Artikel 48, KB/WIB 92

Art. 48, § 1, A, 2°, a), is van toepassing vanaf 16.06.2017 (art. 1, KB 22.05.2017 - B.S. 06.06.2017; Numac: 2017030371)


§ 1. Voor de toepassing van artikel 69, § 1, eerste lid, 2°, b, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 worden beschouwd als gebruikt ter bevordering van het onderzoek en de ontwikkeling van nieuwe produkten en van toekomstgerichte technologieën:

A. Met betrekking tot materiële vaste activa:

1° die welke worden gebruikt bij de exploitatie van onderzoekscentra die een bedrijfsafdeling of een tak van werkzaamheid vormen in de zin van artikel 46, § 1, eerste lid, 2°, van hetzelfde Wetboek en waarvoor een afzonderlijk stel rekeningen wordt gehouden, in zover ze niet dat overtreffen wat noodzakelijk is voor de goede werking van die centra;

2° die welke niet voor de exploitatie van de sub 1 vermelde onderzoekscentra worden gebruikt maar die voldoen aan een van de navolgende voorwaarden:

a) het voorwerp zijn of geweest zijn van een tegemoetkoming verleend:

- door de Staat krachtens hetzij de artikelen 3, a, vierde lid, of 7, van de wet van 17 juli 1959 tot invoering en ordening van maatregelen ter bevordering van de economische expansie en de oprichting van nieuwe industrieën, hetzij de artikelen 7, eerste lid, derde streepje, of 25 van de wet van 30 december 1970 betreffende de economische expansie, hetzij artikel 4, b, van de wet van 4 augustus 1978 tot economische heroriëntering met het oog op de financiering van andere investeringen dan markt- en organisatiestudies en commercialisatiemethodes, hetzij een contract voor opzoeking gesloten door de Minister die bevoegd is voor het wetenschapsbeleid;

- door het Agentschap Innoveren en Ondernemen of de Direction générale opérationnelle de l'Economie, de l'Emploi et de la Recherche (DGO6);

b) worden gebruikt voor:

- het tot stand brengen of het ontwikkelen van nieuwe produktietechnieken, nieuwe apparatuur, nieuwe fabricatieprocédés, nieuwe produkten of grondstoffen;

- het verbeteren van bestaande technieken, apparatuur en fabricatieprocédés;

- uitbreiding van ontdekkingen die voortvloeien uit onderzoekingen en theorieën van wetenschappelijke of technische aard, tot praktische toepassingen met experimentele en bewijsvoerende doeleinden, met inbegrip van de experimentele produktie en het nemen van proeven met nieuwe toestellen, apparatuur, materialen en procédés.

Worden hier in het bijzonder bedoeld:

- de apparaten of uitrustingen die aangewend worden voor het meten van fysische grootten;

- de proeftoestellen waarvan het produktievermogen a priori niet kan volstaan om een normaal rendement te geven;

- de prototypes;

- de proefserie-bestanddelen die bestemd zijn om het onderzoeksprodukt te testen en definitief af te werken vóór zijn commercialisatie.

Daarentegen zijn uitgesloten, de apparaten of uitrustingen die, in het kader van de normale produktie van de onderneming, voor routinewerkzaamheden of steeds terugkerende werkzaamheden dienen die zich als dusdanig in het produktieproces inschakelen, zoals: proeven, werkzaamheden van studie- en tekenbureaus en kwaliteitscontrole;

c) wanneer niet aangetoond is dat ze aan de ene of de andere van de hierboven in a of b vermelde voorwaarden voldoen, gezamenlijk erkend zijn door de Minister van Economische Zaken of de Minister die bevoegd is voor de Middenstand en de Minister die bevoegd is voor het Wetenschapsbeleid, als noodzakelijk voor de verwezenlijking van een programma voor wetenschappelijk onderzoek dat bijdraagt tot de technologische vernieuwing;

3° de onroerende goederen die nodig zijn om, eensdeels, de in 2 vermelde vaste activa, en, anderdeels, de vorsers en het rechtstreeks eraan verbonden personeel in onder te brengen.

