Parlementaire vraag nr. 877 van de heer Van Campenhout van 21.01.2002
Vr. en Antw., Kamer, 2002-2003, nr. 145, blz. 18382-18383
Bull. nr. 835, pag. 683-685
Gespreide belasting - Onaantastbaarheidsvoorwaarde
VRAAG
In het kader van de gespreide belasting op sommige meerwaarden is vereist dat een wederbelegging wordt verricht.
Artikel 47, § 1, derde lid, WIB 1992 stelt inzake deze wederbelegging dat het (belastingvrije) saldo, belast wordt "op het ogenblik dat de goederen ophouden gebruikt te worden voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid en uiterlijk bij de stopzetting van de beroepswerkzaamheid".
1. Hoe moet dit inzake vennootschapsbelasting geïnterpreteerd worden, bijvoorbeeld als de wederbelegging in leasing wordt gegeven?
2. Mag men het begrip "ophouden gebruikt te worden voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid " in de vennootschapsbelasting interpreteren als "elke transactie die op basis van de wetgeving op de boekhouding en de jaarrekening aanleiding geeft tot het verwijderen van de wederbelegging van het actief van de balans"?
ANTWOORD (minister van Financiën, 12.11.2002)
De door het geachte lid gestelde vraag heeft blijkbaar betrekking op de toepassing van artikel 47, § 1, eerste lid, 2°, in fine van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992. Meer bepaald wenst het geachte lid te vernemen hoe het voormelde wetsartikel inzake vennootschapsbelasting moet worden geïnterpreteerd.
Gelet op de algemene vraagstelling en de complexiteit van de materie inzake economische eigendomsoverdrachten is het mij, wegens het ontbreken van een aantal noodzakelijke beoordelingselementen, niet mogelijk een definitief en eenduidig antwoord te verstrekken.
Evenwel kan ik meedelen dat het ogenblik waarop de beroepswerkzaamheid wordt stopgezet een feitenkwestie is en geen rechtskwestie.
Indien het geachte lid een concreet geval beoogt, ben ik bereid dit te laten onderzoeken indien mij de benaming en het adres van de betrokken vennootschap( pen) worden meegedeeld.
Bull. nr. 835, pag. 683-685
Gespreide belasting - Onaantastbaarheidsvoorwaarde
VRAAG
In het kader van de gespreide belasting op sommige meerwaarden is vereist dat een wederbelegging wordt verricht.
Artikel 47, § 1, derde lid, WIB 1992 stelt inzake deze wederbelegging dat het (belastingvrije) saldo, belast wordt "op het ogenblik dat de goederen ophouden gebruikt te worden voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid en uiterlijk bij de stopzetting van de beroepswerkzaamheid".
1. Hoe moet dit inzake vennootschapsbelasting geïnterpreteerd worden, bijvoorbeeld als de wederbelegging in leasing wordt gegeven?
2. Mag men het begrip "ophouden gebruikt te worden voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid " in de vennootschapsbelasting interpreteren als "elke transactie die op basis van de wetgeving op de boekhouding en de jaarrekening aanleiding geeft tot het verwijderen van de wederbelegging van het actief van de balans"?
ANTWOORD (minister van Financiën, 12.11.2002)
De door het geachte lid gestelde vraag heeft blijkbaar betrekking op de toepassing van artikel 47, § 1, eerste lid, 2°, in fine van het Wetboek van inkomstenbelastingen 1992. Meer bepaald wenst het geachte lid te vernemen hoe het voormelde wetsartikel inzake vennootschapsbelasting moet worden geïnterpreteerd.
Gelet op de algemene vraagstelling en de complexiteit van de materie inzake economische eigendomsoverdrachten is het mij, wegens het ontbreken van een aantal noodzakelijke beoordelingselementen, niet mogelijk een definitief en eenduidig antwoord te verstrekken.
Evenwel kan ik meedelen dat het ogenblik waarop de beroepswerkzaamheid wordt stopgezet een feitenkwestie is en geen rechtskwestie.
Indien het geachte lid een concreet geval beoogt, ben ik bereid dit te laten onderzoeken indien mij de benaming en het adres van de betrokken vennootschap( pen) worden meegedeeld.