Parlementaire vraag nr. 332 van de heer Christian Brotcorne van 06.04.2011
Parlementaire vraag nr. 332 van de heer Christian Brotcorne dd. 06.04.2011
Vragen en Antwoorden, Kamer 2010-2011, nr. 31 van 06.06.2011, blz. 3
Personenbelasting
Hypothecaire lening
Bouwsparen
Verhoogde belastingvermindering
Woningaftrek
Aftrek voor enige eigen woning
VRAAG
Inzake de fiscaliteit van de hypothecaire leningen werd de vroegere regeling van de verhoogde vermindering voor het bouwsparen (vroegere artikelen 145.17 tot en met 145.20 van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992) vervangen door de regeling van de aftrek voor enige woning, die ingevoerd werd bij de programmawet van 27 december 2004 (artikelen 115 en 116 van het WIB 1992). De overgang van de ene naar de andere regeling is geen sinecure, en daarom werden er dienaangaande overgangsbepalingen opgenomen (artikel 526 van het WIB 1992) en omzendbrieven uitgevaardigd (Ci.RH.26/578.655 (AOIF 24/2006) van 14 juni 2006 en Ci.RH.26/581.538 (AOIF 20/2007) van 17 juli 2007). Overeenkomstig de wet en de omzendbrieven moet een belastingplichtige die een lening aflost volgens de voorwaarden van de vroegere regeling, maar die voor hetzelfde gebouw een nieuwe lening volgens de regeling van de aftrek voor enige woning aangaat, een definitieve keuze maken wanneer hij zijn belastingaangifte invult voor het aanslagjaar dat betrekking heeft op het jaar waarin de nieuwe lening werd aangegaan.
Er zijn twee mogelijkheden:
- hij opteert voor de aftrek van beide leningen op grond van de vroegere regeling van de vermindering voor het bouwsparen; of
- hij ziet definitief af van de aftrek voor de eerste lening volgens de vroegere regeling en geeft enkel de nieuwe lening op voor de aftrek voor enige woning.
Het principe van de definitieve en onherroepelijke keuze begrijp ik volkomen, maar ik stel vast dat sommige belastingplichtigen in het overgangsjaar hun belastingvoordeel geheel of gedeeltelijk hun neus kunnen zien voorbijgaan, wat in bepaalde gevallen een slok op de borrel scheelt.
Laten we het voorbeeld nemen van een belastingplichtige, de heer X, die in 2008 nog altijd een lening aflost die hij in 1999 onder de vroegere regeling aanging om zijn woning te kopen. In december 2008 gaat hij een nieuwe lening aan volgens de regeling van de aftrek voor enige woning voor verbouwingen in dezelfde woning. De eerste aflossing van die nieuwe lening volgens de regeling van de aftrek voor enige woning vindt plaats in januari 2009.
In de veronderstelling dat alle overige voorwaarden vervuld zijn, zal de belastingplichtige, wanneer hij zijn belastingaangifte invult, voor het jaar 2008 (aanslagjaar 2009) een definitieve keuze moeten maken tussen:
- het aangeven van beide leningen voor aftrek op grond van de vroegere regeling van de vermindering voor het bouwsparen, maar dan kan hij voor geen van beide leningen ooit nog in aanmerking komen voor de regeling van de aftrek voor enige woning; of
- het definitief afzien van de aftrek van de eerste lening in de vroegere regeling, waarbij hij enkel de nieuwe lening in de regeling van de aftrek voor enige woning opgeeft.
Zoals hoger vermeld en overeenkomstig artikel 526, § 3, 2e lid, van het WIB 1992 is die keuze "definitief, onherroepelijk en bindend voor de belastingplichtige". Als de heer X voor de tweede optie kiest, moet hij evenwel afzien van alle belastingverminderingen voor 2008, aangezien er voor de nieuwe lening die in december 2008 werd aangegaan, pas in januari 2009 een eerste bedrag zal worden afgelost. In alle gevallen waarin een nieuwe lening aan het einde van het jaar wordt aangegaan, zal de belastingaftrek in het overgangsjaar zeer magertjes zijn. Ik denk niet dat de wetgever doelbewust zo een situatie wilde creëren.
1. Zou het niet billijker zijn als alle belastingplichtigen konden kiezen tussen:
a) het aanslagjaar met betrekking tot het jaar waarin de nieuwe lening werd aangegaan; of
b) het aanslagjaar met betrekking tot het jaar dat volgt op het jaar waarin de nieuwe lening werd aangegaan?
2. Op die manier zouden tal van gezinnen een 'mager' jaar qua belastingvoordeel kunnen vermijden. Voorwaarde is wel dat de keuze die uiterlijk in het jaar volgend op het jaar waarin de nieuwe lening wordt gemaakt, "definitief, onherroepelijk en bindend voor de belastingplichtige" blijft.
Wat is uw standpunt over deze opmerkingen?
ANTWOORD (van de heer Reynders, Vice-eersteminister en minister van Financiën en Institutionele Hervormingen)
Ik heb de eer het geachte lid te verwijzen naar het antwoord dat ik heb verstrekt op de vraag nr. 269 van mevrouw Catherine Fonck van 17 februari 2011 (Vragen en Antwoorden, Kamer, 2010-2011, nr.23, blz. 71), aangezien de gestelde vraag identiek is.