B. Met betrekking tot immateriële vaste activa: de kosten van onderzoek en ontwikkeling, licenties en know-how, alsmede de vooruitbetalingen op deze vaste activa.

Het bedrag van de afschrijvingen met betrekking tot de in A vermelde materiële vaste activa, dat eventueel als immateriële vaste activa op het actief van de balans voorkomt, komt niet in aanmerking om de investeringsaftrek te berekenen.

De kosten van onderzoek en ontwikkeling die een onderneming doet buiten een onderzoekscentrum als vermeld in A, 1, komen slechts in aanmerking in zover zij ofwel in aanmerking zijn gekomen voor de tegemoetkoming die door de Staat of door het Instituut tot aanmoediging van het wetenschappelijk onderzoek in nijverheid en landbouw is verleend, ofwel gezamenlijk erkend zijn door de Minister van Economische Zaken of de Minister die bevoegd is voor de Middenstand en de Minister die bevoegd is voor het Wetenschapsbeleid, als noodzakelijk voor de verwezenlijking van een programma voor wetenschappelijk onderzoek dat bijdraagt tot de technologische vernieuwing.

§ 2. Materiële vaste activa en van derden verkregen immateriële vaste activa andere dan octrooien, die worden gebruikt om het onderzoek en de ontwikkeling van nieuwe produkten en van toekomstgerichte technologieën te bevorderen en waarvoor op grond van dat gebruik de investeringsaftrek is verkregen, moeten gedurende de gehele afschrijvingsduur van die activa voor dat gebruik aangewend blijven door de belastingplichtige die de investeringsaftrek heeft verkregen of door de belastingplichtige die de activa heeft verworven ingevolge verrichtingen als vermeld in de artikelen 46 en 211 tot 214 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.

§ 3. Voor activa waarvoor de door de bepalingen van § 2 opgelegde verplichting niet wordt nageleefd, wordt een gedeelte van de verleende investeringsaftrek belast als winst of baat van het belastbare tijdperk waarin het niet naleven van die verplichting zich heeft voorgedaan; dat gedeelte is gelijk aan 1 % van de aanschaffings- of beleggingswaarde van het betreffende vaste activum, vermenigvuldigd met het produkt van de volgende 2 factoren vastgesteld volgens de regels vermeld in a en b:

a)

- indien het betreffende vaste activum is verkregen of tot stand gebracht in een belastbaar tijdperk verbonden aan het aanslagjaar 1989 of aan een vorig aanslagjaar: 15 of 7 naargelang het gaat om meubels en kantoormaterieel enerzijds, of andere bestanddelen anderzijds;

- indien het betreffende vaste activum is verkregen of tot stand gebracht in een belastbaar tijdperk verbonden aan het aanslagjaar 1990 of aan een later aanslagjaar: 10;

b) een breuk:

- met als noemer het aantal van de belastbare tijdperken waarover de afschrijvingsduur van het betreffende vaste activum zich uitstrekt;

- met als teller het aantal van die tijdperken die nog niet verstreken zijn op het ogenblik waarop het niet naleven van de verplichting zich voordoet.

Voor vaste activa verkregen of tot stand gebracht vanaf 1 januari 1991 waarvoor de investeringsaftrek is verleend met toepassing van artikel 201 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 is de factor die vermeld is in het eerste lid, a, tweede streepje, gelijk aan 10,5.

§ 4. De belanghebbende belastingplichtigen moeten de in artikel 47, 2°, vermelde opgave staven door:

1° indien het materiële vaste activa betreft:

- ofwel een rechtvaardigende nota die, met verwijzing naar § 1, A, 1, 2, a of b, of 3, aantoont dat de vaste activa voldoen aan de ene of de andere van de gestelde voorwaarden;

- ofwel een aanvraag tot het verkrijgen van de in § 1, A, 2, c, vermelde erkenning; die aanvraag moet met redenen omkleed zijn en tevens alle gegevens vermelden die nodig zijn om over de gegrondheid ervan te oordelen.

