Commentaar van art. 395, WIB 92 (bijwerking)

Bijwerking Com.IB 92 d.d. 01.12.2017

TITEL VII: VESTIGING EN INVORDERING VAN DE BELASTINGEN

HOOFDSTUK VIII: INVORDERING VAN DE BELASTING

Afdeling I: Belastingschuldigen

Art. 395, WIB 92 en art. 396, WIB 92

INHOUDSOPGAVE

I. WETTEKST

395/0-1

II. OVERDRACHT VAN EEN EIGENDOM

395/2-9

III. TOE TE PASSEN PROCEDURE

395/10-15

I. WETTEKST

395/0

Art. 395. – Zolang een eigendom in de stukken van het kadaster niet is overgeschreven, zijn de vroegere eigenaar of zijn erfgenamen, tenzij zij bewijzen dat de belastbare goederen op een andere eigenaar zijn overgegaan en dat zij de identiteit en het volledige adres van de nieuwe eigenaar laten kennen, aansprakelijk voor de betaling van de onroerende voorheffing, behoudens hun verhaal op de nieuwe eigenaar.

395/1

Art. 396. – In geval van overlegging van het in artikel 395 bedoelde bewijsstuk, mag de invordering van de onroerende voorheffing, ingekohierd op naam van de vroegere eigenaar van een onroerend goed dat van titularis is veranderd, krachtens hetzelfde kohier worden voortgezet ten laste van de werkelijke schuldenaar van de belasting. De belastingschuldige ontvangt een nieuw exemplaar van het aanslagbiljet met de vermelding dat het krachtens deze bepaling werd uitgereikt.

II.OVERDRACHT VAN EEN EIGENDOM

395/2

Het art. 395, WIB 92, wijkt af van het principe, volgens hetwelk het de titularis van het recht op 1 januari van het aanslagjaar is die onderworpen wordt aan de OV, in die zin dat de vroegere titularis, onder welbepaalde voorwaarden, nog kan worden belast, hoewel hij op 1 januari van het jaar waarvoor de OV is gevestigd al geen enkel recht op het onroerend goed meer uitoefende.

395/3

Deze afwijking werd ingegeven door redenen van praktische aard en in het bijzonder om de werkzaamheden van de inkohiering niet afhankelijk te maken van de mutatie van het goed in de kadastrale bescheiden; deze mutatie gebeurt steeds met uitwerking op 1 januari van een jaar.

395/4

Als deze toestand zich voordoet, gaat het veelal om gevallen waarin het goed van titularis is veranderd op het einde van het jaar, waarbij wegens ontstentenis van een overschrijving in de kadastrale bescheiden op het gepaste ogenblik, de OV voor het volgende jaar bij voortduur op naam van de vroegere titularis wordt gevestigd.

395/5

Door deze inkohiering is de vroegere titularis of zijn erfgenamen, voor zover zij het bewijs niet leveren van de verandering van titularis van de belastbare goederen en de identiteit en het volledig adres van de nieuwe titularis niet laten kennen, verantwoordelijk voor de betaling van de belasting, behoudens hun verhaal tegen de nieuwe eigenaar.

395/6

De wetgever heeft de vroegere titularis maar willen vrijstellen van de betaling onder de dubbele voorwaarde, enerzijds, het bewijs van verandering van de titularis van de belastbare goederen te leveren, en, anderzijds, de elementen te verstrekken (identiteit en volledig adres van de nieuwe eigenaar) die de administratie moeten toelaten een nieuwe invorderingsprocedure lastens de nieuwe belastingplichtige te beginnen.

395/7

Zodra hij aan deze dubbele voorwaarde heeft voldaan, is de vroegere titularis vrijgesteld van de betaling van de OV, en wordt een nieuwe invorderingsprocedure ten laste van de nieuwe titularis aangevat (zie hierna).

De kosten die eventueel worden gemaakt ten gevolge van de vervolgingen, ingesteld tegen de vroegere titularis, worden door de Staat gedragen.

