Commentaar van art. 423, WIB 92

Art. 423, WIB 92

I. WETTEKST

423/0

II. ALGEMEEN

423/1

III. ART. 19, HYP.W

423/2

IV. ART. 20, HYP.W

423/3

V. ART. 23, BOEK II, WKH. (W 28.11.1928, II, ART.1)

423/4

VI. ANDERE VOORRECHTEN WAARMEDE REKENING MOET WORDEN GEHOUDEN

423/5

VII. LIJST VAN DE VOORNAAMSTE VOORRECHTEN BEDOELD ONDER 423/5, MET VERWIJZING NAAR DE DESBETREFFENDE WETTELIJKE BEPALINGEN

423/6

VIII. VOORRECHT VAN DE ADMINISTRATIE DER DOUANE EN ACCIJNZEN

423/7

IX. VOORRECHT VAN DE AANSPRAKEN OP SCHADEVERGOEDING VAN DE SLACHTOFFERS VAN OORLOGSMISDADEN

423/8

X. VOORRECHT WEGENS GERECHTSKOSTEN

423/9

XI. RANG DER VOORRECHTEN BIJ SAMENLOOP VAN BEVOORRECHTE SCHULDVORDERINGEN

423/10

XII. INGEKOHIERDE BEDRIJFSVOORHEFFING

423/11

I. WETTEKST

Nummer 423/0

Art. 423. - Het voorrecht neemt rang onmiddellijk na die vermeld in de artikelen 19 en 20 der wet van 16 december 1851 en in artikel 23 van boek II van het Wetboek van koophandel. Het wordt uitgeoefend gedurende twee jaar, te rekenen vanaf de datum van de uitvoerbaarverklaring van het kohier.

II. ALGEMEEN

Nummer 423/1

Art. 19, Hyp.W, heeft betrekking op de algemene voorrechten op de roerende goederen, terwijl art. 20 de voorrechten opsomt op bepaalde roerende goederen. Art. 23 van boek II van het Wetboek van koophandel heeft betrekking op de scheepsvoorrechten.

III. ART. 19, HYP.W

Nummer 423/2

De schuldvorderingen, bevoorrecht op alle roerende goederen, worden hierna opgesomd en zij worden in de volgende orde verhaald :

1° de gerechtskosten die in het gemeenschappelijk belang van de schuldeisers zijn gemaakt;

2° de begrafeniskosten in verhouding tot de stand en het vermogen van de overledene;

3° de kosten van laatste ziekte gedurende een jaar;

3°bis (W 13.01.1977, enig art. ). Voor de werknemers bedoeld in artikel 1 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers, het loon zoals bepaald in artikel 2 van genoemde wet, zonder dat het bedrag daarvan 300.000 frank mag te boven gaan; deze beperking is niet van toepassing op de in het loon begrepen vergoedingen welke aan dezelfde personen verschuldigd zijn wegens beëindiging van hun dienstbetrekking.

Het hierboven bepaalde bedrag wordt om de twee jaar door de Koning aangepast, na advies van de Nationale Arbeidsraad.

(W 22.01.1985, art. 96, 1°). De schuldvorderingen van het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers, gegrond op artikel 8, eerste lid, van de wet van 30 juni 1967 tot verruiming van de opdracht van het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers;

4° (Besluitwet van 03.01.1946, art. 14). De bedragen die uit kracht van de besluitwet betreffende de jaarlijkse vakantie van de werknemers als vakantiebijdrage of als vakantiegeld verschuldigd zijn voor het verlopen dienstjaar en voor het lopende dienstjaar;

4°bis (W 10.04.1971, art. 101, 1°). De schuldvordering van de getroffene van een arbeidsongeval, of van zijn rechthebbenden.

