Artikel 185/2, WIB 92

Art. 185/2 (vervanging) is van toepassing vanaf aanslagjaar 2024 (art. 22 en 32, progW 22.12.2023 - B.S. 29.12.2023; Numac: 2023048600)

[Deze afdeling heeft de omzetting tot doel van de artikelen 7 en 8 van Richtlijn (EU) 2016/1164 van de Raad van 12 juli 2016 tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt (art. 21, progW 22.12.2023 - B.S. 29.12.2023; Numac: 2023048600)]


§ 1. Onverminderd de toepassing van artikel 185, § 2, a), omvat winst eveneens de in paragraaf 2 omschreven niet-uitgekeerde winst, van de buitenlandse vennootschap, van de buitenlandse inrichting van die buitenlandse vennootschap of van de buitenlandse inrichting van de belastingplichtige die in toepassing van paragraaf 3 als gecontroleerde buitenlandse vennootschap of CFC wordt aangemerkt en niet overeenkomstig paragraaf 4 van de toepassing van dit artikel is vrijgesteld voor zover die niet-uitgekeerde winst door de CFC werd behaald in de loop van een belastbaar tijdperk dat werd afgesloten in de loop van het belastbare tijdperk van de belastingplichtige.

§ 2. De winst van een buitenlandse vennootschap of buitenlandse inrichting van die buitenlandse vennootschap die in toepassing van paragraaf 3 als CFC wordt aangemerkt, die niet overeenkomstig paragraaf 4 van de toepassing van dit artikel is vrijgesteld, en die in hoofde van de belastingplichtige wordt belast, wordt op de hierna volgende wijze bepaald.

De winst van de buitenlandse vennootschap of buitenlandse inrichting van die buitenlandse vennootschap wordt vastgesteld alsof deze vennootschap of inrichting in België zou zijn gevestigd of zou zijn gelegen. De winst die wordt toegerekend aan een Belgische inrichting of in een derde land gelegen inrichting die krachtens een verdrag wordt vrijgesteld in het land waar de buitenlandse vennootschap is gevestigd wordt buiten beschouwing gelaten voor de bepaling van de winst van de buitenlandse vennootschap.

Indien de belastingplichtige hiervan het bewijs levert, wordt deze winst vervolgens vermenigvuldigd met een breuk waarvan de teller het bedrag van de in artikel 206/1 bedoelde reserves, verworpen uitgaven en overige bestanddelen van het resultaat omvat en de noemer het bedrag van de in artikel 206/1 bedoelde reserves, verworpen uitgaven en overige bestanddelen van het resultaat en dividenden omvat. Voor de vaststelling van deze breuk worden reserves, verworpen uitgaven en overige bestanddelen van het resultaat en dividenden die aangerekend worden aan een in een derde land gelegen inrichting waarvan de winst krachtens een verdrag wordt vrijgesteld in het land waar de buitenlandse vennootschap is gevestigd, buiten beschouwing gelaten. Wanneer bij de vaststelling van de teller de som van de in artikel 206/1 bedoelde reserves, verworpen uitgaven en overige bestanddelen van het resultaat negatief is, wordt deze breuk geacht gelijk te zijn aan nul.

Indien de belastingplichtige hiervan het bewijs levert, wordt het bedrag dat wordt bekomen na toepassing van de vorige leden vervolgens vermenigvuldigd met een breuk waarvan de noemer het bedrag omvat van de in de jaarrekening vermelde inkomsten van de buitenlandse vennootschap of buitenlandse inrichting die in de loop van het belastbare tijdperk werden behaald, met uitzondering van de inkomsten die bij verdrag of krachtens dit Wetboek van belasting zijn vrijgesteld, en waarvan de teller de som van de volgende inkomsten bevat, voor zover deze niet bij verdrag of krachtens dit Wetboek zijn vrijgesteld:

- interesten of andere inkomsten die gelijkwaardig zijn aan interesten;

- royalty's of andere inkomsten die worden gegenereerd door intellectuele eigendom;

- dividenden en inkomsten uit de vervreemding van aandelen, obligaties, opties en soortgelijke effecten;

- inkomsten uit verhuur, of uit operationele of financiële leasing;

- inkomsten uit vermogensbeheer, beleggings-, verzekerings-, bank- en andere financiële activiteiten;

- inkomsten uit de aan- en verkoop van goederen en diensten, waaraan door de buitenlandse vennootschap of inrichting weinig of geen economische waarde wordt toegevoegd.

