Parlementaire vraag nr. 1281 van de heer Gehlen van 16.03.1998
Vr. en Antw., Kamer, 1997-1998, nr. 127, blz. 17607
Wederbeleggingsvergoeding. - Geen interest.
VRAAG
Artikel 14 van het WIB 1992 bepaalt: "Van de inkomsten van onroerende goederen worden afgetrokken mits zij in het belastbare tijdperk zijn betaald of gedragen:
van de in het eerste lid vermelde aftrekken beperkt tot het overeenkomstig de artikelen 7 tot 13 bepaalde onroerend inkomen. Deze aftrekken worden bij voorrang en evenredig afgetrokken van de andere inkomsten van onroerende goederen dan het voor woningaftrek in aanmerking komende kadastraal inkomen."
Wanneer een belastingplichtige beslist een (hypothecaire) lening geheel of gedeeltelijk vervroegd terug te betalen, wordt doorgaans contractueel bepaald dat hij de instelling die de lening heeft toegekend, een wederbeleggingsvergoeding dient te betalen. Die vergoeding stemt gewoonlijk overeen met een aantal maanden interest.
Mag men die wederbeleggingsvergoeding beschouwen als interest die aftrekbaar is van de inkomsten van onroerende goederen zoals bepaald in artikel 14, lid 1°, van het WIB 1992, aangezien die vervroegde terugbetaling van het krediet tot doel heeft de toekomstige interestlast te verminderen?
ANTWOORD
De door het geacht lid beoogde wederbeleggingsvergoeding die verschuldigd is in geval van vervroegde terugbetaling van een lening, wordt niet aangemerkt als interesten van schulden die specifiek zijn aangegaan om onroerende goederen te verkrijgen of te behouden, zodat ze in geen enkel geval kan worden afgetrokken van de inkomsten van onroerende goederen op grond van artikel 14, eerste lid, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.
Wederbeleggingsvergoeding. - Geen interest.
VRAAG
Artikel 14 van het WIB 1992 bepaalt: "Van de inkomsten van onroerende goederen worden afgetrokken mits zij in het belastbare tijdperk zijn betaald of gedragen:
1° | de interest uit hoofde van schulden die specifiek zijn aangegaan om die goederen te verkrijgen of te behouden, met dien verstande dat interest betreffende een schuld die voor één enkel onroerend goed is aangegaan, van het totale bedrag van de onroerende inkomsten kan worden afgetrokken; |
2° | de termijnen en de waarde van ermee gelijkgestelde lasten met betrekking tot de aanschaffing van een recht van erfpacht of van opstal of van gelijkaardige onroerende rechten, met uitsluiting van de in artikel 10, § 2, vermelde rechten van gebruik. Onverminderd de toepassing van artikel 104, 9°, is het totale bedrag |
Wanneer een belastingplichtige beslist een (hypothecaire) lening geheel of gedeeltelijk vervroegd terug te betalen, wordt doorgaans contractueel bepaald dat hij de instelling die de lening heeft toegekend, een wederbeleggingsvergoeding dient te betalen. Die vergoeding stemt gewoonlijk overeen met een aantal maanden interest.
Mag men die wederbeleggingsvergoeding beschouwen als interest die aftrekbaar is van de inkomsten van onroerende goederen zoals bepaald in artikel 14, lid 1°, van het WIB 1992, aangezien die vervroegde terugbetaling van het krediet tot doel heeft de toekomstige interestlast te verminderen?
ANTWOORD
De door het geacht lid beoogde wederbeleggingsvergoeding die verschuldigd is in geval van vervroegde terugbetaling van een lening, wordt niet aangemerkt als interesten van schulden die specifiek zijn aangegaan om onroerende goederen te verkrijgen of te behouden, zodat ze in geen enkel geval kan worden afgetrokken van de inkomsten van onroerende goederen op grond van artikel 14, eerste lid, 1°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.