(Besluitwet 10.01.1945, art. 3, § 1, gewijzigd bij KB nr. 50, 24.10.1967, art. 71, § 7). De schuldvorderingen van de verzekeringsinstellingen op de werkgevers (betreffende het pensioen der mijnwerkers);

4°ter (KB nr. 535, 31.03.1987, art. 1 bevestigd bij W 30.07.1987, art. 9, 5°). De bijdragen verschuldigd aan de Rijksdienst voor maatschappelijke zekerheid en die waarvan hij de inning verzekert, gedurende drie jaar te rekenen van de dag waarop de bijdragen eisbaar zijn of van de datum van kennisgeving als bedoeld in artikel 22 van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, de bijdragen verschuldigd aan de Hulp- en Voorzorgskas voor Zeevarenden onder Belgische vlag en die waarvan zij de inning verzekert gedurende drie jaar te rekenen van de dag waarop de bijdragen eisbaar zijn, evenals de bijdragen verschuldigd aan het Fonds voor de beroepsziekten en die verschuldigd aan de Fondsen voor bestaanszekerheid en het Sociaal Fonds voor de diamantarbeiders en het Fonds voor arbeidsongevallen.

(W 19.05.1982, enig art. ). De bijdragen verschuldigd aan de Sociale Verzekeringskassen voor Zelfstandigen en de Nationale Hulpkas voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen, in toepassing van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen gedurende drie jaar, te rekenen vanaf de dag waarop de bedragen eisbaar zijn.

(W 27.06.1969, art. 41). De termijn van drie jaar is geschorst door de dood van de schuldenaar, de ontneming van het bezit of de inbeslagneming, zelfs gedeeltelijk, van zijn goederen;

4°quater (KB 19.12.1939, houdende coördinering van de wetten betreffende de kinderbijslagen, art. 167). De betaling van de hoofdbijdragen, en van de aanvullende bijdragen, verschuldigd door de werkgevers onderworpen aan de wet op de kinderbijslagen;

4°quinquies (W 22.01.1985, art. 96, 2°). De schuldvorderingen van het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers tegenover de werkgevers, gegrond op artikel 8, tweede lid van de wet van 30 juni 1967 tot verruiming van de opdracht van het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers, in zover die schuldvorderingen niet meer bij wettelijke subrogatie ingevorderd worden en de schuldvorderingen van hetzelfde Fonds gegrond op artikel 18 van de wet van 28 juni 1966 betreffende schadeloosstelling van de werknemers die ontslagen worden bij sluiting van ondernemingen;

4°sexies ...

4°septies (W 28.07.1971, art. 21, 2°). De betaling van de bijdragen, bedoeld in de artikelen 15 en 16 van de wet van 28 juni 1966 betreffende de schadeloosstelling van de werknemers die ontslagen worden bij sluiting van ondernemingen en in artikel 10 van de wet van 30 juni 1967 tot verruiming van de opdracht van het Fonds tot vergoeding van de in geval van sluiting van ondernemingen ontslagen werknemers;

4°octies (W 24.12.1962, art. 17). De betaling van de bijdragen, van de bijdrageopslag en van de eventuele interest (voorzie bij de wet van 24 december 1962 tot oprichting van een Nationale Sociale Commissie voor de kleine ondernemingen);

4°nonies (W 26.03.1971 (I), art. 48). De betaling door een onderneming van de sommen en verzuimsrente bedoeld in de artikelen 24 en 25 van de wet op de bescherming van de oppervlaktewateren tegen verontreiniging.

(W 10.04.1971, art. 101, 2°). De schuldvorderingen van de verzekeraar in geval van betaling van vergoedingen en renten wegens arbeidsongeval tijdens de schorsing van het verzekeringscontract;

5° de leveringen van levensmiddelen aan de schuldenaar en zijn familie gedaan gedurende zes maanden.

De termijnen, in de drie vorige paragrafen bepaald, zijn die, welke aan de dood, de ontneming van het bezit of de inbeslagneming van de roerende goederen voorafgaan.

Wanneer niet de gehele waarde van de onroerende goederen is opgebruikt voor de bevoorrechte of hypothecaire schuldvorderingen, wordt het nog verschuldigde gedeelte van de prijs bij voorrang aangewend tot voldoening van de in dit artikel vermelde schuldvorderingen.

