Commentaar van art. 252, WIB 92
Art. 252, WIB 92
252/0 | |
252/1-5 | |
252/6-14 | |
252/15-22 |
Nummer 252/0
In afwijking van artikel 251 mag de onroerende voorheffing op de inkomsten van de persoonlijke onroerende goederen van de vrouw ten name van de man worden gevestigd.
II. Persoonlijke onroerende goederen van de vrouw.
Nummer 252/1
Over het algemeen wordt de OV gevestigd ten name van de eigenaar, bezitter, enz., van de belastbare goederen. De wetgever heeft evenwel sommige bijzondere regelen bepaald die eigen zijn aan de OV (z. 251/16). Zo zal deze onder meer kunnen worden gevestigd ten name van de man, zelfs indien ze betrekking heeft op de inkomsten van de persoonlijke onroerende goederen van de vrouw.
Nummer 252/2
De uitdrukking "persoonlijke immobiliën" beduidt ter zake niet alleen de eigen immobiliën (onder de gemeenschapsstelsels, in tegenstelling met "gemeenschappelijke immobiliën"), doch tevens de immobili ën van de van goederen gescheiden vrouw, alsmede de immobiliën die, ongeacht het huwelijksstelsel "voorbehouden goederen" zijn (artikel 226/7, BW; art. 8, 6*, W 30.4.1958 - zie ook Parl. Besch. Sen. nr. 366 - 1961-1962, blz. 280 en 281).
Nummer 252/3
Het is hoofdzakelijk om praktische redenen dat de wetgever, in bedoeld geval, heeft toegelaten de OV op naam van de echtgenoot te vestigen. Men moet inderdaad weten dat naar luid van art. 83 van het KB van 26 juli 1877, houdende reglement voor de bewaring van het kadaster "al de onroerende goederen van de echtgenoten, in de kadastrale legger, zonder onderscheid van herkomst, onder één enkel artikel worden ingeschreven op naam van de man, waaraan de familienaam van de vrouw wordt toegevoegd".
De aanslag inzake OV wordt dan ook uitgevoerd op grond van de kadastrale inschrijvingen en niet op grond van burgerlijke titels (z. 251/10).
Nummer 252/4
De kadastrale inschrijvingen en het vestigen van de aanslag op naam van de echtgenoot zijn gerechtvaardigd om loutere redenen van fiscale techniek. Zij kunnen niet tot gevolg hebben:
- aan de echtgenoot een eigendomsrecht of gelijk welk ander reëel recht toe te kennen dat hij niet op grond van wettelijke titels bezit;
- of de draagwijdte te beperken van de wetten tot regeling van het juridische statuut van de echtgenoten en van hun wederzijdse goederen (W 30.4.1958, betreffende de wederzijdse rechten en verplichtingen van echtgenoten - BS 10.5.1958 -, W 22.6.1959, betreffende de rechten van de gehuwde vrouw die van goederen gescheiden is -BS 26.6.1959 - en W 14.7.1976, betreffende de wederzijdse rechten en verplichtingen van echtgenoten en de huwelijksvermogensstelsels - BS 18.9.1976 - Bull. 547),
- of nog, te beletten dat het bedrag van de aanslag inzake OV ten laste van de beide echtgenoten of van één onder hen, zou worden ingevorderd overeenkomstig de mogelijkheden en de voorwaarden van de artikelen 393 en 394, WIB 92
Nummer 252/5
In sommige bijzondere gevallen nochtans wanneer er moeilijkheden ontstaan of kunnen ontstaan door toepassing te doen van art. 252, WIB 92, onder meer, wanneer de echtgenoten feitelijk gescheiden zijn, zijn er geen beletselen opdat de OV op de inkomsten van de persoonlijke onroerende goederen van de gehuwde vrouw rechtstreeks op haar naam wordt gevestigd, voor zover daarvoor uitdrukkelijk een aanvraag is gedaan en het bewijs wordt geleverd dat bedoelde goederen aan de echtgenote toebehoren.