Voor de in § 1, A, 2, b en c, vermelde vaste activa moeten bovendien de onderzoeksdoeleinden waarvoor die activa noodzakelijk zijn, worden omschreven door het verstrekken van de volgende bijzonderheden:

a) het doel van de werkzaamheden waarvoor het vaste activum wordt gebruikt;

b) de beginselen of hypothesen die aan de basis liggen van die werkzaamheden;

c) de technische moeilijkheden die met die werkzaamheden moeten worden overwonnen;

d) het innoverend karakter van die werkzaamheden voor de onderneming;

e) de technische en economische voordelen die de onderneming uit die werkzaamheden denkt te kunnen halen;

f) de kenmerken van het vaste activum.

2° indien het van derden verworven immateriële vaste activa andere dan octrooien betreft:

a) de verantwoording van het potentiële vermogen van die activa om het onderzoek en de ontwikkeling van nieuwe produkten of van toekomstgerichte technologieën te bevorderen; op dat stuk kan de Minister van Financiën een gezamenlijk attest eisen dat uitgaat van de Minister van Economische Zaken of van de Minister die bevoegd is voor de Middenstand en van de Minister die bevoegd is voor het Wetenschapsbeleid;

b) een afschrift van het contract op grond waarvan de onderneming het vaste activum heeft aangeschaft;

c) het bewijs dat het vaste activum een immaterieel goed is dat nooit door een onderneming voor het uitoefenen van de beroepswerkzaamheid in België is gebruikt.

3° indien het immateriële vaste activa betreft die de onderneming in een onderzoekscentrum heeft tot stand gebracht:

a) het in § 1, A, 1, vermelde afzonderlijk stel rekeningen dat het mogelijk maakt de kosten van dat onderzoekscentrum te bepalen; de Minister van Financiën kan de vorm en de inhoud van die rekeningen vastleggen en eventueel de waarmerking ervan eisen;

b) de uiteenzetting van de regelen die de onderneming ertoe gebracht hebben haar kosten voor onderzoek te behandelen als immateriële vaste activa;

c) de gedetailleerde berekening van het gedeelte van de materiële vaste activa dat overeenkomstig § 1, B, tweede lid, uit de berekeningsgrondslag van de investeringsaftrek moet worden gesloten.

4° indien het immateriële vaste activa betreft die door de onderneming buiten een onderzoekscentrum zijn tot stand gebracht:

a) het bewijs dat de kosten voor onderzoek die onder de vaste activa zijn opgenomen, in aanmerking zijn genomen voor een in § 1, A, 2, a, vermelde tegemoetkoming;

b) een aanvraag tot het verkrijgen van de in § 1, B, laatste lid, vermelde erkenning; die aanvraag moet met redenen omkleed zijn en tevens alle gegevens vermelden om over de gegrondheid ervan te oordelen;

c) de rekeningen die het mogelijk maken het bedrag van de gedane kosten te bepalen; de Minister van Financiën kan de vorm en de inhoud van die rekeningen vastleggen en eventueel de waarmerking ervan eisen;

d) de gedetailleerde berekening van het gedeelte van de materiële vaste activa dat overeenkomstig § 1, B, tweede lid, uit de berekeningsgrondslag van de investeringsaftrek moet worden gesloten.

5° een attest van de bevoegde Gewestregering waaruit blijkt dat de nieuwe produkten en toekomstgerichte technolo- gieën die resulteren uit het onderzoek en de ontwikkeling waarvoor de desbetreffende vaste activa worden gebruikt, geen effect hebben op het leefmilieu of het negatieve effect op het leefmilieu zoveel mogelijk beogen te beperken.