IV. ART. 20, HYP.W

Nummer 423/3

De schuldvorderingen, op bepaalde roerende goederen bevoorrecht, zijn :

1° (W 07.03.1929, art. 11). De huur- en pachtgelden van onroerende goederen zijn bevoorrecht op de vruchten van de oogst van het jaar, en op de waarde van al hetgeen het verhuurde huis of de hoeve stoffeert en van al hetgeen tot de exploitatie van de hoeve dient, en wel :

Indien het een huis betreft, voor twee vervallen jaren; daarenboven voor het lopende jaar, alsmede voor het jaar dat daarop volgt, en zelfs, indien de huurcontracten authentiek zijn of indien zij, onderhands zijnde, een vaste dagtekening hebben, voor al hetgeen nog moet vervallen; in dit laatste geval hebben de overige schuldeisers het recht om het huis voor het overblijvende gedeelte van de huurtijd weder te verhuren en de huur te genieten, echter onder verplichting om aan de eigenaar te betalen al hetgeen hem nog mocht zijn verschuldigd.

Indien het een hoeve betreft, voor een vervallen pachtjaar en voor het lopende jaar.

Hetzelfde voorrecht geldt voor de herstellingen ten laste van de huurder en voor alles wat de uitvoering van de huur betreft.

De eigenaar kan beslag leggen op de roerende goederen die zijn huis of zijn hoeve stofferen, wanneer zij buiten zijn toestemming zijn weggebracht, en hij behoudt daarop zijn voorrecht, mits hij ze heeft opgeëist binnen de tijd van veertig dagen, wanneer het roerende goederen betreft die een hoeve stoffeerden; en binnen de tijd van vijftien dagen, wanneer het roerende goederen betreft die een huis stoffeerden;

2° de bedragen, verschuldigd voor de zaden of voor de kosten van de oogst van het jaar, zijn bevoorrecht op de prijs van die oogst, en de bedragen, verschuldigd voor het gereedschap dat voor de exploitatie dient, op de prijs van dat gereedschap;

3° de schuldvordering is bevoorrecht op het pand dat zich in het bezit van de schuldeiser bevindt;

4° de kosten tot behoud van de zaak gemaakt;

5° de prijs van niet betaalde roerende goederen, indien zij zich nog in het bezit van de schuldenaar bevinden, onverschillig of hij ze met of zonder tijdsbepaling gekocht heeft.

(W 29.07.1957, art. 1). Het voorrecht ingesteld bij de nrs. 4 en 5 houdt op te gelden wanneer die roerende goederen onroerend zijn geworden door bestemming of incorporatie, behalve indien het machines, toestellen, gereedschappen en ander bedrijfsuitrustingsmaterieel betreft, gebruikt in nijverheids-, handels- of ambachtsondernemingen.

In dit geval blijft het voorrecht met betrekking tot deze goederen bestaan gedurende vijf jaren te rekenen van de levering; het heeft evenwel slechts gevolg voor zover binnen vijftien dagen na deze levering een door de verkoper eensluidend verklaard afschrift van de al dan niet aanvaarde factuur of van elke andere akte waaruit de verkoop blijkt, neergelegd wordt op de griffie van de rechtbank van koophandel van het arrondissement waarin de schuldenaar zijn woonplaats of, bij gebreke hiervan, zijn verblijfplaats heeft.

De griffier stelt op dit afschrift een akte van neerlegging. De afschriften worden in een boekdeel verzameld en hiervan wordt een dagelijks bij te houden index op steekkaarten aangelegd, volgens de namen van de kopers. De griffier is gehouden aan allen die erom verzoeken en vooraf de identiteit van de koper opgeven, inzage te verlenen van dit afschrift. De levering wordt bewezen door de boeken van de verkoper, behoudens tegenbewijs.

In geval van onroerend beslag op de machines, toestellen, gereedschappen en ander bedrijfsuitrustingsmaterieel, of van faillietverklaring van de schuldenaar, voordat vijf jaren zijn verstreken, blijft het voorrecht bestaan tot na de verdeling van de penningen of tot na vereffening van het faillissement.