Tot slot wordt het bedrag dat wordt bekomen na toepassing van de vorige leden, beperkt in verhouding tot het hoogste van de volgende drie percentages:

- het percentage van de deelneming dat de belastingplichtige rechtstreeks bezit in de stemrechten van de buitenlandse vennootschap die als CFC wordt aangemerkt of waarvan de buitenlandse inrichting in toepassing van paragraaf 3 als CFC wordt aangemerkt;

- het percentage van de deelneming dat de belastingplichtige rechtstreeks bezit in het kapitaal van de buitenlandse vennootschap die in toepassing van paragraaf 3 als CFC wordt aangemerkt of waarvan de buitenlandse inrichting die in toepassing van paragraaf 3 als CFC wordt aangemerkt;

- het percentage van de winst van de buitenlandse vennootschap die in toepassing van paragraaf 3 als CFC wordt aangemerkt of waarvan de buitenlandse inrichting in toepassing van paragraaf 3 als CFC wordt aangemerkt, waarop de belastingplichtige in geval van uitkering rechtstreeks recht heeft.

De winst van een buitenlandse inrichting van de belastingplichtige die in toepassing van paragraaf 3 als CFC wordt aangemerkt, die niet overeenkomstig paragraaf 4 van de toepassing van dit artikel is vrijgesteld, en die in hoofde van de belastingplichtige wordt belast, wordt op de hierna volgende wijze bepaald.

De winst van de buitenlandse inrichting van de belastingplichtige wordt vastgesteld alsof deze inrichting in België zou zijn gelegen.

Indien de belastingplichtige hiervan het bewijs levert, wordt het bedrag dat wordt bekomen na toepassing van het vorige lid vervolgens vermenigvuldigd met een breuk waarvan de noemer het bedrag omvat van de in de jaarrekening vermelde inkomsten van de buitenlandse inrichting die in de loop van het belastbare tijdperk werden behaald, krachtens dit Wetboek van belasting zijn vrijgesteld, en waarvan de teller de som van de in het vierde lid, eerste tot zesde streepje bedoelde inkomsten bevat, voor zover deze niet of krachtens dit Wetboek zijn vrijgesteld.

§ 3. De buitenlandse vennootschap of buitenlandse inrichting van die vennootschap, wordt voor de toepassing van dit artikel aangemerkt als een CFC indien:

- de belastingplichtige al dan niet samen met zijn geassocieerde entiteiten de meerderheid van de stemrechten verbonden aan het totaal van de aandelen van deze buitenlandse vennootschap bezit, ofwel samen met zijn geassocieerde entiteiten een deelneming bezit van ten minste 50 % van het kapitaal van deze buitenlandse vennootschap, ofwel samen met zijn geassocieerde entiteiten recht heeft op ten minste 50 % van de winst van deze vennootschap; en indien

- de buitenlandse vennootschap of de buitenlandse inrichting krachtens de bepalingen van de wetgeving van de Staat of het rechtsgebied waar zij is gevestigd, aldaar ofwel niet aan een inkomstenbelasting is onderworpen ofwel onderworpen is aan een inkomstenbelasting die minder dan de helft bedraagt van de vennootschapsbelasting die verschuldigd zou zijn geweest indien deze buitenlandse vennootschap of buitenlandse inrichting in België zou zijn gevestigd of zou zijn gelegen.

De buitenlandse inrichting van de belastingplichtige, wordt voor de toepassing van dit artikel aangemerkt als een CFC indien deze inrichting gelegen is in een land waarmee België een verdrag ter vermijding van dubbele belasting heeft gesloten en aan de voorwaarde bedoeld in het eerste lid, tweede streepje, is voldaan.

