Parlementaire vraag nr. 669 van de heer van den Abeelen van 13.12.1996
Vr. en Antw., Kamer, nr. 68, 1996-1997, blz. 9090-9091
Bijkomende interestaftrek - Voorwaarden.
Krachtens de bepalingen van artikel 104, 9°, van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 wordt van het totale netto-inkomen afgetrokken in zover in het belastbare tijdperk werkelijk zijn betaald, interesten van hypothecaire leningen die vanaf 1 mei 1986 zijn gesloten met een looptijd van ten minste tien jaar.
De voorwaarden waaronder deze interesten kunnen worden afgetrokken van het netto-inkomen, word bepaald in artikel 115 van hetzelfde wetboek.
Ingeval de hypothecaire lening werd aangegaan voor een gebouw dat zowel voor privé- als voor beroepsdoeleinden wordt gebruikt en de lening ook op de beide gedeelten betrekking heeft, zijn de interesten die betrekking hebben op het beroepsgedeelte van het gebouw als bedrijfsuitgaven aftrekbaar, terwijl de regeling inzake de bijkomende interestaftrek enkel betrekking heeft op het privé-gedeelte van het gebouw.
Mag ingeval na verloop van tijd het betreffende gebouw volledig voor privé-doeleinden wordt gebruikt, de regeling inzake de bijkomende interestaftrek worden toegepast voor het volledige bedrag van de lening ?
ANTWOORD
Het antwoord op de door het geacht lid gestelde vraag luidt bevestigend, mits het voorheen tot beroepsdoeleinden aangewende deel van het gebouw, oorspronkelijk reeds de aard van een woning had, of met andere woorden wegens zijn aard reeds van meet af aan normaliter bestemd was om te worden bewoond. Een belastingplichtige die destijds een hypothecaire lening heeft gesloten om een enige nieuwe woning te bouwen of te verwerven of om een enige woning te vernieuwen, die hij gedeeltelijk voor de uitoefening van zijn beroepswerkzaamheden heeft gebruikt, kan bijgevolg vanaf het ogenblik waarop voornoemd deel van de woning daadwerkelijk voor de bewoning wordt aangewend, voor de totaliteit op de bijkomende interestaftrek aanspraak maken; met dien verstande evenwel dat de interesten slechts in aanmerking komen voor zover ze betrekking hebben op het maximum aanvangsbedrag van de lening als vermeld in artikel 116 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992.