Indien de verkoop zonder tijdsbepaling gedaan is, kan de verkoper de verkochte voorwerpen zelfs terugvorderen zolang zij zich in het bezit van de koper bevinden, en de wederverkoop ervan beletten, mits de terugvordering geschiedt binnen acht dagen na de levering en de voorwerpen zich nog in dezelfde staat bevinden als ten tijde van de levering.

Het verval van het recht op terugvordering brengt tevens mede het verval van de rechtsvordering tot ontbinding, ten aanzien van de overige schuldeisers.

In de wetten en gebruiken van de koophandel betreffende de terugvordering wordt niets gewijzigd.

6° de leveringen van een hotelhouder zijn bevoorrecht op de goederen van de reizigers die in zijn hotel zijn gebracht;

7° de vrachtkosten en bijkomende onkosten, op het vervoerde goed, zolang de vervoerder dit onder zich heeft, en gedurende vierentwintig uren die volgen op de aflevering aan de eigenaar of aan de geadresseerde, mits dezen in het bezit ervan gebleven zijn;

8° de schuldvorderingen, ontstaan uit misbruik en ontrouw van openbare ambtenaren in de uitoefening van hun bediening, zijn bevoorrecht op de door hen gestelde zekerheid en op de vervallen interest daarvan;

9° (W 24.05.1937, art. 1). De uit een ongeval ontstane schuldvorderingen ten bate van een door dat ongeval benadeelde derde of diens rechthebbenden, zijn bevoorrecht op de vergoeding die de verzekeraar van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid verschuldigd is op grond van de verzekeringsovereenkomst.

Geen betaling aan de verzekerde bevrijdt, zolang de bevoorrechte schuldeisers niet zijn schadeloos gesteld;

10° (W 10.04.1971, art. 102). De schuldvordering voor arbeidsongevallenvergoeding op reservefondsen en waarborgsommen door de verzekeringsmaatschappijen tegen vaste premie of de gemeenschappelijke verzekeringskassen gevestigd krachtens de arbeidsongevallenwetgeving.

11° (W 10.01.1977, art. 10, 1°). De voorschotten die overeenkomstig de wetgeving betreffende de schadeloosstelling voor de schade veroorzaakt door het winnen en pompen van grondwater, zijn uitgekeerd voor het herstel van de schade veroorzaakt aan de oogst, op de vruchten van de oogst van het jaar of op de prijs van die oogst;

12° (W 19.02.1990 (II), art. 1). Gedurende vijf jaar vanaf de datum van de factuur, de schuldvordering die de onderaannemer tegenover zijn medecontractant-aannemer heeft wegens werken die hij aan het gebouw van de bouwheer heeft uitgevoerd of laten uitvoeren, op de schuldvordering die deze medecontractant-aannemer wegens dezelfde aanneming heeft tegenover de bouwheer.

De onderaannemer wordt als aannemer en de aannemer als bouwheer beschouwd ten opzichte van de eigen onderaannemers van de eerstgenoemde.

(W 06.08.1990, art. 74, § 1). De schuldvorderingen van de leden van een ziekenfonds en van een landsbond op de reservefondsen door deze gevestigd volgens de bepalingen van de wetgeving betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden.

V. ART. 23, BOEK II, WKH. (W 28.11.1928, II, ART. 1)

Nummer 423/4

§ 1. - Zijn alleen bevoorrecht op het schip, op de vracht verdiend gedurende de reis, tijdens welke de bevoorrechte schuldvordering ontstaan is, en op het toebehoren van het schip en van de vracht, sedert de aanvang van de reis ontstaan :

1° de aan de Staat verschuldigde gerechtskosten en de uitgaven in het gemeenschappelijke belang van de schuldeisers gedaan tot het behoud van het schip of ten einde te kunnen geraken tot de verkoop en de verdeling van de opbrengst; de tonnen-, vuur- of havengelden en andere dergelijke openbare lasten en belastingen; de loodsgelden, de kosten van bewaking en behoud sedert het binnenlopen van het schip in de laatste haven;

2° de schuldvorderingen voortspruitende uit de arbeidsovereenkomst van de kapitein, het scheepsvolk en de overige personen welke zich in dienst van het schip aan boord bevinden;