Te dien einde wijzigt de Ontvanger de desbetreffende fiches nr. 244.0 door er de nodige vermeldingen op aan te brengen, zonder een correlatieve inschrijving te doen op de opgave nr. 415.
In alle geval hebben deze wijzigingen slechts waarde voor de toekomstige aanslagen en zij kunnen de echtgenote niet ontslaan van de betaling van de aanslagen reeds ingekohierd op naam van de man voor de onroerende goederen van de echtgenote.
III. Overdracht van een eigendom.
Nummer 252/6
Art. 395, WIB 92, bepaalt:
Zolang een eigendom in de stukken van het kadaster niet is overgeschreven, zijn de vroegere eigenaar of zijn erfgenamen, tenzij zij bewijzen dat de belastbare goederen op een andere eigenaar zijn overgegaan en dat zij de identiteit en het volledig adres van de nieuwe eigenaar laten kennen, aansprakelijk voor de betaling van de onroerende voorheffing, behoudens hun verhaal op de nieuwe eigenaar.
Nummer 252/7
Deze bepaling wijkt af van het principe, volgens welk het de houder van het recht op 1 januari van het aanslagjaar is die onderworpen wordt aan de OV, in die zin dat de vroegere eigenaar nog kan worden belast, hoewel hij op 1 januari van het jaar waarvoor de OV is gevestigd al geen enkel recht op het onroerend goed meer uitoefende.
Nummer 252/8
Deze afwijking werd ingegeven door redenen van praktische aard, o.a. om de werkzaamheden van de inkohiering niet afhankelijk te maken van de mutatie van het goed in de kadastrale bescheiden; deze mutatie gebeurt steeds met uitwerking op 1 januari van een jaar.
Nummer 252/9
Als deze toestand zich voordoet gaat het veelal om gevallen waarin het goed van houder is veranderd op het einde van het jaar, wegens ontstentenis van een overschrijving in de kadastrale bescheiden op het gepaste ogenblik, wordt de OV voor het volgende jaar inderdaad bij voortduur op naam van de vroegere houder gevestigd.
Nummer 252/10
Wegens deze inkohiering is de vroegere houder of zijn erfgenamen, voor zover zij het bewijs niet leveren van de verandering van houder van de belastbare goederen en de identiteit en het volledig adres van de nieuwe houder niet laten kennen, verantwoordelijk voor de betaling van de belasting, behoudens hun verhaal tegen de nieuwe eigenaar.
Nummer 252/11
De wetgever heeft de vroegere houder van de betaling maar willen ontlasten onder de dubbele voorwaarde, enerzijds, het bewijs van verandering van de houder van de belastbare goederen te leveren, en, anderzijds, de elementen te verstrekken (identiteit en volledig adres van de nieuwe eigenaar) die de administratie moeten toelaten een nieuwe invorderingsprocedure lastens de nieuwe belastingplichtige te beginnen.
Nummer 252/12
Zodra hij aan deze dubbele voorwaarde heeft voldaan, is de vroegere houder ontlast van de betaling van de OV, en wordt een nieuwe invorderingsprocedure ten laste van de nieuwe houder aangevat (zie hierna).
De kosten die eventueel worden gedaan ten gevolge van de vervolgingen, ingespannen tegen de vroegere houder, worden door de Staat gedragen.
Nummer 252/13
Voor het verstrekken van de bovenvermelde inlichtingen en bewijzen wordt geen enkele termijn gesteld, zodat de vroegere houder zijn verplichtingen kan afwentelen op het ogenblik dat hij dit gepast acht.
Nummer 252/14
Nochtans, zo de vroegere houder in gebreke blijft en voor zover die houding van die aard is, dat de rechten van de Schatkist erdoor worden geschaad, staat het de Ontv. der belastingen vrij, wanneer hij van de voorgekomen wijziging kennis heeft, zich in de plaats van de belanghebbende te stellen in de zin van art. 1166, BW, en van ambtswege, lastens de werkelijke belastingplichtige in de OV, de procedure voorgeschreven door art. 396, WIB 92, toe te passen (zie hierna).