395/8

Voor het verstrekken van de bovenvermelde inlichtingen en bewijzen is er in geen enkele termijn voorzien, zodat de vroegere titularis zich van zijn verplichtingen kan ontslaan wanneer hij dit gepast acht en zolang de overdracht van eigendom niet is overgeschreven bij het kadaster.

Algemeen gesproken reageert de oude titularis ofwel na ontvangst van het aanslagbiljet van het jaar volgend op de overdracht, ofwel indien er vervolgingen worden ingesteld, ofwel door de indiening van een bezwaar tegen de OV zoals ten zijne laste ingekohierd. Van zodra de informatie over de wijziging van de titularis van de belastbare goederen gekend is, ofwel door de diensten van de Algemene Administratie van de Inning en de Invordering, ofwel door de Centra KMO van de Algemene Administratie van de Fiscaliteit die de bezwaarschriften inzake OV behandelen, moeten deze meegedeeld worden aan de administratie 'Opmetingen en Waarderingen' van de dienst Patrimoniumdocumentatie om eventueel de kadastrale stukken te actualiseren en aan het bevoegde team invordering van de Algemene Administratie van de Inning en de Invordering.

395/9

De wijziging van het eigendomsrecht veronderstelt noodzakelijk de overdracht van dit recht tussen een oude en een nieuwe eigenaar en richt zich niet op alle wijzigingen die worden overgeschreven in de kadastrale stukken, zoals de wijzigingen voortvloeiend uit een vruchtgebruik, een erfpachtrecht, een opstalrecht, een recht van gebruik en een recht van bewoning.

Er werd geoordeeld dat degene die een erfpachtrecht verleent, eigenaar blijft van het pand, zodat de akte die dat recht beëindigt niet mag worden uitgelegd als een overgang van eigendom in de zin van de artikelen 395 en 396, WIB 92 (Cass., 12.03.2010, F.09.0004.F, juridat).

Het arrest dat vaststelt dat de eigenaar van een onroerend goed een erfpachtrecht op dit onroerend goed heeft toegestaan aan een vennootschap, dat dit recht een einde heeft genomen op 31.12.1979 en dat m.b.t. de onroerende voorheffing betreffende de aanslagjaren 1981 tot 1983, de administratie – na deze voorheffing te hebben ingekohierd op naam van de vennootschap – de inning ervan wil vervolgen ten laste van de eigenaar, schendt de artikelen 395 en 396 van het WIB 92 door deze artikelen toe te passen op een situatie waarin de eigendom van het onroerend goed geen enkele wijziging heeft gekend en waarin degene die het recht heeft toegekend niet heeft opgehouden eigenaar te zijn (Cass., 12.09.2002, FJF 2002/287, gepubliceerd op fisconetplus).

III. TE VOLGEN PROCEDURE

395/10

De procedure is beschreven in artikel 396, WIB 92.

Wanneer de vroegere eigenaar een bezwaarschrift indient tegen de OV, met voorlegging van het bewijs van eigendomsoverdracht en met mededeling van de identiteit en het adres van de nieuwe eigenaar, kan de ontvanger de aanslag van de onroerende voorheffing invorderen op basis van hetzelfde kohier dat werd gevestigd op naam van de vroegere eigenaar, ten laste van de werkelijke schuldenaar van de belasting. Deze schuldenaar ontvangt een nieuwe exemplaar van het aanslagbiljet, met vermelding dat het krachtens deze bepaling is uitgereikt.

Deze procedure bekrachtigt het ten name van de vroegere titularis uitvoerbaar verklaard kohier ten opzichte van de nieuwe titularis in die zin dat deze de invordering van de OV mogelijk maakt, krachtens hetzelfde kohierartikel, ten laste van de werkelijke schuldenaar.

395/11

Daartoe moet aan de betrokkene een nieuw exemplaar van het aanslagbiljet worden uitgereikt, dat in alle opzichten overeenstemt met de vermeldingen van het kohier.