2°bis (KB nr. 535, 31.03.1987, art. 2, bevestigd bij W 30.07.1987, art. 9, 5°). De bijdragen, op grond van de arbeidsovereenkomst van de kapitein, het scheepsvolk en de overige personen welke zich in dienst van het schip aan boord bevinden, verschuldigd aan de Hulp- en Voorzorgskas voor Zeevarenden onder Belgische vlag, alsmede de bijdragen waarvan deze laatste de inning verzekert;

3° het hulp- en bergloon en de bijdrage van het schip in de averijgrosse;

4° de vergoedingen verschuldigd ter zake van aanvaring of andere scheepvaartongevallen, alsmede wegens schade, veroorzaakt aan kunstwerken van havens, dokken en bevaarbare vaarwateren; de vergoedingen verschuldigd ter zake van lichamelijk letsel aan de passagiers en het scheepsvolk overkomen; de vergoedingen verschuldigd ter zake van verlies of beschadiging van lading of reisgoed;

5° de schuldvorderingen voortspruitende uit overeenkomsten of handelingen, door de kapitein krachtens zijn wettelijke bevoegdheden buiten de thuishaven gesloten of verricht en noodzakelijk tot het behoud van het schip of tot de voortzetting der reis, onverschillig of de kapitein al dan niet terzelfdertijd eigenaar is van het schip en of de schuldvordering de zijne is dan wel die van leveranciers, herstellers, geldschieters of andere contractanten.

§ 2. - Onder het bij voorstaande § 1 bedoelde toebehoren van schip en vracht worden begrepen :

1° de vergoedingen, aan de eigenaar verschuldigd wegens stoffelijke schade door het schip geleden en niet hersteld, of wegens verlies van vracht;

2° de vergoedingen, aan de eigenaar verschuldigd voor averij-grosse, voor zover deze bestaat hetzij in stoffelijke schade door het schip geleden en niet hersteld, hetzij in verlies van vracht;

3° het loon, aan de eigenaar verschuldigd voor hulpverlening of berging tot aan het einde van de reis, na aftrek van de sommen, toegekend aan de kapitein en aan de andere personen in dienst van het schip.

(W 11.04.1989, art. 3). Het passagegeld wordt gelijkgesteld met de vracht.

De uit kracht van verzekeringsovereenkomsten aan de eigenaar verschuldigde uitkeringen worden niet beschouwd als toebehoren van het schip of van de vracht evenmin als de premiën, toelagen of andere tegemoetkomingen van het Rijk.

In afwijking van vooraanstaand 1e lid strekt het voorrecht, ten bate van de personen in dienst van het schip voorzien, zich uit tot het geheel der vrachtgelden, welke voor al de reizen, tijdens dezelfde dienstovereenkomst afgelegd, verschuldigd zijn.

VI. ANDERE VOORRECHTEN WAARMEDE REKENING MOET WORDEN GEHOUDEN

Nummer 423/5

Benevens de voorrechten die zijn opgesomd in 423/2 tot 4, bestaan er nog andere die op bepaalde roerende goederen slaan of die hun uitwerking over alle roerende goederen uitstrekken en die gewoonlijk voor of gelijk met dit van de Schatkist rang nemen. In geval van twijfel of betwisting moet de departementsadvocaat worden geraadpleegd.

VII. LIJST VAN DE VOORNAAMSTE VOORRECHTEN BEDOELD ONDER 423/5, MET VERWIJZING NAAR DE DESBETREFFENDE WETTELIJKE BEPALINGEN

Nummer 423/6

W 5 - 15.05.1807 (I) betreffende de invordering van gerechtskosten in criminele, correctionele en politiezaken, art. 1 tot 5.

W 5 - 15.09.1807 (II) betreffende de rechten van de Schatkist op de goederen van de rekenplichtigen, art. 1, 3 en 7 tot 11. W 16.12.1851 Hyp.W, art. 15, 17, 21, 22, 23, 24 en 25.

