar samengevoegd met de andere gezamenlijk belastbare inkomsten van de belastingplichtige, en dit vanaf het jaar waarin het kapitaal is betaald of toegekend tot en met het jaar waarin de verkrijger overlijdt.

Krachtens het derde lid van art. 170, WIB 92, wordt deze uitkering voor het vaststellen van het belastbare inkomen van de verkrijger evenwel slechts in aanmerking genomen voor 80 % van haar bedrag.

De aldus vastgestelde belastbare quotiteit wordt voorts als een periodieke onderhoudsuitkering behandeld.

Nummer 170/8

Het bedrag van de jaarlijks te belasten uitkering moet in het "permanent dossier", nr. 492P, van de belastingplichtige worden vermeld en verantwoord.

Voorbeeld

Nummer 170/9

Een vonnis van 15.3.1992 kent aan de 47-jarige echtgenoot die de echtscheiding heeft verkregen, een jaarlijkse uitkering toe van 200.000 F en gelast de onmiddellijke kapitalisatie ervan ten belope van 3.000.000 F.

Het kapitaal is ieder jaar belastbaar, niet voor het bedrag van de jaarlijkse uitkering die door de rechtbank is vastgesteld, maar wel ten belope van de jaarlijkse uitkering (fictieve), berekend op basis van de omzettingscoëfficiënt die vermeld is in art. 57, KB/WIB :

3.000.000 F x 2 % = 60.000 F

Dit bedrag wordt slechts belast ten belope van 80 %, d.w.z. 48.000 F.

Nummer 170/10

Het spreekt vanzelf dat de uitkeringen tot levensonderhoud die anders dan in kapitaal worden gestort ter uitvoering van de in 170/3 opgenomen bepalingen aan het gewone aanslagstelsel van art. 99, WIB 92 onderworpen zijn en krachtens art. 104, eerste lid, 1°, WIB 92 van de inkomsten van de uitkeringsplichtige aftrekbaar zijn.

VI. KAPITALEN BETAALD OF TOEGEKEND VOOR 15.1.1989

Nummer 170/11

Voor de W 3.11.1976 waren kapitalen die in de plaats van onderhoudsuitkeringen werden betaald niet belastbaar bij de uitkeringsgerechtigde, noch aftrekbaar bij de uitkeringsplichtige, omdat in de art. 67, 3°, en 71, § 1, 3°, WIB (thans de art. 90, 3° en 104, eerste lid, 1°, WIB 92) zoals die destijds waren geformuleerd, slechts van eigenlijke (= periodieke) onderhoudsuitkeringen sprake was.

Nummer 170/12

Met ingang van het aj. 1977, voorzag art. 92bis, WIB, ingevoegd door dezelfde W 3.11.1976, in de aanslag van kapitalen betaald of toegekend ter uitvoering van art. 301, § 5, BW, ten belope van de jaarlijkse uitkering die erdoor wordt vervangen.

Voor kapitalen die van 1.1.1976 tot 31.12.1978 toegekend zijn, betekent dit dus dat :

- alleen kapitalen die zijn uitgekeerd op grond van art. 301, § 5, BW, kunnen worden belast ten belope van een jaarlijkse uitkering;

-, die jaarlijkse uitkering overeenstemt met de werkelijke rente en niet door het bedrag van het kapitaal wordt beïnvloed;

- die jaarlijkse uitkering volgens de algemene regel slechts ten belope van 80 % belastbaar is (zie 170/7, tweede lid).

Nummer 170/13

Art. 92bis WIB, zoals het van toepassing was voor kapitalen die na 31.12.1978 en vóór 15.1.1989 betaald of toegekend zijn, somde de artikelen van het BW en het Ger.W op waarvoor de kapitalisatie van een onderhoudsuitkering ertoe leidde het bijzondere aanslagstelsel toe te passen. Het betrof hier de art. 205, § 4-oud-, 301, §§ 5 en 6, 306, 307, 307bis en 364, tweede lid, BW en de art. 1288, 4°, en 1306, Ger.W (170/3, tweede lid, 1° tot 3° en 5°).

Voor die kapitalen is de belastbare jaarlijkse uitkering vastgesteld met verwijzing naar de coëfficiënten van art. 57, KB/WIB, zodat de in 170/5 tot 170/10 vermelde regels hier eveneens van toepassing zijn.

Er wordt aangestipt dat art. 92bis WIB niet van toepassing was op een kapitaal dat ter uitvoering van art. 340, b, -oud-, BW, aan een natuurlijk kind werd toegekend, vermits een dergelijk kapitaal ter vervanging van een tijdelijke rente werd uitgekeerd.

Voorbeelden

Nummer 170/14

1° Een vonnis van 1975 kent aan de echtgenoot die de echtscheiding heeft verkregen een jaarlijkse uitkering toe van 200.000 F en gelast op vraag van de tot uitkering gehouden echtgenoot, de onmiddellijke kapitalisatie ervan ten belope van 3.000.000 F. Dit kapitaal is niet belastbaar, noch aftrekbaar voor het aj. 1976 (170/11);

2° Een vonnis van 1975 kent aan de echtgenoot die de echtscheiding heeft verkregen een jaarlijkse uitkering toe van 200.000 F en gelast in 1976, op vraag van de tot uitkering gehouden echtgenoot, de kapitalisatie ervan ten belope van 3.000.000 F.

Voor aj. 1976 is de uitkering als zodanig belastbaar, maar vanaf aj. 1977 komt voor de berekening van de belasting bij de uitkeringsgerechtigde echtgenoot, het kapitaal in aanmerking ten belope van de jaarlijkse uitkering (200.000 F) die overeenkomstig art. 92bis (oud) WIB erdoor wordt vervangen (170/12).

Dat bedrag is belastbaar ten belope van 80 % d.w.z. 160.000 F.

3° Een vonnis van 1975 kent aan de echtgenoot die de echtscheiding heeft verkregen een jaarlijkse uitkering toe van 200.000 F en gelast in 1979 (de betrokkene is dan 47 jaar), op vraag van de tot uitkering gehouden echtgenoot, de kapitalisatie ervan ten belope van 3.000.000 F. De rente is als zodanig belastbaar voor de aj. 1976 tot 1979. Vanaf aj. 1980 wordt, overeenkomstig art. 92bis (oud), WIB, 80 % van het bedrag van de fictieve jaarlijkse uitkering dat wordt verkregen door op het kapitaal de in het KB/WIB bedoelde omzettingscoëfficiënt toe te passen, in aanmerking genomen (170/12 en 13), d.w.z. 3.000.000 F x 2 % x 80 % = 48.000 F.