Parlementaire vraag nr. 271 van de heer Alain Mathot van 07.01.2010

Personenbelasting

Woning

Schuldsaldoverzekering

Pensioensparen

Attest 281.60

Aftrek voor enige eigen woning

VRAAG

In de pers wordt het volgende advies gegeven: als u een schuldsaldoverzekering heeft afgesloten voor uw woning, kan u op twee manieren een belastingvoordeel verkrijgen:

- u brengt de verzekeringspremie in mindering onder de rubriek aftrek voor enige en eigen woning, met een maximaal aftrekbaar bedrag van 1.990 euro, verhoogd met 660 euro gedurende de eerste tien belastingjaren, en eventueel verder verhoogd met 70 euro als u minstens drie kinderen ten laste heeft, of;

- u geeft de verzekeringspremie aan onder de rubriek pensioensparen, met een maximaal aftrekbaar bedrag (830 euro).

Klopt het dat de belastingbetaler die keuze kan maken in het kader van zijn belastingaangifte?

ANTWOORD (van de heer Reynders, Vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen)

Ik meen te mogen begrijpen dat de vraag van het geachte Lid betrekking heeft op de tijdelijke verzekeringscontracten bij overlijden met afnemend kapitaal (schuld-saldoverzekering) die dienen tot waarborg van een hypothecaire lening, die aanvankelijk, op het ogenblik waarop het contract wordt aangegaan, zowel in aanmerking kunnen komen voor de aftrek voor enige woning als bedoeld in artikel 104, 9°, 115 en 116, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (WIB 92), als voor de belastingvermindering voor pensioensparen bedoeld in de artikelen 145^1, 5°, en 145^8 tot 145^16, WIB 92.

In dat verband heb ik de eer het geachte Lid te bevestigen dat de belastingplichtige daadwerkelijk een keuze moet maken tussen het stelsel van de aftrek voor enige woning en het stelsel van de belastingvermindering voor pensioensparen.

Evenwel, rekening houdend inzonderheid met de fiscale en andere verplichtingen die aan de verzekeraars worden opgelegd en die verschillend zijn naargelang het betreffende stelsel, moet deze keuze in principe worden gemaakt op het ogenblik waarop het levensverzekeringscontract wordt aangegaan en niet op het ogenblik dat de belastingplichtige zijn aangifte in de inkomstenbelastingen invult. Bovendien is deze keuze definitief, zodat het niet is toegestaan dat voor eenzelfde levensverzekeringscontract de premies gelijktijdig of achtereenvolgens in aanmerking worden genomen voor de toekenning van de aftrek voor enige woning en voor de toekenning van de belastingvermindering voor pensioensparen.

Deze regel heeft in het bijzonder tot gevolg dat een levensverzekeringscontract waarvoor in het kader van de aftrek voor enige woning overeenkomstig artikel 115, § 3, WIB 92 en artikel 62, B, 1°, KB/WIB 92 een eenmalig basisattest werd uitgereikt, geen aanleiding kan geven tot de uitreiking van een attest nr. 281.60 inzake pensioensparen en omgekeerd, en dat gedurende de looptijd van het contract niet kan worden overgestapt van het stelsel van de aftrek voor enige woning naar het stelsel van het pensioensparen en omgekeerd.

Deze beperkingen worden gerechtvaardigd door het feit dat het stelsel van de aftrek voor enige woning en het stelsel van het pensioensparen, twee totaal van elkaar verschillende stelsels zijn die elk hun eigen fiscale samenhang hebben. Elk van deze stelsels zijn immers het voorwerp van specifieke toekenningsvoorwaarden en begrenzingen. De kapitalen en afkoopwaarden die binnen het kader van deze twee stelsels zijn gevormd, zijn bovendien in principe bij betaling of toekenning belastbaar volgens de modaliteiten die naar gelang het regime van elkaar verschillen.