Nummer 252/15
Art. 396, WIB 92, bepaalt:
In geval van overlegging van het in artikel 395 bedoelde bewijsstuk, mag de invordering van de onroerende voorheffing, ingekohierd op naam van de vroegere eigenaar van een onroerend goed dat van titularis is veranderd, krachtens hetzelfde kohier worden voortgezet ten laste van de werkelijke schuldenaar van de belasting. De belastingschuldige ontvangt een nieuw exemplaar van het aanslagbiljet met de vermelding dat het krachtens deze bepaling werd uitgereikt.
Nummer 252/16
Die procedure maakt het ten name van de vroegere houder uitvoerbaar verklaard kohier geldig ten opzichte van de nieuwe houder, in die zin dat ze, krachtens hetzelfde kohier, de invordering mogelijk maakt van de OV ten laste van de werkelijke schuldenaar.
Nummer 252/17
Te dien einde moet aan de betrokkene een nieuw exemplaar van het aanslagbiljet worden uitgereikt, dat onder alle oogpunten overeenstemt met de vermeldingen van het kohier.
Nummer 252/18
Op straffe van nietigheid, moet dit document opvallend de
vermelding dragen: "Aanslagbiljet, uitgereikt op . . . . . . .
(datum van verzending van het nieuw uittreksel) aan M. . . . . .
(naam, voornamen en adres van de werkelijke belastingschuldige),
ter uitvoering van artikel 396 van het Wetboek van de
inkomstenbelastingen".
Nummer 252/19
Er dient in het kohier zorgvuldig nota te worden genomen van de datum van verzending van het nieuw aanslagbiljet, daar die datum, ten opzichte van de werkelijke schuldenaar, de termijn van invorderbaarheid van de belasting, de verjaring, het verschuldigd zijn van de nalatigheidsinteresten en het vertrekpunt van de bezwaartermijn bepaalt.
Nummer 252/20
Daar in het geval bedoeld bij art. 395, WIB 92, de wet geen enkele termijn vaststelt om het bewijs van verandering van houder te leveren (zie 252/13), kan het gebeuren dat de procedure van art. 396, WIB 92, slechts wordt aangevat meer dan 5 jaar na de datum vanaf de inbaarheid van de aanslag, zoals die ontstaat krachtens art. 413, WIB 92.
Nummer 252/21
Die toestand kan de verjaring van de rechten van de Schatkist niet veroorzaken. Inderdaad, de verplichting van de werkelijke schuldenaar is ondergeschikt aan een voorwaarde waaraan slechts voldaan is op het ogenblik van het voorleggen van vorenbedoeld bewijs en van de inlichtingen betreffende zijn identiteit en adres; het betreft dus een voorwaardelijke verplichting die een terugwerkende kracht heeft tot aan het ontstaan van de belasting en de schuldvordering van de Schatkist op de werkelijke schuldenaar, (nieuwe houder) verjaart niet na vijf jaar te rekenen vanaf de eisbaarheid ten opzichte van de in het kohier opgenomen belastingplichtige, maar ten vroegste na vijf jaar vanaf het vervullen van de voorwaarden die de eigenlijke verplichting doen ontstaan. Inderdaad, ten opzichte van de nieuwe eigenaar kan de aanslag in kwestie niet eerder eisbaar zijn.
De procedure van art. 396, WIB 92, kan evenwel niet meer worden aangevat wanneer de aanslag verjaard is ten opzichte van de in het kohier opgenomen belastingplichtige.
Nummer 252/22
Slechts door de toepassing, van ambtswege of op een andere wijze, van de procedure van art. 396, WIB 92, verwerft de nieuwe houder de hoedanigheid van "belastingschuldige" in de zin van de belastingwetgeving en dus het recht om geldig een bezwaarschrift in te dienen tegen de aanslag waarvan de invordering te zijnen laste wordt doorgevoerd; tot op dat ogenblik blijven alle rechten, die voortvloeien uit zijn hoedanigheid van belastingschuldige, voorbehouden aan de vroegere houder die trouwens ook alle verplichtingen draagt.