Artikel 526, WIB 92

Art. 526, § 2, vierde lid, is van toepassing vanaf aanslagjaar 2018 (art. 15 en 16, 6de lid, W 28.04.2019 - B.S. 06.05.2019; Numac: 2019041029)

§ 1. Deze paragraaf is van toepassing wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

1° de belastingplichtige heeft een of meerdere hypothecaire leningen aangegaan om zijn enige woning te bouwen, verwerven of verbouwen:

a) vóór 1 januari 2005;

b) vanaf 1 januari 2005 en uiterlijk op 31 december 2013, terwijl voor dezelfde woning nog een hypothecaire lening die is bedoeld in a) in aanmerking komt voor de aftrek van interesten van hypothecaire leningen of voor het bouwsparen;

2° de woning waarvoor de in het 1° vermelde hypothecaire leningen zijn aangegaan, is de eigen woning van de belastingplichtige geweest, en ze is vóór 1 januari 2016 een andere dan de eigen woning geworden;

3° de belastingplichtige heeft voor het vorige belastbare tijdperk voor de interesten van de in het 1° vermelde hypothecaire leningen de toepassing gevraagd van de artikelen 104, 9°, 115 en 116 zoals die bestonden alvorens te zijn gewijzigd of opgeheven door de artikelen 394 en 395 van de programmawet van 27 december 2004.

In dat geval kan de belastingplichtige de toepassing vragen van de artikelen 104, 115 en 116, zoals die bestonden alvorens te zijn gewijzigd of opgeheven door de artikelen 394 en 395 van de programmawet van 27 december 2004, en artikel 242, § 2, zoals het bestond voordat het werd gewijzigd bij artikel 74 van de wet van 8 mei 2014 voor de interesten van een in het eerste lid bedoelde hypothecaire lening, evenwel met dien verstande dat:

1° het voordeel wordt verleend onder de vorm van een belastingvermindering berekend op het bedrag dat overeenkomstig het voormelde artikel 116 aftrekbaar zou zijn van het totale nettoinkomen;

2° de belastingvermindering wordt berekend tegen het voor de belastingplichtige hoogste belastingtarief als vermeld in artikel 130, met een minimum van 30 %. In geval de uitgaven die voor de vermindering in aanmerking komen betrekking hebben op meer dan één belastingtarief, wordt voor elk deel van de uitgaven het overeenstemmend tarief in aanmerking genomen;

3° in geval van een gemeenschappelijke aanslag, het bedrag waarop de belastingvermindering wordt berekend, evenredig wordt omgedeeld in functie van het overeenkomstig artikel 130 belaste inkomen van elk der echtgenoten ten opzichte van de som van de overeenkomstig artikel 130 belaste inkomens van de beide echtgenoten;

4° de belastingvermindering wordt aangerekend overeenkomstig artikel 178/1, na de in artikel 145^1, 1°, bedoelde belastingvermindering;

5° de belastingvermindering in aanmerking wordt genomen om de gemiddelde aanslagvoeten als bedoeld in artikel 171, 5° en 6 te bepalen.

De in het voormelde artikel 104, 9°, bedoelde interesten komen niet voor de belastingvermindering in aanmerking wanneer de woning waarvoor de hypothecaire lening is aangegaan op het moment van de betaling van de interesten de eigen woning is van de belastingplichtige.

Voor de toepassing van het voormelde artikel 115 wordt de notie 'in België' vervangen door de notie 'in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte'.

§ 2. Deze paragraaf is van toepassing wanneer aan de volgende voorwaarden is voldaan:

1° de belastingplichtige heeft een of meerdere hypothecaire leningen aangegaan om zijn enige woning te bouwen, verwerven of verbouwen:

a) vóór 1 januari 2005;

b) vanaf 1 januari 2005 en uiterlijk op 31 december 2013, terwijl voor dezelfde woning nog een hypothecaire lening die is bedoeld in a) in aanmerking komt voor de aftrek van interesten van hypothecaire leningen of voor het bouwsparen;

2° de woning waarvoor de in het 1° vermelde hypothecaire lening is aangegaan, is de eigen woning van de belastingplichtige geweest, en vóór 1 januari 2016 is ze een andere dan de eigen woning geworden;

3° de belastingplichtige heeft voor het vorige belastbare tijdperk voor de betalingen voor de in het 1° vermelde hypothecaire leningen en voor de bijdragen betaald ter uitvoering van een levensverzekeringscontract dat uitsluitend dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van die hypothecaire leningen, de toepassing gevraagd van de artikelen 145^17 tot 145^20, zoals die bestonden alvorens te zijn opgeheven door artikel 400 van de programmawet van 27 december 2004.

