Parlementaire vraag nr. 1380 van de heer Dieter Vanbesien van 06.03.2023

Kamer, Vragen en Antwoorden, 2022-2023, QRVA 55/109 d.d. 21.04.2023, blz. 173

Artikel 54 WIB - SIAT-arrest

VRAAG (van de heer Vanbesien)

Meer dan tien jaar geleden heeft het Hof Van Justitie (HvJ) zich uitgesproken over de overeenstemming van artikel 54 WIB met het Unierecht. Uit het SIAT-arrest (HvJ, 5 juli 2012, C-318/10) blijkt dat dit artikel te weinig specificiteit heeft en te weinig rechtszekerheid biedt, waardoor het in strijd is met de vrij verkeer van diensten. Artikel 54 WIB heeft nochtans een belangrijke rol te spelen in de strijd tegen fiscale fraude. Het wilt misbruik van de fiscale aftrek van bepaalde kosten aan banden leggen, door deze uit te sluiten voor vergoedingen die een belastingplichtige vennootschap betaald voor diensten die een vennootschap levert wanneer deze is gevestigd in een staat met een aanzienlijk gunstiger belastingregime (waaronder dus belastingparadijzen). De betrokken belastingplichtige kan bewijzen dat de vergoeding wel degelijk legitiem is door aan te tonen dat het verband houdt met werkelijke en oprechte verrichtingen binnen normale grenzen. Het HvJ erkent het rechtvaardige oogmerk van artikel 54 WIB, maar situeert het probleem in het feit dat de Belgische wetgeving onvoldoende verduidelijkt welke vennootschappen onderworpen zijn aan een "aanzienlijk gunstiger belastingregime".

1. Bent u bekend met deze problematiek?

2. Zal de herstelling van artikel 54 WIB een onderdeel uitmaken van de strijd tegen fiscale fraude die voor deze regering een prioriteit blijft?

3. Tegen wanneer kunnen wij een initiatief van u hieromtrent verwachten?

4. Gelooft u dat men de lezing van de advocaat-generaal moet volgen om het artikel te herstellen? De advocaatgeneraal stelde voor dat voor intra-Europese dienstverlening de specificiteit en rechtszekerheid vergroot kan worden door de omstandigheden te verduidelijken waarin artikel 54 WIB van toepassing is. Het opnemen van de bepaling dat het voor vennootschappen gevestigd binnen de Europese Economische Ruimte (EER) over verbonden vennootschappen moet gaan, zodat de fiscus moet bewijzen dat er een afhankelijkheidsrelatie bestaat tussen de vennootschappen, kan hiervoor bijv. volstaan.

ANTWOORD (Vice-eersteminister en minister van Financiën, belast met de Coördinatie van de fraudebestrijding en de Nationale loterij)

Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 5 juli 2012 in de zaak SIAT nv tegen Belgische Staat (C-318/10) wordt door de diensten van de FOD Financiën grondig onderzocht. Binnen de administratie en in de schoot van de regering wordt nagedacht over een remediëring van de gestelde juridische problemen. De door de advocaat-generaal gesuggereerde piste wordt daarin meegenomen. Andere mogelijkheden kunnen zijn: de koppeling aan het belasten aan een bepaald minimumtarief bij de genieter zoals geregeld door het pijler 2-project (Anti misbruik via minimale belastingheffing) van de Organisatie voor economische Samenwerking en Ontwikkeling, ondertussen reeds op Europees vlak geïmplementeerd via de richtlijn 2022/2523. Het normatieve kader van de fraudebestrijding is sinds 2012 immers aanzienlijk geëvolueerd na de aanneming van het BEPS (Base Erosion and Profit Shifting)-actieplan en de omzetting in onze fiscale wetgeving van diverse maatregelen ter bestrijding van uitholling van de belastbare grondslag en winstverschuiving. De in artikel 54 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 92 bedoelde situaties moeten derhalve voortaan in deze context worden beschouwd. Een herformulering van deze bepaling moet niet alleen in dit kader passen, maar ook in overeenstemming zijn met de bepalingen van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.