Parlementaire vraag nr. 11476 van de heer Bogaert van 09.05.2006

Mondelinge parlementaire vraag nr. 11476 van de heer Bogaert dd. 09.05.2006


Beknopt Verslag, Kamercommissie Financiën, Com 952, blz. 1-4

Aanvullende vergoedingen - Brugpensioen - Canada Dry-regeling - Doorbetaling bij werkhervatting

VRAAG

De aanvullende vergoeding bovenop het brugpensioen of toegekend in het kader van de Canada Dry wordt fiscaal als vervangingsinkomen gekwalificeerd indien er sprake is van een CAO of een individuele overeenkomst die voorziet in de uitbetaling van die vergoeding; anders wordt ze als loon gekwalificeerd volgens artikel 31 bis WIB '92. In het verleden kwam het nogal eens voor dat werkgevers ervoor opteerden die vergoeding in één keer te betalen in plaats van in maandelijkse schijven. Na de Generatiepactwet rijst de vraag of het nieuwe fiscale regime in artikel 31 bis WIB '92 ook geldt voor de gekapitaliseerde aanvullende vergoedingen. Zo ja, hoe moet de verplichting tot doorbetaling worden opgevat ? Zo neen, welk fiscaal regime is dan van toepassing ?

Een andere vraag betreft het begrip 'werkhervatting bij een andere werkgever'. Hoe moet 'werkhervatting bij een andere werkgever' fiscaal worden geïnterpreteerd indien zowel de gewezen als de nieuwe werkgever deel uitmaken van dezelfde werkgeversgroep, ook al vormen ze juridisch afzonderlijke entiteiten of rechtspersonen ? Hoe moet het begrip worden opgevat wanneer beide werkgevers behoren tot dezelfde groep en geen afzonderlijke juridische entiteit vormen, maar wel aparte technische bedrijfseenheden, de TBE zoals bepaald in de wet van 20 september 1948 houdende organisatie van het bedrijfsleven ?

Zal de minister over dit alles overleggen met zijn collega van Sociale Zaken zodat de Generatiepactwet sociaal en fiscaal op dezelfde manier wordt geïnterpreteerd ? Hoe en wanneer wordt daarover wetgeving voorbereid ? Hoe interpreteert de minister artikel 31 bis van het WIB '92 ?

Een van de hefbomen van het Generatiepact is de invoering van een gunstig belastingregime voor aanvullende pensioenkapitalen. Het deel van het pensioenkapitaal dat wordt opgebouwd met bijdragen van de werkgevers, wordt verlaagd van 16,5 naar 10 procent. Er zijn hieraan wel twee voorwaarden verbonden: het aanvullend pensioen kan ten vroegste uitgekeerd worden bij het bereiken van de wettelijke pensioenleeftijd en de werknemer moet tot dan aan de slag zijn gebleven. Voor een aantal categorieën van werknemers zorgt die laatste voorwaarde voor enige verwarring. Heel wat werknemers werken immers niet voltijds tot aan de wettelijke pensioenleeftijd, bijvoorbeeld als gevolg van tijdskrediet of van een vervroegd pensioen op zestig jaar na een loopbaan van veertig jaar. Is ook op hen het gunstige belastingsregime van toepassing ?

Vraag nr. 11479 gaat over de aanvullende vergoeding boven op het brugpensioen, bijvoorbeeld toegekend in het kader van de zogenaamde Canada Dry-regeling. Ze wordt fiscaal als vervangingsinkomen geïnterpreteerd indien de verplichting voor de gewezen werkgever om de vergoeding door te betalen wanneer de gewezen werknemer elders opnieuw aan de slag gaat als werknemer of als zelfstandige, opgenomen is in een CAO of in een individuele overeenkomst.

Indien het volstaat dat de doorbetaling van die aanvullende vergoeding contractueel werd vastgelegd, hoe zal de fiscus dit controleren na afloop van de overgangsperiode ? Vraagt de fiscus alle collectieve of individuele overeenkomsten op of wordt hiervoor samengewerkt met de Sociale Inspectie ? Wat indien de gewezen werkgever de contactueel vastgelegde verplichting tot doorbetaling negeert ? Wat indien de doorbetaling niet contractueel werd vastgelegd, maar de gewezen werkgever de aanvullende vergoeding toch blijft betalen als bewijs van appreciatie voor de gewezen werknemer ? Wordt die vergoeding dan fiscaal als loon beschouwd tijdens de periode van werkhervatting ?

ANTWOORD (van de heer Reynders, minister van Financiën)

Ik begin met het antwoord op vraag nr. 11476. Tot voor de invoering van artikel 31 bis in het WIB ten gevolge van het Generatiepact, werden de gekapitaliseerde aanvullende vergoedingen geïnterpreteerd als vergoedingen verkregen uit hoofde of naar aanleiding van het stopzetten van arbeid of het beëindigen van een arbeidsovereenkomst, in de zin van artikel 31, 2°, 3°, van hetzelfde wetboek. Dergelijke vergoedingen in kapitaal zijn, wanneer ze bruto en niet-geïndexeerd meer dan 615 euro bedragen, in principe afzonderlijk belastbaar op grond van artikel 171, 5°, a. Men kan zich afvragen of deze kwalificatie behouden blijft na de invoering van artikel 31bis, 2°. Financiën heeft contact opgenomen met de RSZ en zal daarna zo vlug mogelijk een standpunt innemen. Ik vermoed dat ik binnen enkele weken bescheid kan geven.

Dan is er vraag nr. 11477. De notie 'andere werkgever' moet, met het oog op de toepassing van artikel 31bis WIB '92, per juridische entiteit worden beoordeeld. Onderscheiden rechtspersonen moeten bijgevolg als afzonderlijke werkgevers worden beschouwd, ook al behoren ze tot dezelfde groep. Werkhervatting bij een technische bedrijfseenheid die behoort tot dezelfde juridische eenheid, mag dus niet als een werkhervatting bij een andere werkgever worden beschouwd.

Het antwoord op vraag nr. 11478 kan ik pas geven als de administratie van Financiën haar onderzoek ter zake heeft afgesloten.

In antwoord op vraag nr. 11479 bevestig ik dat het volstaat dat de verplichting tot doorbetaling van de aanvullende vergoeding werd opgenomen in een collectief of een individueel akkoord om op fiscaal vlak van een vervangingsinkomen te kunnen spreken. De fiscus is niet van plan alle collectieve en individuele overeenkomsten ter controle op te vragen, ook al heeft hij daartoe het recht. Niet-naleving van de doorbetaling heeft vanzelfsprekend geen heffing tot gevolg. Een vergoeding die buiten een overeenkomst wordt betaald, wordt beschouwd als een bezoldiging in de zin van artikel 31, 2°, 1°, zowel tijdens een periode van inactiviteit als tijdens een periode van werkhervatting.