W 18.11.1862 houdende invoering van het warrantstelsel, art. 7, 8, 17 (zoals gewijzigd door art. 2, 2° en 3°, W 16.11.1983), 18 en 20. W 05.05.1872 houdende herziening van de bepalingen van het Wetboek van koophandel betreffende het pand en het commissieloon, art. 1, 14, 15, 16 en 17. W 11.06.1874 houdende de titels X en XI, Boek I, van het Wetboek van koophandel (verzekering), art. 6 en 23.

W 15.04.1884 betreffende de landbouwleningen, art. 4 en volgende.

KB 15.09.1919 tot samenordening van de wetten op de mijnen, groeven en graverijen, art. 73.

W 25.10.1919 betreffende het in pand geven van een handelszaak, het endossement van de factuur, alsmede de aanvaarding en de keuring van de rechtstreeks voor het verbruik gedane leningen;

W 18.06.1930 tot herziening der wet van 10.03.1925 op de verzekering tegen de geldelijke gevolgen van ouderdom en vroege dood der bedienden, art. 33 (zoals gewijzigd door art. 3, KB

nr. 270, 30.03.1936); KB 15.12.1934 nr. 43, betreffende de controle op de kapitalisatieondernemingen, art. 11; KB 18.03.1935 nr. 150 (bevestigd bij W 04.05.1936, enig art. ) tot samenschakeling van de wetten betreffende de inrichtingen en de werking van de Deposito-

en Consignatiekas en tot aanbrenging van wijzigingen daarin krachtens de wet van 31 juli 1934, art. 8. KB 07.01.1936 nr. 225 (bevestigd bij W 04.05.1936, enig art. ), tot reglementering van de

hypothecaire leningen en tot inrichting van de controle op ondernemingen van hypothecaire leningen, art. 48 en 54, zoals gewijzigd door art. 4, KB nr. 270, 30.03.1936.

KB 31.03.1936 nr. 308 tot invoering van het Wetboek der successierechten, art. 84 en volgende.

W 05.05.1936 op de rivierbevrachting, art. 60.

KB 29.09.1938 (gewijzigd door W 13.08.1947, art. 58 en W 22.12.1989, art. 240) houdende nieuwe publicatie van het Wetboek en het Algemeen reglement der met het zegel gelijkgestelde taxes, art. 202.2 van het Wetboek.

BR 25.09.1946 houdende coördinering van de wetten op het gerechtelijk akkoord, art. 12 en 33. Besluitwet 30.12.1946 (gewijzigd door W 29.06.1984, art. 1) betreffende het bezoldigd vervoer van personen over de weg met autobussen en met autocar, art. 30 (zoals gewijzigd door W 10.10.1967, art. 391, § 31).

W 09.07.1951 tot invoering van een bevoorrechte regeling ten voordele van de aanspraken op schadevergoeding van de slachtoffers van oorlogsmisdaden en van hun rechthebbenden (zie 423/8).

KB 30.01.1954 tot samenordening van de wetten betreffende de herstelling der oorlogsschade aan private goederen, art. 43 en volgende.

W 31.12.1955 houdende coördinering van de wetten op de wisselbrieven en de orderbriefjes, art. 81 en 93.

W 02.05.1956 op de postcheck, art. 20.

W 01.08.1860 betreffende het vervoer van zaken met motor- voertuigen tegen vergoeding, art. 10, § 2, 3°.

W 01.03.1961 betreffende de invoering in de nationale wetgeving van de eenvormige wet op de cheque en de inwerkingtreding van deze wet, art. 39bis. KB 23.06.1967 tot coördinatie van de bepalingen betreffende de controle op de private spaarkassen, art. 14 (zoals gewijzigd door art. 10, W 30.06.1975 en art. 18, 1° en 2°, W 17.07.1985).

W 10.10.1967 houdende het Gerechtelijk Wetboek, inzonderheid art. 695, 3e lid, betreffende de aanzuivering van kosten in geval van onvoldoende actief bij faillissement.

