Artikel 264/2, WIB 92
Art. 264/2 is van toepassing 10 dagen na publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad (07.02.2022) (art. 70, W 21.01.2022 - B.S. 28.01.2022; Numac: 2022040046)
§ 1. De roerende voorheffing is niet verschuldigd op de in artikel 202, § 1, 1° en 2°, bedoelde dividenden waarvan de schuldenaar een Europese langetermijnbeleggingsinstelling is en waarvan de verkrijger een vennootschap is die gevestigd is in een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte dan België of in een Staat waarmee België een overeenkomst ter voorkoming van dubbele belasting heeft gesloten, op voorwaarde dat deze overeenkomst of enig ander verdrag in de uitwisseling van inlichtingen voorziet die nodig zijn om uitvoering te geven aan de bepalingen van de nationale wetten van de overeenkomstsluitende Staten.
Dit artikel is evenwel slechts van toepassing voor zover de inkomsten uitgekeerd door de schuldenaar afkomstig zijn van dividenden die zelf voldoen aan de voorwaarden voor aftrek bedoeld in artikel 203, § 1, eerste lid, 1° tot 4°, of van meerwaarden op aandelen of rechten van deelneming die op grond van artikel 192, § 1, voor vrijstelling in aanmerking komen. Dit artikel is slechts van toepassing in de mate dat de roerende voorheffing, die verschuldigd zou zijn in het geval de bij dit artikel bepaalde vrijstelling niet zou bestaan, niet zou kunnen worden verrekend noch worden terugbetaald in hoofde van de verkrijger.
Dit artikel is slechts van toepassing indien de verkrijger een vennootschap is die is onderworpen aan de vennootschapsbelasting of aan een gelijksoortige belasting als de vennootschapsbelasting zonder te genieten van een belastingstelsel dat afwijkt van het gemeen recht.
§ 2. De vrijstelling wordt slechts toegestaan indien aan de schuldenaar van de dividenden een attest wordt overhandigd waarbij is bevestigd:
1° dat de verkrijger onderworpen is aan de vennootschapsbelasting of aan een gelijksoortige belasting als de vennootschapsbelasting zonder te genieten van een belastingstelsel dat afwijkt van het gemeen recht;
2° in welke mate, voor de verkrijgende vennootschap, de roerende voorheffing, die verschuldigd zou zijn in het geval de bij dit artikel bepaalde vrijstelling niet zou bestaan, in beginsel verrekenbaar of terugbetaalbaar is op grond van de wettelijke bepalingen die gelden op 31 december van het jaar voorafgaand aan de toekenning of betaalbaarstelling van het in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde dividend;
3° wat de volledige naam, de rechtsvorm, het adres en in voorkomend geval het fiscaal identificatienummer van de verkrijgende vennootschap is.