Parlementaire vraag nr. 1268 van de heer Barzin van 04.03.1998
Vr. en Antw., Kamer, 1997-1998, nr. 127, blz. 17604-17605
Bull. nr. 785, pag. 1971
Verhuring OG. - Naleving pachtprijzen.
VRAAG
De belastingadministratie breidt het begrip "wetgeving betreffende de pacht" in haar administratieve commentaar (ref. 7/17) uit tot de bepalingen met betrekking tot de beperking van de pachtprijzen.
Die gelijkstelling lijkt evenwel niet op te gaan:
A. Met de invoering van een specifieke belastingregeling voor de pachtprijzen beoogde de wetgever in de eerste plaats een zeker evenwicht na te streven via het compenseren van de beperkingen van de pachtovereenkomsten, om te vermijden dat grondeigenaars niet meer van dergelijke overeenkomsten zouden willen weten.
B. De specifieke belastingregeling voor goederen die gebruikt worden voor het landbouwbedrijf van de pachter, wordt echter niet zozeer onderbouwd door de bekommernis om wettelijk beperkte pachtprijzen. Dat blijkt duidelijk uit de constatatie dat voor de loopbaanpacht een gunstiger belastingstelsel werd uitgewerkt, terwijl de wettelijk toegestane pachtprijs voor dit type pacht hoger is dan de wettelijke pachtprijzen voor gewone pachtovereenkomsten.
C. Het opschrift van de wet van 7 november 1988 waarbij de loopbaanpacht en de dienovereenkomstige belastingregeling ingesteld worden, bevestigt trouwens die analyse. Dat luidt namelijk: "Wet van 7 november 1988 tot wijziging van de wetgeving betreffende de pacht en de beperking van de pachtprijzen". Er wordt dus expliciet een onderscheid gemaakt tussen het begrip "wetgeving betreffende de pacht" en het begrip "beperking van de pachtprijzen", wat betekent dat het eerste het tweede duidelijk niet omvat.
De voornoemde administratieve commentaar versterkt dus de teneur van de wet.
Deelt u mijn analyse?
ANTWOORD
Ik vestig de aandacht van het geacht lid erop dat in het verslag namens de commissie voor de Financiën, bij het onderzoek van het voorstel van wet tot wijziging van de belasting op de inkomsten uit de aan landbouwers verhuurde gronden (Parl. St., Senaat, B.Z. 1988, nr. 280-2, blz. 6), duidelijk is gesteld dat "de minister van Financiën en de vertegenwoordiger van de staatssecretaris voor Landbouw en Europese Zaken in antwoord op de vraag van een lid, bevestigen dat de bepalingen van de pachtwetgeving (wet van 4 november 1969) ook wat betreft de beperking van de pachtprijzen, dienen geëerbiedigd te worden om van de afwijking van het algemeen stelsel te kunnen genieten". Daaronder moet uiteraard een afwijking worden verstaan op het algemeen belastingstelsel van onroerende goederen verhuurd aan natuurlijke personen of rechtspersonen die deze goederen voor beroepsdoeleinden gebruiken.
Bijgevolg is de tekst van het nr. 7/17 van de administratieve commentaar op het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 volledig correct.