W 03.07.1969 tot invoering van het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde, art. 86 tot 88 (zoals gewijzigd bij art. 69 en 70, W 08.08.1980). W 12.07.1976 betreffende het herstel van zekere schade veroorzaakt aan private goederen door natuurrampen, art. 13, 14, 15 en 34. KB 18.07.1977 houdende coördinatie van de algemene bepalingen inzake douane en accijnzen, art. 136 (zoals gewijzigd door art. 86, W 22.12.1989), en art. 313 (W 22.12.1989, art. 109,

1°) (zie 423/7). W 20.02.1978 betreffende de douane-entrepots en de tijdelijke opslag, art. 26 (magazijnrechten).

KB 17.07.1991 houdende coördinatie van de wetten op de Rijks- comptabiliteit, art. 64 en 96 tot 99.

VIII. VOORRECHT VAN DE ADMINISTRATIE DER DOUANE EN ACCIJNZEN

Nummer 423/7

Het voorrecht van de Administratie der directe belastingen neemt rang :

1° na het bijzondere voorrecht (art. 313, § 2, in fine, KB 18.07.1977) verleend aan de Administratie der Douane en Accijnzen, bij voorrang op alle andere schuldeisers, op de koopwaren die zich in de entrepots ten name van haar schuldenaar bevinden;

2° na het voorrecht verleend aan de expediteurs, makelaars, commissionairs en douane-expediteurs (art. 136, KB 18.07.1977) op al de roerende goederen van hun schuldenaars, voor de invordering van de rechten en taksen en, in het algemeen, van alle sommen aan de Staat te voldaan voor rekening van derden, bij het inklaren van goederen in België.

Dit voorrecht behoort tot de categorie van deze die zijn vermeld in art. 19 en 20, Hyp.W en in art. 23, Boek II, C en neemt rang onmiddellijk na deze en na dat van de Staat voor de verschuldigde rechten en taksen;

3° na het bijzonder retentierecht dat bewuste administratie bezit op de koopwaar, waaraan de douanerechten verbonden zijn, alsmede voor de invordering van die rechten;

4° samen met het voorrecht van genoemde administratie voor de invordering van de accijnsrechten (art. 313, § 1, 2°, KB 18.07.1977).

IX. VOORRECHT VAN DE AANSPRAKEN OP SCHADEVERGOEDING VAN DE SLACHTOFFERS VAN OORLOGSMISDADEN

Nummer 423/8

Bij voorkeur op alle welkdanige schuldvorderingen die verschuldigd zijn aan de Staat, worden betaald, de schadevergoeding, in hoofdsom en interesten, alsmede de gerechtskosten, die gerechtelijk zijn toegekend aan slachtoffers of aan hun rechtverkrijgenden van een aanslag tegen de personen of van verklikking aan de vijand, ten laste van de daders van één der misdrijven bedoeld in de bepalingen van hoofdstuk II van titel I van boek II van het Strafwetboek (art. 1, W 09.07.1951, BS 15.07.1951, V 838). In feite gaat het hier om een voorrang, eerder dan om een voorrecht, die zelfs op de hypotheekrechten van de Staat primeert.

X. VOORRECHT WEGENS GERECHTSKOSTEN

Nummer 423/9

Naast de voorrechten die enkel betrekking hebben op roerende goederen (zoals dat van de Schatkist) en op bepaalde goederen (zie 423/5), bestaan er ook voorrechten die slaan op alle bezittingen van de schuldenaar, zowel roerende als onroerende.

Het meest voorkomende onder deze laatste soort van voorrechten is het algemeen voorrecht verbonden aan de gerechtskosten.

Overeenkomstig art. 17, Hyp.W zijn de gerechtskosten bevoorrecht op alle roerende en onroerende goederen ten aanzien van alle schuldeisers (dus ook de hypothecaire) in wier belang zij zijn gemaakt.

Art. 19, 1°, Hyp.W herhaalt dit beginsel en geeft onder de voorrechten op roerende goederen voorrang aan de gerechtskosten die in het gemeenschappelijk belang van de schuldeisers zijn gemaakt.