De in het eerste lid, tweede streepje, bedoelde voorwaarde wordt geacht te zijn voldaan, behoudens bewijs van het tegendeel door de belastingplichtige, indien de in het eerste lid bedoelde buitenlandse vennootschap of indien de in het eerste of tweede lid bedoelde inrichting is gevestigd of gelegen in een rechtsgebied dat op het einde van het belastbare tijdperk is opgenomen op de EU-lijst van niet coöperatieve rechtsgebieden of in een Staat die is opgenomen op de lijst van Staten zonder of met een lage belasting als bedoeld in artikel 307, § 1/2.

Bij de toepassing van het eerste lid, tweede streepje, wordt voor de berekening van de vennootschapsbelasting van een buitenlandse vennootschap, die verschuldigd zou zijn geweest indien deze buitenlandse vennootschap in België was gevestigd, geen rekening gehouden met het deel van de winst van deze buitenlandse vennootschap dat werd behaald door middel van één of meerdere buitenlandse inrichtingen van deze buitenlandse vennootschap waarvan de winst wordt vrijgesteld in toepassing van een overeenkomst tot het vermijden van dubbele belasting gesloten tussen het land of rechtsgebied waar deze buitenlandse vennootschap is gevestigd en het land of rechtsgebied waar deze buitenlandse inrichting is gelegen.

Voor de toepassing van dit artikel wordt een natuurlijke persoon, rechtspersoon of entiteit zonder rechtspersoonlijkheid als een geassocieerde entiteit van de belastingplichtige aangemerkt indien ofwel:

- de belastingplichtige of de gevallen bedoeld in het vierde, vijfde of zesde streepje rechtstreeks of onrechtstreeks 25 % of meer van de stemrechten verbonden aan het totaal van de aandelen van deze entiteit bezit;

- de belastingplichtige of de gevallen bedoeld in het vierde, vijfde of zesde streepje rechtstreeks of onrechtstreeks een deelneming bezit van 25 % of meer van het kapitaal van deze entiteit;

- de belastingplichtige of de gevallen bedoeld in het vierde, vijfde of zesde streepje rechtstreeks of onrechtstreeks recht heeft op ten minste 25 % van de winst van deze entiteit;

- deze persoon of entiteit rechtstreeks of onrechtstreeks 25 % of meer van de stemrechten verbonden aan het totaal van de aandelen van de belastingplichtige bezit;

- deze persoon of entiteit rechtstreeks of onrechtstreeks een deelneming bezit van 25 % of meer van het kapitaal van de belastingplichtige;

- deze persoon of entiteit rechtstreeks of onrechtstreeks recht heeft op ten minste 25 % van de winst van de belastingplichtige.

§ 4. De niet-uitgekeerde winst van de buitenlandse vennootschap of buitenlandse inrichting die als CFC wordt aangemerkt, wordt van de toepassing van dit artikel vrijgesteld indien de belastingplichtige aantoont dat aan één van de volgende voorwaarden is voldaan:

- er wordt aangetoond dat de CFC een wezenlijke economische activiteit uitoefent, ondersteund door personeel, uitrusting, activa en gebouwen, zoals blijkt uit de relevante feiten en omstandigheden;

- er wordt aangetoond dat de in paragraaf 2, vierde lid, bedoelde breuk lager is dan 1/3;

- er wordt aangetoond dat de CFC onder het toepassingsgebied valt van één van de in artikel 198/1, § 6, 1° tot 12°, bedoelde definities en deze haar inkomsten die in de teller van de breuk bedoeld in paragraaf 2, vierde lid, zijn opgenomen, voor één derde of minder voortkomen uit transacties met de belastingplichtige of met de belastingplichtige geassocieerde entiteiten.

Voor de toepassing van het eerste lid, eerste streepje, moet onder de uitoefening van een economische activiteit, het aanbieden van goederen of diensten op een bepaalde markt worden begrepen.