Op straffe van nietigheid, moet dit document duidelijk de volgende vermelding bevatten: 'Aanslagbiljet, uitgereikt op … (datum van verzending van het nieuw uittreksel) aan M. … (naam, voornamen en adres van de werkelijke schuldenaar van de OV), ter uitvoering van artikel 396 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992'.

In het kohier dient er zorgvuldig melding worden gemaakt van de datum van verzending van het nieuw aanslagbiljet. Die datum bepaalt immers ten opzichte van de werkelijke schuldenaar, de termijn van de opeisbaarheid van de OV, de verjaring, het verschuldigd zijn van nalatigheidsinteresten en het vertrekpunt van de bezwaartermijn.

395/12

Omdat in het geval bedoeld bij artikel 395, WIB 92, de wet geen enkele termijn vaststelt om het bewijs van verandering van titularis te leveren (zie nr. 395/8), kan het gebeuren dat de procedure van artikel 396, WIB 92, slechts wordt aangevat meer dan 5 jaar na de datum van de opeisbaarheid van de aanslag, zoals die ontstaat krachtens artikel 413, WIB 92.

Die toestand kan de verjaring van de rechten van de Schatkist niet veroorzaken. Inderdaad, de verplichting van de werkelijke schuldenaar is afhankelijk van een voorwaarde waaraan slechts voldaan is op het ogenblik van het voorleggen van hierboven bedoeld bewijs en van de inlichtingen betreffende zijn identiteit en adres. Het betreft derhalve een voorwaardelijke verplichting die een terugwerkende kracht heeft tot aan het ontstaan van de belasting. De schuldvordering van de Schatkist op de werkelijke schuldenaar (nieuwe titularis), verjaart niet na vijf jaar te rekenen vanaf de opeisbaarheid ten opzichte van de in het kohier opgenomen belastingplichtige, maar ten vroegste na vijf jaar vanaf het vervullen van de voorwaarden die de eigenlijke verplichting doen ontstaan. De aanslag kan bijgevolg niet eerder opeisbaar zijn ten opzichte van de nieuwe titularis (zie evenwel nr. 395/14).

De procedure van artikel 396, WIB 92, kan evenwel niet meer worden aangevat wanneer de aanslag verjaard is ten opzichte van de in het kohier opgenomen belastingplichtige.

395/13

Slechts door de toepassing van de procedure van het artikel 396, WIB 92, verwerft de nieuwe titularis de hoedanigheid van 'belastingschuldige' in de zin van de belastingwetgeving en dus het recht om geldig een bezwaarschrift in te dienen tegen de aanslag waarvan de invordering te zijnen laste wordt doorgevoerd. Tot op dat ogenblik blijven alle rechten, die voortvloeien uit zijn hoedanigheid van belastingschuldige, voorbehouden aan de vroegere titularis die trouwens ook alle verplichtingen draagt.

395/14

Het College van federale Ombudsmannen heeft aan de Algemene Administratie van de Inning en Invordering van de FOD Financiën de volgende dubbele aanbeveling meegedeeld (OA 11/10):

- Om de wettelijke toepassingsvoorwaarden ter uitvoering van de procedure voorzien in de artikelen 395 en 396 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 om de onroerende voorheffing te innen, strikt na te leven;

- Als zij de procedure voorzien in artikel 396 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 toepast op de nieuwe eigenaar, dit te doen binnen een redelijke termijn.

Het College beveelt aan om de procedure voorzien in het artikel 396, WIB 92, in werking te stellen ten laste van de nieuwe eigenaar binnen een redelijke termijn en uiterlijk 'binnen de vijf jaren die volgen op de kennisgeving van het aanslagbiljet' (OA 11/10).

395/15

De termijn van vijf jaar is een redelijke termijn, aangezien de procedure voorzien in het artikel 396, WIB 92, niet meer in werking kan worden gesteld wanneer de aanslag verjaard is tegenover de belastingplichtige vermeld in het kohier (cf. nr. 395/12).