A. WAT MOET ONDER GERECHTSKOSTEN WORDEN VERSTAAN ?

Het zijn alle kosten die zijn gemaakt tot behoud en vereffening van het vermogen van de schuldenaar ten behoeve van zijn schuldeisers (Cass., 23.06.1834, Pas. 1834, I, 272), zoals kosten van zegellegging, van inventaris, kosten en honoraria van curatoren van faillissementen en van onbeheerde nalatenschappen, kosten van beslaglegging, van verkoop, van verdeling, kosten en erelonen van vereffenaars van vennootschappen, ...

Evenzo de erelonen van een advocaat die in opdracht van de gefailleerde, doch vóór het faillissement, prestaties heeft geleverd die tot doel hadden het patrimonium van de gefailleerde intact te houden; dergelijke tussenkomsten komen de massa van het faillissement ten goede (DE PAGE, VII, Privilèges, nr. 56 in fine; Rb. Antwerpen 02.12.1959, Ooms, Rechtskundig Weekblad, 1959-1960, kol. 1133).

B. WAT MOET WORDEN VERSTAAN ONDER "GEMEENSCHAPPELIJK BELANG DER SCHULDEISERS" ?

Gerechtskosten zijn enkel bevoorrecht jegens die schuldeisers die er baat bij hebben. Hieruit volgt dat het voorrecht van de gerechtskosten op dubbele wijze verbonden is, namelijk :

a) aan de personen : het kan gebeuren dat kosten gemaakt door één schuldeiser de andere niet ten goede komen of slechts de belangen van één bepaalde groep onder hen hebben gevrijwaard; in dergelijk geval zijn de gerechtskosten tegenover de overige schuldeisers niet bevoorrecht.

Voorbeeld :

de beheerskosten van een faillissement zijn meestal niet bevoorrecht op de hypothecaire schuldvorderingen, vermits de hypothecaire schuldeisers hun individueel vervolgrecht behouden en hun rechten rechtstreeks op de onroerende goederen van de schuldenaar kunnen uitoefenen. Doch indien een bevoorrechte (bijvoorbeeld een hypothecaire) schuldeiser samen met de massa voordeel haalt uit een door de curator getroffen maatregel, moet hij in een billijke verhouding, de kosten dragen die verband houden met deze maatregel;

b) aan de goederen : gerechtskosten zijn enkel op die zaken bevoorrecht die zij hielpen behouden en realiseren. Aldus zijn de procedurekosten van tegenspraak bij evenredige verdeling slechts bevoorrecht op de te verdelen goederen. De kosten van inventaris hebben steeds betrekking op roerende goederen en kunnen derhalve niet bevoorrecht zijn op de prijs van onroerende goederen.

Ten slotte moet nog de aandacht worden gevestigd op art. 29, Hyp.W dat stelt dat het voorrecht van de gerechtskosten niet openbaar moet worden gemaakt door inschrijving in de registers van de hypotheekbewaarders.

XI. RANG DER VOORRECHTEN BIJ SAMENLOOP VAN BEVOORRECHTE SCHULDVORDERINGEN

Nummer 423/10

Bij samenloop van bevoorrechte schuldvorderingen wordt de rang van de voorrechten niet bepaald door de datum van de onderscheiden schuldvorderingen, maar door hun hoedanigheid (Cass., 04.11.1948, Pas. 1948, I, 608).

XII. INGEKOHIERDE BEDRIJFSVOORHEFFING

Nummer 423/11

Aangezien de bedrijfsvoorheffing een deel uitmaakt van de bezoldiging van de werknemer, kan men zich afvragen of voor de niet betaalde bedrijfsvoorheffing die ten laste van de werkgever is ingekohierd, de Schatkist zich, in voorkomend geval, niet zou kunnen beroepen op het voorrecht voorzien in art. 19, 3°bis, Hyp.W.

Gelet op de definitie die aan het voorrecht wordt gegeven in art. 12 van voornoemde wet, is de "aard der schuldvordering" van de Schatkist doorslaggevend; het is een schuldvordering van belasting en niet van loon, zodat enkel het voorrecht kan worden ingeroepen dat is beoogd in art. 422, WIB 92 n waarvoor de rang door art. 423, WIB 92is vastgelegd.