In dat geval kan de belastingplichtige de toepassing vragen van de artikelen 145^17 tot 145^20, zoals die bestonden alvorens te zijn opgeheven door artikel 400 van de programmawet van 27 december 2004, voor de betalingen voor de aflossing van een in het eerste lid, 1°, bedoelde hypothecaire lening of de bijdragen betaald ter uitvoering van een verzekeringscontract dat uitsluitend dient voor het wedersamenstellen of het waarborgen van die hypothecaire lening.

Voor de toepassing van het voormelde artikel 145^17 wordt de notie 'in België' vervangen door de notie 'in een lidstaat van de Europese Economische Ruimte'.

Het tweede lid is eveneens van toepassing voor de belastingplichtigen voor wie de belasting overeenkomstig artikel 243/1 wordt berekend, met dien verstande dat de toepassing van de voormelde artikelen 145^17 tot 145^20 slechts kan worden gevraagd als de hypothecaire lening aan de in artikel 243/1, 2°, vermelde voorwaarden voldoet.

§ 3. De uitgaven met betrekking tot de in vorige paragrafen bedoelde leningen en contracten komen niet in aanmerking voor de aftrek als bedoeld in artikel 14 noch voor de belastingverminderingen als bedoeld in artikel 145^1, 2° en 3°, en in paragraaf 1 wanneer:

1° de belastingplichtige

a) tussen 1 januari 2005 en 31 december 2013 een hypothecaire lening heeft gesloten om de enige woning te verwerven of te behouden terwijl voor dezelfde woning nog een lening die is bedoeld in § 1, eerste lid, of § 2, eerste lid, 1°, in aanmerking kwam voor de aftrek van interesten bij toepassing van artikel 526, § 1, zoals het bestond voordat het werd vervangen door artikel 101 van de wet van 8 mei 2014, de aftrek van interesten van hypothecaire leningen of het bouwsparen of;

b) een individueel levensverzekeringscontract sluit dat uitsluitend dient voor het wedersamenstellen of waarborgen van een in a) bedoelde lening;

2° en de belastingplichtige in zijn aangifte betreffende het belastbaar tijdperk waarin een in 1°, a, bedoelde lening of een in 1°, b, bedoeld contract is gesloten, heeft vermeld dat hij voor die lening of dat contract opteert voor toepassing van de aftrek voor enige woning als bedoeld in artikel 104, 9°, zoals het bestond voordat het door artikel 20 van de wet van 8 mei 2014 werd opgeheven;

Die keuze is definitief, onherroepelijk en bindend voor de belastingplichtige.

Wanneer een gemeenschappelijke aanslag wordt gevestigd, moeten beide belastingplichtigen dezelfde keuze maken.

§ 4. De in euro uitgedrukte bedragen bedoeld in de artikelen die in de §§ 1 en 2 zijn opgenomen, worden, naargelang het geval, jaarlijks en gelijktijdig aan het indexcijfer van de consumptieprijzen van het Rijk aangepast overeenkomstig artikel 178.

§ 5. Voor de toepassing van § 2, eerste lid, 2°, worden de bijdragen en premies die zijn betaald in het kader van levensverzekeringscontracten die vóór 1 januari 2009 werden afgesloten en die niet voldoen aan de begunstigingsclausule bedoeld in artikel 145^4, zoals het is gewijzigd bij artikel 173 van de wet van 27 december 2005 houdende diverse bepalingen en artikel 114 van de wet van 22 december 2008 houdende diverse bepalingen (1), in afwijking van die bepaling, toch in aanmerking genomen voor de aldaar bedoelde belastingvermindering voor zover die contracten beantwoorden aan de begunstigingsclausule zoals die in het genoemde artikel bestond alvorens het werd gewijzigd door de hiervoor vermelde wetten.